HANDELINGEN TiB DEN GEHEENTERA&D TAB LETDEB Zitting van Zaturdag 3 Augustus 1867, geopend des namiddags le 2 uren. Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels. Tegenwoordig de heeren: Meerburg, de Moen, Hubrecht, Goudsmit, Hartevelt, Tieleman, Rutgers, Cock, van Wensen, Krantz, Driessen, van Outeren, du Rieu, van Heukelom, van der Hoeven en Stoffels. De heeren de Fremery en Hoog gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Maandag 29 Julij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: Een adres van Mr. A. J. Wijnstroomhoudende het verzoek om tot secretaris van Gecommitteerden tot de administratie der vereenigde gast- en leproos huizen te worden benoemd. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. Aan de orde is: I. Onderzoek der geloofsbrieven van het nieuw inkomend lid Dr. W. C. van den Brandeler. Die stukken worden gesteld in handen eener commissie, waartoe door den Voorzitter worden aangewezen de heeren Hubrecht, van Outeren en Cock. Inmiddels wordt tot het bedoelde onderzoek de vergadering geschorst waarop de commissie zich verwijdert. De commissie na eenigen tijd teruggekeerd zijnde, wordt de vergade ring heropenden geeft de Voorzitter het woord aan den president der commissie. De heer Hübrecht. De commissie heeft de in hare handen gestelde stukken onderzochten bevonden dat alle bij de wet vereischte stukken waren overgelegd en in volkomen orde waren; weshalve zij voorstelt den heer Dr. W. C. van den Brandeler als lid dezer vergadering toe te laten. De heer Goudsmit. Ik ben er ook voor; maar indien het mij geoor loofd iszou ik de bedenking willen makenof de commissiedie met het onderzoek der geloofsbrieven is belast, niet uitdrukkelijk behoort te ver melden, welke stukken haar ter hand zijn gesteld, tot staving van de wet tigheid der verkiezing. Ik wil de commissie gaarne crediet gevenmaar door eenvoudig, zonder vermelding der bescheiden, tot de toelating te beslui ten, wordt het definitief onderzoek over de toepassing van den raad op de commissie overgebragt, en geeft men deze in zekeren zin een blanco-crediet. De Voorzitter. Ik stel mij voor, dat de commissie niet tot de toelating zou geadviseerd hebbenindien niet werkelijk de stukken in vol komen orde waren. De heer Goudsmit. Maar dat staat gelijk met een onbepaald crediet. De Voorzitter. Als het verlangd wordt, zal ik alsnog de commissie verzoeken die stukken te vermelden. De heer Goudsmit. Ik voor mij eisch dat volstrekt niet in het onder- werpelijk geval, maar het is voor de toekomst, dat ik dezen vorm wensch te zien in acht nemen. De heer van Outeren. Als lid der commissie van onderzoek hecht ik er aandat reeds ditmaal aan het voorstel van den heer Goudsmit worde gevolg gegevenal zij het ook dat ik mij niet herinner dat van dien vorm ooit een antecedent heeft bestaan. De heer Hubrecht. Alhoewel ook ik meende dat de commissie de stukken onderzochten alleen van hare bevinding verslag uitbragtben ik echter geheel bereid de stukken te vermelden. Ik kan dan in de eerste plaats mededeelendat1°. blijkens het overgelegd proces-verbaal der ge houden verkiezing, er 817 stemmen zijn uitgebragt. Daarvan zijn op den heer van den Brandeler uitgebragt 786, zoodat hij de volstrekte meerder heid van stemmen op zich vereenigd heeft. Voorts zijn door hem overge legd: 2°. zijne geboorte-acte, 3". eene door hem zeiven afgegeven verkla ring, welke betrekkingen hij bekleedt en die niet strijdig met het lidmaat schap van den Raad zijn4°. eene verklaringdat hij de benoeming aan neemt, en eindelijk eene verklaring van den waarnemenden Burgemeester, dat hij het laatste jaar, aan zijne verkiezing voorafgegaan, in deze ge meente heeft gewoond. De commissie, al deze stukken in goede orde be vonden hebbende, raadde u tot de toelating te besluiten. De heer Goudsmit. Het was volstrekt niet om, gelijk ik reeds opmerkte aanmerking te maken ten aanzien van deze zaak, maar ik wilde voor het vervolg een vasten regel hebben gesteld. De wet vordert de overlegging aan den Raad van bepaalde stukkenen op het aanwezig zijn van deze moet ons oordeel gevestigd zijn. De heer van der Hoeven komt ter vergadering. De heer van der Hoeven. Ik ben eerst nu in de vergadering gekomen; maar kan echter na het door mij gehoorde verklarendat ik gerustgesteld bendat de stukken in orde zijn. Met algemeene stemmen wordt hierop besloten overeenkomstig de con clusie van het rapport. II- Verzoek van den heer D. L. Wolfson, om ontslag als lid der plaatse lijke commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs. 1807. Door de plaatselijke commissie voornoemd wordt voorgesteld, den adres sant het verlangde ontslag eervol te verleenen, onder dankbetuiging voor de vele aan de gemeente bewezen diensten. Dat voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange nomen. III. Verzoek van Dr. W. Bisschop, om ontslag uit de betrekking van leeraar aan de gemeente-instellingen voor hooger- en middelbaar onderwijs. De vereenigde commissie van toezigt op de gemeente-instellingen voor hooger- en middelbaar onderwijs stelt voor den adressant het gevraagde ontslag te verleenen, eervol en onder dankbetuiging voor de aan de ge meente bewezen diensten. Wordt op gelijke wijze aangenomen. IV. o. Regeling van de jaarwedde van den gemeente-apotheker. Burgemeester en Wethouders stellen voor den adressant voor den tijd van twee jaren in zijne betrekking van gemeente-apotheker te continueerenen zijn tractement met f 200 te verhoogenwelke verhooging zoolang door hem zal genoten worden tot dat hij een tweeden bediende zal behoeven. De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt. De heer van Heukelom. Het ligt toch stellig in de bedoeling, zou ik meenen, dat de stads-apotheker die verhooging van tractement zal behou den, zelfs wanneer hij een tweeden bediende heeft? De Voorzitter. Gij hebt gezien, dat de Commissie er zelve attent op gemaakt heeft, dat den heer Roskes vroeger, zoo noodigtoegestaan was een tweeden bediende te nemendoch dat hij tot dusverre met eigen krach ten de zaak heeft voortgezet, zonder die tweede hulp noodig te hebben. Zij heeft daarom voorgesteld zijn tractement te verhoogen. Heeft de heer Roskes later zoodanigen bediende noodigde Raad kan dan op een door hem te doen verzoek dienaangaande beslissen. De heer van Heukelom. Ik kan toch niet denken, dat, als hij dien tweeden bediende mogt hebbenmen hem die verhooging weer zou ont nemen. Integendeel had hem die nog meer moeten worden verzekerd. De Voorzitter. Dat zou dan een nader voorstel moeten zijn. Op dit oogenblik is de voorgestelde regeling overeenkomstig het gevoelen èn van de Commissie van Financiën èn van Burgemeester en Wethouders. De heer Goudsmit. Ik wenschte wel te weten, wat er eigenlijk door den heer Roskes is gevraagd. Of hij moet hebben gevraagd eene verhoo ging, als hij dien tweeden bediende niet heeft, of hij heeft in het alge meen die verhooging gevraagd. De Voorzitter. Ik zal het verzoek laten voorlezen. De adressant verzoekt: 1°. hem wederom voor den tijd van vijf jaren in zijne betrekking als gemeente-apotheker te willen continueeren2°. zijn tractement met zoodanig bedrag te verhoogenals de vergadering zal goed dunken. De heer Goudsmit. Ik zou echter willen weten of hij de verhooging vraagt onder die voorwaarde. De Voorzitter. Ik zal straks bij de rondvraag op die bedenking ant woorden. De heer Goudsmit. Het is geene bedenking, maar eene bloote vraag, wat door den heer Roskes eigenlijk is gevraagd, eene voorwaardelijke of onvoorwaardelijke verhooging. De heer van der Hoeven. Ik heb de stukken in de leeskamer gele zen zoo als ik geloof, dat dit de pligt is van elk liddie ter vergadering komt. En uit het adres is mij geblekendat de heer Roskes geene bepaalde som noemt, maar slechts eene verhooging van tractement vraagt, zoo als de Raad die zal gelieven vast te stellen. De Voorzitter. Hij grondt zich daarop, dat die bediende niet gebruikt is, en daarop is ook het rapport gegrond. Maar ik zal het request laten voorlezen. Van dit stuk geschiedt alsnu voorlezing. Het luidt aldus: "Aan den Gemeenteraad van Leyden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Gerardus Roskes, gemeente apotheker alhier; dat hij in uwe Vergadering van den 14 Junij 1862 werd benoemd tot gemeente-apotheker, voor den tijd van vijf jaren, ingaande 1 Julij van dat jaar dat alzoo met den laatsten Junij ek. zijn diensttijd als zoodanig is geëxpireerd dat hij niets liever wenscht dan in zijne betrekking te worden geconti- nuëerd, maar dat hij tevens de vrijheid neemt zich tot U te wenden met het beleefd verzoek eene verbetering te brengen in het hem toegekende tractement dat toch in genoemde Vergadering eene geheel nieuwe regeling is aange nomen van de voordeelen aan zijne betrekking verbonden, zijnde ƒ1000 voor tractement, ƒ400 voor voedingskosten van twee mannelijke bedienden, benevens eene vergoeding voor loon van eene vrouwelijke dienstbode; dat hij bescheiden de vrijheid neemt uwe Vergadering onder het oog te brengen 1°. dat de regeling van het tractement en de verdere voordeelen slechts kan aangenomen zijn als proef, omdat des adressants voorganger op een geheel andere wijze bezoldigd werddaar diens vast tractement bedroeg f 400waarbij evenwel sedert jaren eene gratificatie gevoegd werd van ƒ200, terwijl de emolumenten, welke hoofdzakelijk bestonden in het vrije gebruik van verschillende artikelen van dagelijksche behoefte (sedert dien tijd zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 1