HANDEIN6EN TIN DEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
25.
L
Zitting van Maandag 14 October 1867,
geopend des namiddags te 2 uren.
Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoflels.
Tegenwoordig de heeren Krantzvan Kaathoven, de Fremery, Meer
burg, Hartevelt, Wttewaall, Driessen, van Outerenvan HeukelomCock,
du Kieu, Scheltema, Buys, Kutgers, de Moen Hubrecht, Tollens, Hoog
en Stoffels.
De heer Tieleman gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te
wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde ir^ de zitting van Donderdag
den 10en October 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter legt over:
1°. Een adres van J. A. Wetrens, om het gebruik der Stads-gehoor-
zaal, tot het houden der oefeningen van de Leydsche Zangvereenigingge
durende den aanstaande winterop dezelfde voorwaarden als dit in vorige
jaren werd toegestaan.
2°. Een adres van Commissarissen der Volkszangschool, om het koste
loos gebruik der Stads-gehoorzaalop den laatsten Woensdag in de maand
November.
3°. Een adres van Commissarissen der Volksvoorlezingen, houdende ver
zoek om het kosteloos gebruik der Stads-gehoorzaal op den l«n en 3en
Maandag van iedere maandbenevens eene vergoeding voor de kosten van
vuur en licht.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
4°. Eene voordragt van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk het
maken van nieuwe ijzeren poorten aan de brug over den Ouden Kijn bij
de Hooglandsche Kerkgracht, waarvan de kosten op/ 1200 worden ge
raamd, met plan en bestek, alsmede rapport der Commissie van Financiën.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze in de leeskamer, ter
inzage van de ledenneder te leggen.
Aan de orde is
I. Het nemen van een besluit op het voorstel tot de onderhatidsche ver
huring van het stukje lands, genaamd het Galgeveld, gelegen onder de
gemeente Oegstgeest, voor den tijd van één jaar, waarover in de vorige
vergadering de stemmen hebben gestaakt.
Op nieuw in omvraag gebragt, wordt dat voorstel verworpen met 12 tegen
7 stemmen.
Voor: de heeren de Fremery, Meerburg, van Outeren, van Heukelom,
Buys, de Moen en Krantz.
Hierop wordt het verzoek zelf in omvraag gebragt en overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders met 18 stemmen tegen l beslo
ten het bedoelde stukje lands voor den tijd van 3 jaren te verhuren.
Tegen de heer de Moen.
II. Stemming over art. 62 der algemeene policie-verordeningwaar
omtrent mede in de jongste zitting de stemmen staakten.
Op nieuw in omvraag gebragt, wordt dit artikel verworpen met 10 tegen
9 stemmen.
Voor stemden de heeren: van Outeren, Cock, Scheltema, de Moen,
Hubrecht, Tollens, Krantz, van Kaathoven en de Voorzitter.
De Voorzitter. Ik meen nu te moeten herinneren, dat art. 66 (65
oud)nu 67 is aangehouden tot na de beslissing over art. 62. Op dit ar
tikel 66 is door den heer Goudsmit voorgesteld de weglating der verbeurd
verklaring en door den heer van Outeren, lid der Commissie voor de straf
verordeningen, de aanhaling, in de 2° alinea, alleen van art. 61, en alzoo
met weglating van de aanhaling van artikel 62.
De heer van Outeren. Ik geloof, dat het voldoende is, dat artikel 61
alleerf worde aangehaald.
De Voorzitter. Ook ik geloof, dat de verwijzing naar art. 62 kan
vervallen, ja zelfs het geheele 2" lid van art. 66 wel kan worden weggelaten.
Wordt besloten art. 66 met het woord «afzonderlijk" te doen eindi
gen, en al het overige te doen vervallen.
III. Voortzetting van de beraadslagingen over het ontwerp der alge
meene policie-verordening.
Art. 80 luidt aldus:
«Een uur na zonsondergang mag niemand eenige emmers, manden of
andere voorwerpen op straat laten staanzonder iemand ter waarschuwing
daarbij te stellen."
De Voorzitter. Ik stel voor den aanvang van dit artikel aldus te wij
zigen: «Niemand mag, na zonsondergang, eenige emmers enz."
De heer Buys. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb bezwaar tegen dit arti
kel, en zou gaarne zien, dat het kwam te vervallen. In de vorige verga
deringen heb ik reeds meer dan eens strijd gevoerd tegen allerlei voor
schriftendie mij nutteloos en overbodig toeschijnen, maar tot hiertoe met
weinig vrucht. Toch voel ik mij verpligt den strijd voort te zettenvooral
thans, nu wij gekomen zijn tot de afdeelingen, welke meer in het bijzonder
rijk zijn aan allerlei nietige verbodsbepalingen. Het komt mij voor dat
wij geene voorschriften moeten geven, die in den regel niet worden en ook
niet kunnen worden opgevolgd. Van hetgeen ik daarover in eene vorige ver
gadering zeide neem ik niets terug, maar het zij mij veroorloofd er nu nog
1867.
een enkel woord bij te voegen. Wij regelen hier, volgens het opschrift
van deze afdeelingde zorg voor orde en veiligheid op straaten nu zou
;men, de daartoe behoorende artikelen lezende, tot de meening moeten ko
men, dat alle magt van de policie op dit stuk uitsluitend steunen kan op
de gemeente-verordeningen. Dit is echter een dwaalbegripnaar ik meen
ook zonder verordening kan de policie handelenwant zij is uitvoerster
der bevelen van Burgemeester en Wethouders, aan wie de Gemeentewet de
zorg voor orde en veiligheid op straat heeft opgedragen. Komt op den pu-
blieken weg iets voor, waardoor de orde wordt verstoord of het vrije ver
keer belemmerd, dan handelt de polieie-agentonverschillig de vraag of de
gemeente-verordeningen het geval hebben voorzienen wel krachtens de
magt die hij ontleent aan de wet. Staat b. v. een wagen dus op den weg,
dat de passage daardoor wordt belet, dan kan de polieie-agent ook zonder
verordening den koetsier gelasten uit den weg te gaanen zelf dien last uit
voeren als de koetsier weigert. Verzet de koetsier zich tegen die hande-
lingdan maakt hij zich schuldig aan weerstand tegen de openbare magt
en vervalt zoodoende in de straffen bij den Code Pénal bepaald. Veel van
hetgeen men hier wil waarborgen is dus inderdaad gewaarborgd ook zender
verordening, en laat mij er bijvoegen beter gewaarborgd. Immers het al
gemeen belang wordt beter dan door het straffen van policie-overtredingen
daardoor gedienddat de stoornis van de orde of voorkomen worde óf
althans zoo kort mogelijk dure. Is bekeuren de hoofdzaak, dan zal de agent
in plaats van de overtreding bij hare eerste openbaring' te stuitenwachten
met tusschen beiden te komen tot dat het vergrijp werkelijk heeft plaats ge
had en dus gemakkelijk kan worden geconstateerd. Het publiek lijdt er
doorwant dit wordt zeker door een onmiddellijk stuiten van de ongeoor
loofde handeling het best gediend. Al deze beschouwingen, mijnheer de
Voorzitter, passen reeds volkomen bij het artikel nu in behandeling. Als
iemand emmers, manden of andere voorwerpen op straat achterlaat en zoo
doende de passage belemmertdan is de hoofdzaak niet dat de polieie-
agent zijn zakboekje voor den dag hale en bekeure, maar dat hij zoo
spoedig mogelijk de belemmering wegneme en de hinderlijke voorwerpen
des noods naar het policie-bureau overbrenge. Op zulk een vergrijp boete
te stellen is waarlijk overbodig; dikwijls wordt de eigenaar genoeg gestraft
wanneer hij later te vergeefs het verlorene terugzoekt. Ten slotte zij mij
nog ééne opmerking vergund. Overtredingen als wij hier behandelenwor-
den meestal gepleegd door personendietot den geringen burgerstand be-
lioorende, niet in staat zijn de opgelegde boete te betalen en dus die boete
in gevangenisstraf veranderd zien. Is het nu goed geziendat wij door
onze eindelooze reglementen een deel van die brave bevolking als het ware
aan de gevangenis gewennen? Op de heilige angst voor de muren der
gevangenis steunt grootendeels de orde in de maatschappijen wij moeten
daarom vóór alles zorgen dat die angst niet door de gewoonte om
kleine gevangenisstraften te ondergaan worde weggenomen. Ziedaar, mijn
heer de Voorzitter, de redenen waarom ik zal stemmen én tegen dit artikel
én tegen vele die volgen.
De heer van Outeren. Ik kan op dit oogenbik niet weten welke arti
kelen men op het oog heeftals vatbaar om uit deze afdeeling te worden
geligt. Ik vree3 evenwel dat, indien aan den wensch van den vorigen
spreker in ruimen zin mogt worden voldaan de veiligheid der ingezetenen
daaronder belangrijk lijden zal; wil men de zorg voor orde behoorlijk be
hartigen dan kan men zich niet blootelijk bepalen tot het doen van waar
schuwingen en het geven van goede wenken door de policie. Ik ben er
zeer voor dat dit plaats vindemaar het een sluit het andere niet uit.
Niets belet de policie om aanvankelijk tegen sommige overtredingen te
waarschuwen, waar zulks geschieden kan, maar als het blijkt, dat die
waarschuwingen niet voldoende zijndan behoort zij bij magte te wezen
om, op grond der verordening, proces-verbaal te kunnen opmaken.
De heer Tollens. Ik ben het met den voorlaatsten spreker niet eens. Mijns
inziens zullen van 25 ingezetenen er 20 zijn die hunne emmers, manden
of andere voorwerpen niet op straat zullen laten staan alleen omdat de
verordening het verbiedt. De overige 5 zullen dat welligt nalaten omdat
dit artikel tegen zoodanige overtredingen straf bedreigt. Men kan en mag
niet alles aan de wenken en waarschuwingen der policie overlaten. Wordt
dit artikel aangenomen, dan werkt het ook daar, waar de policie op het
oogenblik der overtreding niet tegenwoordig is en voorkomt men alzoo
feiten die zonder dat zouden moeten worden geconstateerd.
In omvraag gebragt, wordt art. 80 aangenomen met 10 tegen 9 steramen.
Tegen de heeren de FremeryHarteveltWttewaallDriessen van Heu
kelom, du Kieu, Buys, Hubrecht en Hoog.
Artt. 8185 worden goedgekeurd.
Art. 86 luidt aldus:
«Wanneer er sneeuw of ijs op de straat ligt, mag niemand met schaatsen
daarop rijden of glijbanen maken.
Bij vriezend weder is het schrobben der straat verboden."
De heer van Heukelom. Ik wenschte gaarne, dat dit artikel werd aan
gehouden tot na de behandeling van het artikel, dat tot het schrobben van
de straten betrekking heeft. Het is mijn voornemen op dit laatste artikel
een amendement voor te stellen.
De Commissie heeft daar niets tegen, zoodat dit artikel wordt aangehouden.
Art. 87 wordt goedgekeurd.
Art. 88 luidt aldus
«Het is verboden, op straat met sneeuwballen, steenen of andere voorwer
pen te werpen."
De heer van Heukelom. Ik wenschte uit dit artikel te doen verdwijnen
het verbod van op straat met sneeuwballen te werpen. Ik beschouw dit als
een zwarte stip in de algemeene policieverordening.
42