De Voorzitter. Dit zou nog al moeijelijk voor hem zijn. Wij zullen I hem den meesten spoed aanbevelen. Zijn ontslag uit de betrekking van predikant hangt af van het kerkelijk bestuur. Maar om nu een tijd te be palen, binnen welken de heer Wolters hier moet zijn, is nogal moeijelijk; die tijd zou misschien te kort of welligt ook te lang worden genomen. Maar wenscht gij daaromtrent een voorstel te doen? De heer de Moen. Ja, mijnheer de Voorzitter. Ik stel voor bij de benoeming te stipuleren, dat de heer Wolters gehouden is zijne betrekking met 1 November aanstaande te aanvaarden. De Voorzitter. Wordt dat voorstel ondersteund? De heer de Fremery. De benoeming is reeds geschied. Nu is het toch moeijelijk om dadelijk na die benoeming daaraan weder nieuwe voorwaarden te verbindendie in de voordragtwelke zonder eenig voorbehoud plaats hadniet zijn opgenomen. De Voorzitter. Het voorstel van den heer de Moen is niet onder steund en kan alzoo niet in behandeling komen. De heer de Moen. Dan moet de zaak maar drijven, op het gevaar af, dat de benoemde nog lang wegblijft, en de klagten meerder worden. III. Voordragt tot het in gebruik geven van eenige lokalen aan het garnizoen. Die voordragt is van den volgenden inhoud «Met den le" November dezes jaars zoude alhier het garnizoen vermeer derd worden met een gedeelte van het 4® regiment huzarenvoor welk corps lokalen benoodigd zijn, voor een magazijn van kleeding en wapening. Daartoe kunnen aangewezen worden de lokalen achter de Gehoorzaal op de Aalmarkt, thans geheel buiten gebruik, bestaande in zes beneden-vertrek- ken, gezamentlijk eene vloeroppervlakte hebbende van ongeveer 245 vierk. ellenmet de twee zich daarboven bevindende zolders. Wij nemen dientengevolge de vrijheid u voor te stellen die lokalen aan het rijk tot het bedoelde einde voor een onbepaalden tijd gratis in huur af te staan, zonder betaling evenwel van huurprijs, onder welken vorm de overschrijving in de registers der hypotheken kan worden vermeden, op de volgende voorwaarden, als: 1°. dat de lokalen voor rekening van het rijk tot het bedoelde einde worden ingerigt en in behoorlijken staat onderhou den; 2°. dat, ingeval de gemeente daaraan behoefte heeft, het gemeente bestuur daarover kan beschikken, mits andere lokalen tot hetzelfde einde daarvoor in de plaats aan te wijzen3°. dat het gemeentebestuur bevoegd isjaarlijks de lokalen op te nemen en zich van het behoorlijk onderhoud kunne verzekeren." Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. IV. Verzoek van M. van der Dop, tot onderhandsche huur van het voormalige Galgeveld buiten de Morschpoort. Burgemeester en Wethouders stellen voor bedoeld stukje land, ter grootte van 16 roeden, 16 ellen, onder de hand te verhuren voor den tijd van drie jaren, ingaande den leo dezer maand, en zulks tegen den jaarlijk- schen huurprijs van 24. De heer van Kaathoven. Ik wenschte alleen te vragenof de Raad dat kan beslissenalvorens de toestemming gevraagd is van Gedeputeerde Staten. Ik geloof niet, dat, al is dat stukje grond nog zoo klein, wij het onderhands kunnen verhurenvoordat de toestemming van Gedepu teerde Staten verkregen is. De Voorzitter. Zoodra de Raad er toe besloten heeft, wordt dat be sluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. De heer van Kaathoven. Dus dan blijft het eigenlijk een advies, wat wij geven. Het'kan geen besluit zijn. De heer Krantz. De voordeelen voor de gemeente bij deze zaak zijn niet groot. Ik zou dus willen vragenof het niet verkieslijker ware dien grond voor slechts één jaar en niet voor drie jaren af te staan. De Voorzitter. Vermoedelijk zal dit stukje grond wel niet door de gemeente gebruikt worden. Ik zou daarom bezwaar hebben om het slechts voor één jaar af te staanwant voor hemdie daar wat wil telenis het dan der moeite niet waardig. De heer Hubrecht. Het land is reeds sinds April uit de huur, en eene voordragt om het weder te verhuren is aangehoudenomdat wij meenden dat de gemeente het land zelf noodig zoude kunnen hebben vooral toen er sprake was, om een terrein aan te wijzen, ten einde een pakhuis tot bewaring van petroleum op te rigten. De heer de Moen. Is naar de oppervlakte de huurprijs niet wat weinig? De heer Hubrecht. Vroeger jaren bragt het maar de helft van de thans voorgestelde huur op. De heer de Moen. Hoe veel ellen of roeden is dan die grond? De heer Hubrecht. De grootte is in het bij de stukken gevoegde rap port aangegeven, en bedraagt 16 roeden en 16 ellen. De heer de Moen. Ik zou wel het denkbeeld van den heer Krantz wil len ondersteunen. Met moet wel in aanmerking nemendat de grond vroeger een moeras was en sedert is beteeld geworden. De man heeft er dus zooveel niet aan te doen. Ik stel bepaald voor, den grond voor één jaar in huur af te staan. Dit voorstel, hetwelk voldoende ondersteund wordt, in hoofdelijke om- vrage gebragt zijnde, verklaren zich 10 stemmen daarvoor en 10 ertegen; weshalve de stemmen staken enkrachtens het bepaalde bij art. 502d° lid, der gemeentewet, het nemen van een besluit tot eene volgende verga dering wordt uitgesteld. Voor hebben gestemd de heeren Meerburg, Krantz, van Outeren, Tol lens, van Kaathoven, Goudsmit, de Fremery, de Moen, van Ileukelom en Buys. Tegen: de heeren Hoog, Hubrecht, van Wensen Cock, duRieu, Schel- tema, Hartevelt, Wttewaall, van der Hoeven en de Voorzitter. V. Adres van Dros en Gebr. Tieleman, tot het leggen van een duiker. Burgemeester en Wethouders radenovereenkomstig het rapport der Com missie van Fabricagehet verzoek der adressanten in te willigenmits be talende de kosten van bestrating en het regt bepaald bij art. 3 n°. 10 van het tarief, vastgesteld den 5 Maart 1857. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. VI. Voortzetting der beraadslagingen over de algemeene policie-verordening. De Voorzitter. In de vorige vergadering zijn wij gekomen tot art. 57. Maar ik geloof, dat wij nu nog moeten beginnen met art. 56, waarvan, meen ik, art. 57 is afhankelijk gemaakt. Heeft de commissie, naar aan leiding der afstemming van art. 57, nu nog eenige wijziging voor te stellen? De heer Tollens. Was niet het plan art. 56 te annexeren aan art. 57 en de toestemming niet te laten afhangen van Burgemeester en Wethouders? Ik geloof, dat het voorgedragen amendement strekte om de toestemming voortaan afhankelijk te maken van de goedkeuring van den Raad. De heer van Outeren. Ja maar men is daaromtrent tot geen besluit kunnen komen uit hoofde de vergadering niet meer een voldoend getal leden telde. Ik herhaal alzoo mijn voorstel thans, om art. 56 aldus te lezen: vZonder schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders is het verboden openbaren gemeentegrond te gebruiken tot het opslaan, uitstallen, bergen of bewerken van goederen. Desgelijks is het ophangen van vachten, garen- en wollen stoffen of van andere voorwerpen aan de leuningen van bruggen verboden zonder toestemming van den gemeenteraad." De heer du Rieu. Ik had als amendement voorgesteld de woorden van art. 57 te voegen bij art. 56. Nu is dat weer eene afwijking van dat amendement en dus een tweede amendement. Mijn amendement zou toch eerst in stemming moeten gebragt worden. De heer Goudsmit. Wij zijn inderdaad gebleven bij het voorstel van den heer du Rieu. Maar toen was de vergadering niet meer voltallig. De heer Cock. Ik meen mij te herinnerendat het voorstel van den heer van Outeren het laatst was gedaan. Maar hoe dit ook zij, het zal er op aankomen te wetenwelk voorstel de verst gaande strekking had. De heer van der Hoeven. Ik had de vorige vergadering verlaten toen dit punt behandeld werd. Mag ik dus nog eens het amendement van den heer du Rieu hooren? De heer du Rieu. Mijn amendement strekte om art. 56 aldus te lezen "Zonder schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders is het verboden gemeentegrond te gebruiken tot het opslaan, uitstallen, bergen of bewerken van goederenof het ophangen van vachtengaren- en wollen stoffen of van andere voorwerpen aan de leuningen van bruggen." De heer van Outeren. Ik geloof toch, dat het amendement, zoo als het door mij is voorgesteld, de verste strekking heeft, immers het meest afwijkend is. De Voorzitter. Ik geloof het ook, dat het amendement van den heer van Outeren het meest afwijkend is van het voorstel zelf. In dat opzigt zou het voorstel der commissie den voorrang hebben. De heer Goudsmit. Het zij mij geoorloofd, mijnheer de Voorzitter, met u in gevoelen te verschillen. Volgens het artikel is het droogen van vachten op de leuningen der bruggen geheel verboden. Nu zou moeten volgen het voorstel om de zaak te laten afhangen van de toestemming van den Raaden dan dat om de toestemming van Burgemeester en Wethou ders als voorwaarde te bepalen. In zoover meen ikdat het voorstel van den heer du Rieu de verste strekking heeft. De Voorzitter. Er is een amendement voorgedragen op art. 56, vol gens hetwelk de toestemming van Burgemeester en Wethouders voor dat droogen als voorwaarde zou worden gesteld. En nu stelt de commissie voor, die toestemming te doen afhangen van den Raad. De heer Goudsmit. Bij het oorspronkelijk artikel is de zaak geheel verboden. De maatstaf ten deze is toch het oorspronkelijk artikel, zoo als het geconcipieerd is. De heer Cock. Art. 57 is afgestemd, is vervallen, bestaat niet meer. Ik ken geen art. 57 meer, en er kan dus geene quaestie meer zijn van amendementen op dat artikel. Overeenkomstig het beslotene in de vorige vergadering behandelen wij nu art. 56. Dit artikel is aan de orde en alle amendementen moeten nu aan dit art. 56 getoetst worden. En dan kan het niet twijfelachtig zijndat met het oog op art. 56 het amendement van den heer van Outeren de verste strekking heeft, zoodat het volgens het reglement van orde als het meest afwijkende het eerst in omvraag moet worden gebragt. De Voorzitter. Ik zal dan art. 56, zoo als het door den heer van Outeren is geamendeerdin omvraag brengen. De heer de Moen. Ik heb nog eene vraag te doen. Terwijl het ver bod nu is opgeheven, komt dan nu in aanmerking de betaling? De heer Hubrecht. Dit is bij raadsbesluit van 5 Maart 1857 gere geld. De heer de Moen. Ja, maar in twee sectiën is daaromtrent een voor stel gedaan. De Voorzitter. Volgens de laatstelijk hieromtrent vastgestelde verorde ning wordt niets afgestaan dan tegen betaling, volgens tarief bepaald. De heer van Outeren. De strekking van mijn voorstel is zeker nu wel voldoende duidelijk, namelijk dat eene schriftelijke toestemming van Bur gemeester en Wethouders noodig is tot het opslaan, uitstallen, bergen of bewerken van goederen en dat de door mij voorgestelde toevoeging ten doel heeft om te bepalen dat het ophangen van vachten, garen- en wollen stof fen of van andere voorwerpen aan de leuningen van bruggen niet zal plaats hebben zonder vergunning van den gemeenteraad. Ik moet er bijvoegen, dat dergelijk voorschrift volstrekt niet nieuw is. In de policie-verordening van 1856 komt mede eene dergelijke bepaling voor; men ging toen veel verder en onderwierp zelfs het gebruik van gemeentegrond tot het opslaanuit stallen, bergen of bewerken van goederen aan de goedkeuring van den gemeenteraad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2