HAMMEN TAN UN CENEENTERAAI TAN lETDIl' Leyden, 23 Januarij 1867. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leyden. De vraag, wat tot verbetering der waterverversching in de grachten der gemeente moet worden verrigt in bet belang der openbare reinheidwerd door de Commissie van Fabricage beantwoord in haar rapport aan den Ge meenteraad van den 13en Junij 1863. De ziekte, die in den zomer van 1866 binnen Leyden heerschte, heeft aan die vraag meer gewigt doen hechten en baar in het belang der openbare gezondheid doen uitstrekken tot het riolen- stelsel. Door het aangeprezen middel van een stoomgemaal zou «-een breeden //rand van den waterspiegel der oppervlakte worden getrokken naar het Gal- «gewateren terwijl het vuile water zijn uitweg vinden zou naar de kanalen «voor de uitwatering van den Haarlemmermeerpolder, zou het versche water «van de andere zijde worden aangevoerd." Maar reeds in dat rapport werd de meening geuit, dat //eene verbeterde inrigting van het riolenstelsel het «bezwaar alleen geheel zou kunnen wegnemen, waaraan thans door het bag- «geren in de grachten zooveel mogelijk wprdt te gemoet gekomenmaar «zulk eene verbetering vereischt een nieuw en niet minder kostbaar plan." De Commissie van Fabricage is belast geworden met d6 taak om een stap verder te doen op den wegdie leiden kan tot verbetering van den toestand der grachten en waterleiding in het belang van de openbare ge zondheid. Zij heeft tot vervulling der taak den bijstand en de voorlichting ingeroepen van den Gemeente-Architect, en werd daardoor in staat gesteld, om bekend te worden met de oorzaken van den toestand die voorziening behoeft en met de middelen die tot verbetering van den toestand kunnen leiden. Zij gaat die geleidelijk ontvouwen en in overweging geven. Een platten grond der gemeente met aanduiding van het beloop en de uit monding der grondkanalendie hunne stoffen in de stads wateren uitwerpen moest strekken tot een juist begrip van den toestand, waaraan voldaan is door de hierbij gevoegde kaart, die de vrucht is van een moeijelijken en omslagtigen arbeidmaar nu ook de gelégenheid aanbiedt om bekend te wor den met den loop, de rigting, de onderlinge gemeenschap, de plaatsen van uitmonding en de talrijke rioolspruitenbijna allen regtstreek3 zich ontlas tende in de grachten of wateringen. Tot de vervaardiging van die kaart zijn de voornaamste bouwstoffen ver kregen door de welwillende medewerking van den heer H. Filippo Jz., die door zijn bedrijt in het bezit was van den loop der bijzondere en der straat riolen. Ofschoon, wat het hoofddoel betreft, die kaart aan de vereischten voldoet, zoo is het evenwel niet zeker, dat de loop der riolen in de huizen overal juist op de kaart voorkomt. Het kwam er hoofdzakelijk op aan de betrekking aan te wijzen waarin de riolen staan tot de uitlozing in de grachten. Volgens die kaart kan men 950 a 1000 rioolmonden tellen, die hunne stoffen alzoo onbelemmerd uitwerpen, behalve acht uitlozingen van hoofd riolen uit overwulfde grachten ontstaandie evenzeer met de grachten eene dadelijke gemeenschap hebben. Daarbij komt het volgende: a. tiet slik en den modder van eenige honderdtallen kolkriolenalmede in de grachten uitkomende; l. Hetgeen door meer dan dertig, meerendeels aanzienlijke en zeer vele kleine fabrieken aan gebruikt waschwater, volmolen-, verf-, zeemwater enz. in de grachten uitgeworpen wordt; e. De talrijke beroepen en bedrijven, die aanleiding tot vervuiling van het water geven; d. De menigte verschillende onreinhedenwelker dagelijksche wegwerping in de grachten niet voorgekomen kan worden; e. De geringe diepte die bij vele en vooral bij de smalle grachten voor komt; f. De bijna algeheele stilstand van het water, gedurende de zomermaanden; g. Het gemis van genoegzame gelegenheid tot afvoer en verwisseling van water, dat slechts dan geschieden kan, als het belang van Rijnland spuijing te Katwijk vordert, of als Delfland in het laten toevloeijen van eenig water, voor eigen belangen geene schade ziet; dan kan de ondervinding die, sedert het inpolderen van het Haarlem mermeer (vroeger wel eens het reinigings reservoir van Leyden genoemd) in toenemende mate verkregen is van besmet, onaangenaam uitdampend, en niet zelden stinkend water, geene bevreemding veroorzaken, maar moet toegeschreven worden aan natuurlijke oorzakendie bij eenen toestand als dezen, niet achterwege kunnen blijven. 1867. Uit al deze omstandigheden ontstond besmet water; maar om daarin ver andering te brengen, die tot verbetering leidt, is het eerst noodig den toe stand van het rioolstelsel te kennen. In de oudste plaatsen der stad, waartoe behooren het grootste gedeelte van den Ouden en Nieuwen Rijn, de Mare, de voormalige Marendorps- en Voldersgrachten, de Cellebroersgrachtde Vliet, de vroegere Koepoorts gracht en de Zijdgracht, voorts de grachten die tot de eerste en tweede vergrootingen behooren, zoo als het begin van het Levendaal, de Middelste en Uiterstegrachtende Oude vest en de Langegrachtenloopen de riolen van elk huis afzonderlijk, op de kortste wijze, regtstreeks in de grachten uit. Bij het dempen van grachten alsde Langebrugde Hooi gracht, Papengracht, Hooglandsche Kerkgracht en Pieterskerkgracht, de Dolhuisgracht, de Arkegracht en Donkere gracht, werden de wateringen grootendeels in stand gehouden en had de demping voornamelijk door over- wulving plaatszonder afsluiting of verzameling aan de uiteinden of op bepaalde plaatsenzoodat ten laatste de uitwerpselen wederom in de grach ten moesten uitvloeijen. Een opmerkelijk verschil vau handelwijze te dezen opzigte doet zich voor bij de laatste uitlegging der stad, namelijk, de Geeregracht en de daarbij gelegen Binnenvestgracht, het Levendaal, beginnende bij de Nieuwbrug, de Hoogewoerd van af de Kraaijerstraat en den Nieuwen Rijn op diezelfde lengte; voorts bij de Heerengracht, de Oranje- en Waardgrachten. Hierbij worden de uitwerpselen niet meer onmiddelijk naar de grachten gevoerd maar zijn er, zoo als de Geerengrachtde Oranje- en Waardgrachten, riolen achter de buizen, of, zooals op het laatste gedeelte der Hoogewoerd, in de Gorsten- en Haverstratende Kraaijerstraat, Rijnstraat, Langestraat, Kaarsenmakerstraatenz.riolen in de straten aangelegdwaarin die van elk der huizen uitlozen. Evenwel blijven de mondingen der riolendoor het systeem uit betrenkelijk weinige bestaande, onbelemmerd in de nabij gelegen grachten uitstorten. Ten laatste is bij het dempen van grachten en de daarbij toegepaste riolering, een geheel ander principe gevolgd geworden, zooals bij de Maren- dorps-achtergracht en de Voldersgracht, alwaar de uitwerpselen in een getal van veertig beerputten verzameld wordendie onderling door een kanaal vereenigd zijndoor hetwelk het overtollige water in de Mare en Oude Vest zou hebben moeten wegvloeijen. Voorts bij de gedempte IJzerengracht en de Koepoortsgracht, alwaar op de oude walmuren riolen werden gemaakt, die op elk dier grachten in twee ruime beerputten uitloopen, welke het overtollige water, door middel van ijzeren buizenin de nabij gelegen grachten overbrengen. In verband met den toestand staat de opheffing van bezwarendie onver mijdelijk is, om de schadelijke gevolgen weg te nemen die eene wezenlijke en duurzame verbetering in den weg staan. Zij zijn de volgende: 1°. De vele en overtollige dwarsgrachtendie juist de meeste riooluitlozingen ontvangen, het ondiepste zijn en de minste doorstrooraing hebben, zoodat zij te vergelijken zijn met door verdunde beer gevulde open riolen, of wel met eng besloten modderpoelen. 2°. Het onbelemmerd uitloopen van een duizendtal riolen in de grachten, die eene onafgebroken besmetting van het water veroorzaken, en bij lagen waterstand, dat vooral in het heete jaargetijde het geval is, met de buitenlucht in onmiddelijke gemeenschap staan. 3°. Het ongenoegzame der diepte van onderscheidene grachten, welker bo dems met dikke modderlagen bedekt zijn en daardoor in sommige om standigheden een opborrelendentroebelen en stankverwekkenden water- toestand veroorzaken. 4°. Het gemis van toevoer van versch water, in verband met daarmede ge paard gaande verwijdering van het vuile en stinkend geworden water. 5°. De stilstand der wateringen, gedurende een aanzienlijk gedeelte des jaars, in het saizoen dat er aan de doorstrooming de meeste behoefte bestaat. En thans overgaande tot de aanwijzing der middelen, die aangewend zouden moeten worden om de gewenschte verbetering te verkrijgen, komt in aanmerking: 1°. Welke grachten in den meest ongunstigen toestand verkeeren en het best kunnen gemist wordenP 2°. Hoe te handelen met de riolen en andere uitmondingen in de grachten die blijven? 3". Welke grachten moeten worden uitgediept? 4°. Op hoedanige wijze versch water kan worden aangevoerd? 5°. De waterverplaatsing door een stoomgemaal. 23

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 1