het brandwezen uit te geven. Het is mij volstrekt niet bewezendat ons brand wezen op eenmaal zoo slecht is geworden na de in het laatst des vorigen jaars vastgestelde begrooting. De eisch is enorm hoog, en wie waarborgt onsdat er een volgend jaar geen sprake van stoombrandspuiten zijn za?, waardoor de kosten al hooger en hooger zullen stijgenen zal men de voordragten deswegezoo ook de nu aanhangigemaar aannemenom daardoor de verantwoording van zich af te werpen? Is er eene enkele assu rantie-maatschappij die ons brandwezen hier zoo slecht georganiseerd acht dat zij de premiën heeft verhoogd, of difficulteiten heeft gemaakt? Zoo verre mij bekend is, neen. Ik zal voor het voorstel van de Commissie van Financiën stemmen, om de uitgaven voor het oogenblik te beperken, en jaarlijks tot meerdere verbetering over te gaan. De heer van Heükelom. Ik zal tegen het voorstel van de Commissie van Financiën stemmenomdat ik niet alleen voor den aanleg van twee of vier, maar zelfs van zes of acht brandputten ben. Dat is het ware middel om in de behoefte te voorzienzoo als ik straks opmerkte. De heer de Moen. Ik wil juist die twee putten als eene proef nemen, daar het niet zeker is of zij al dan niet goed zullen werken en dus in de behoefte zullen voorzien. De heer Hübrecht. Ik ben het eens met den heer van Heukelom dat het zeer wenschelijk zijn zou nog meer brandputten aan te leggen, en het zeer geraden vinden om daar telken jare eenig geld voor te bestem men maar de verbetering van materiëel is nu evenzeer dringend noodzake lijk. De vraag van den heer de Moen, of de putten wel steeds zullen kunnen voldoenkan ik toestemmend beantwoordendaar de buizen toch altijd beneden den laagsten waterstand zullen worden aangelegd. Hierna wordt het voorstel van de Commissie van Financiën in om vraag gebragt en verworpen met 13 tegen 5 stemmen. Yoor: de heeren Kutgers, Tieleman, Hartevelt, ten Sande en de Moen. Daarna wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders in omvraag gebragt en aangenomen met II tegen 7 stemmen. Tegen: de heeren Rutgers, Tieleman, Hartevelt, van Heukelom, Meer burg, ten Sande en de Moen. IX. Verzoek van M"n Regenten van het R. C. Wees- en Oudelieden- huis, tot bekoming van een renteloos voorschot uit de stads-bank van lee ning, ter verbetering van hun gesticht. Burgemeester en Wethouders hebben dit verzoek gesteld in handen van HH. Commissarissen der stads-bank van leeningdie hen daarop bij een rapport hunne zienswijze hebben doen kennen en de wijze hebben aangege ven waarop naar hunne meening het verzoek zou kunnen ingewilligd worden. Het komt Burgemeester en Wethouders voor dat deze geen bezwaar kan opleveren en nemen de vrijheid dienovereenkomstig te raden. Het rapport van HH. Commissarissen der bank bevat o. a. het volgende: 'Hoe geneigd ookom rentelooze voorschotten tot een weldadig doel te verstrekken en derhalve aan M"n Regenten van het R. C. weeshuis tot den voorgenomen herbouw van hun gesticht een renteloos voorschot van ƒ6000 te verleenen, indien de gemeenteraad daartoe magtiging geeft, toch eischt het belang onzer instelling dat er zekerheid gegeven wordt voor het geval van ontstane moeijelijkheden en waarborg, dat de bank niet op een zeker oogenblik uit gebrek aan geld de beleeningen zou moeten staken. Het is ons voorgekomen dat die waarborg bestaan kan in de volgende voorwaarden, waarop het renteloos voorschot van ƒ6000 zou kunnen worden verleend 1°. dat de uitkeering der jaarlijksche rente aan de gemeentekas, p. m. 5000 bedragendein stede van in de eerste dagen van Januarijniet voor 1 April plaats had 2°. dat de aflossing van ƒ1000 's jaars geschiedde uit het bedrag van den eersten termijn van het jaarlijksch subsidie dat aan het gesticht wordt verleend, te beginnen met 1868, en dus onafhankelijk van andere voor den opbouw in te komen baten. 3°. dat in elk geval de bank bij onverhoopte behoefte op een voorschot uit de gemeentekas kan rekenen, dat na verloop van vier maanden wordt teruggegevenbij de plaatselijke begrooting telken jare verzekerd. Wij meenen op die wijze onze bereidwilligheid te toonen, om te gemoet te komen aan de gedane aanvrage, zonder uit het oog te verliezen wat de pligt vereischt, om onze instelling voor alle ongelegenheden te vrijwaren." Het rapport van de Commissie van Financiën bevat de volgende conclusie //De Commissie vereenigt zich met de beide eerste door Commissarissen van stads-bank van leening aangegeven puntendoch moet bezwaar maken in het laatste punt door deze aangegeven daar zij vreest dat dit bij de provinciale autoriteit bezwaar zal ontmoetenen wanneer eventueel zich dat geval mogt voordoen, alsdan de gemeenteraad wel de middelen zal moeten en ook kunnen vinden om zijne eigene instelling, de bank van leening, uit ongelegenheid te helpen, waarmede, helaas, het belang van den klei nen burger zoozeer verbonden is. De Commissie neemt de vrijheid u dit als haren raad aan te bevelen." De heer Rütgers. Ik heb niet tegen de zaak; maar het schijnt mij eenigzins vreemd, dat men zoo even tot afschrijving van een kapitaal uit het grootboek besloot en nu voorstelt om een renteloos voorschot te ver leenen uit eene stedelijke inrigting. Waartoe het eerste, indien men gel den beschikbaar had? De heer Stoffels. Het voorstel om een renteloos voorschot uit stads bank van leening te doen is geheel buiten bezwaar van de gemeentekas. Daarbij kan van geen afschrijving van kapitaal sprake zijn. Intusschen hebben wij voorzigtigheidshalve voorgesteld, dat de bank zoo noodig voor dagen of weken uit de kas van den gemeente-ontvanger kan worden gehol pen, door Burgemeester en Wethouders daartoe gemagtigd. Er bestaat nog een ander middel, waardoor de bank zonder bezwaar dat renteloos voorschot doen kan. Als de bank de renten van het kapitaal eerst in April en dus niet in Januarij betaalt, dan heeft zij tijd genoeg om in alle uit gaven te voorzien en dit zal, wat de geldelijke aangelegenheid betreft, bij den gemeente-ontvanger geen moeijelijkheid opleveren. De heer Rütgers. Bij het voorgaande punt is er toch tot afschrijving van het kapitaal, zoo noodig, besloten_ Waarom is dan daar niet magti ging gevraagd en verleend om dat tijdelijk disponibele kapitaal te gebruiken? De heer Stoffels. De bank kan slechts tijdelijk geld missen en daar om kan zij ook slechts een renteloos voorschot geven. Men kan geen geld uit de bank missen of nemen. Het voorstel is slechts tijdelijk, met eene jaarlijksche aflossing van duizend gulden; in zes jaren tijds zal er dus weder verevening plaats hebben, en de geheele som in de kas der bank zijn teruggebragt. Bovendien heb ik straks reeds gezegd, dat van afschrijving van kapitaal hier geen sprake zijn kan. De heer Tieleman. Met groote verwondering heb ik gezien dat de adressanten hun gesticht tot verpleging van oude mannen en vrouwenen weezenhebben genoemd//eene stedelijke inrigting van weldadigheid." Ik moet betuigen, dat ik niet begrijp, hoe men zulk een gesticht eene stedelijke kan noemen. Mij dunktdat zoodanige inrigting bij uitnemen- heid eene kerkelijke of gemeentelijke behoort genoemd te worden en moet dit dus voor eene schrijffout houden. Ik maak deze opmerking, omdat de stedelijke regering daaraan geheel vreemd behoort te zijn en zich van alle inmenging moet onthouden behalve het toezigt, dat haar is op gedragen en vooral zich verre houden van alle financiële zaken. Het strijdt met den algemeenen regel van regtvaardigheiddat de stedelijke regeringen subsidiën verleenenen alzoo den een voor den anderen doen betalen. Ik ben echter, in dit exceptionele geval, er niet tegen dat aan het verzoek dor adressanten wordt voldaante minder, omdat noch door Burge meester en Wethoudersnoch door de verschillende commissiën bezwaren daartegen zijn ingebragt. Ik wil er dan ook mijne stem wel aan geven. De Voorzitter. Het R. C. wees- en oudeliedenhuis is eene gemeente instelling van liefdadigheid, die jaarlijks een aanzienlijk subsidie van de gemeente bekomt en daardoor rekenpligtig aan de gemeente is. De heer de Fremery. Ik heb het voorstel beschouwd in verband met den algemeenen gezondheidstoestand. Het vorig jaar heeft ongelukkig be wezen dat het bestuur der inrigting buiten magte was door de onvoldoende en beperkte ruimte om behoorlijk in de behoeften te voorzien. Alleen op dien grond van den gezondheidstoestand zal ik voor het voorstel stemmen. In gewone omstandigheden zou ik er tegen zijn, maar nu gebiedt, dunkt mijde voorzigtigheid om er voor te zij nen waar eigen krachten niet toe reikende zijn, hulp te verleenen, ten einde in het belang van allen de noodige verbeteringen kunnen worden aangebragt. De heer Hübrecht. Ik zal voor het verzoek stemmen. Ik ben toch bekend met de inrigting van het gebouw. Het voorgaande jaar heeft ook doen zien, dat eenige veranderingen hoogst weuschelijk zouden zijn. Uit de bij het verzoek overgelegde teekeningen blijkt, dat daarin is voorzien, en ik acht het dusuit het oogpunt van den gezondheidstoestandook hoogst wenschelijk dat het voorstel worde aangenomen. De heer Scheltema. Ik ben het in deze opzigten eens met de Com missie van Financiën, en als ik weer over een dergelijk verzoek moet beslissen, zal ik er hoogst waarschijnlijk tegen stemmen. Nu zal ik er echter voor zijn. Er is reeds gewezen op de dringende noodzakelijkheid van de zaak, waarvoor de gelden gevraagd worden. Het is meermalen geschied, dat de bank geld geleend heeft. Ik zou dus voor dit doel niet voor de eerste maal willen weigeren. Waarschijnlijk hebben HH. Regenten er ook reeds op gerekenden ik acht het van belang dat zij hun plan zoo spoedig mogelijk volvoeren. Ik zal dus nu bij uitzondering voor het ver zoek stemmen. De heer van Wensen. De leening zou derwijze worden aangegaandat zij in zes jaren zal worden gerestitueerd en dit voorschot kan niet, zooals de heer Tieleman vermeentals een regtstreeksch subsidie beschouwd worden. Sedert lang toch vorderde de toestand van het wees- en oudelieden huis verandering en verbetering, maar het ontbrak regenten aan de middelen om daartoe over te gaan. De inwoners etendrinken en slapen op dezelfde kamer. Dit kondit mogt niet langer zoo voortduren. Regenten hebben alsnu eenige gelden ontvangeneenige toezeggingen bekomen en hopen met uwe en aller welwillende ingezetenen medewerking het gewenschte doel te bereikendat zij reeds sedert jaren beoogden en dat thans om den gezond heids-toestand zoo dringend noodzakelijk is. De heer Stoffels. Ik heb alleen op te merkendat dit renteloos voor schot buiten eenig bezwaar van de stad zal worden gedaan. De heer de Moen. De Commissie van Financiën is er noode toe gekomen dit voorstel te doen. Zij heeft toch als vasten regel aangenomen dat er geen rentelooze voorschotten meer mogen worden gedaan. Maar de noodzakelijkheid heeft haar tot dit voorstel gebragt en de overtuiging dat men in de kerkelijke gemeente naar vermogen zal bijdragen. Wij hebben ons gerefereerd aan het rapport van commissarissen over de bank van leening. In art. 2 komt voor dat de jaarlijksche aflossing van ƒ1000 wordt ingehouden door den ontvanger op den eersten termijn van het jaarlijksch subsidie aan het godshuis; dit zal moeten verstaan worden: «zoo lang sub sidie wordt verleend." Houdt dit op, dan zal die aflossing van ƒ1000 om denzelfden tijd evenwel moeten geschieden. Dit in te lasschen als voor zorgsmaatregelen. De heer van Wensen. Ik ben dit volkomen met den vorigen spre ker eens. De heer Tieleman. Het bezwaar, dat ik nog had, waarom ik zoo even nog het woord heb gevraagdis ten deele reeds met hetgeen door den heer de Moen gezegd is weggenomen. Het bestaat daarindat de aflossing van jaarlijks f 1000 zou plaats hebben met inhouding van dat bedrag van het subsidie, dat aan dat gesticht tot nog toe is verleend. Ik ben tegen alle subsidiën en zal, bij de behandeling der begrooting, op nieuw er tegenstem men daarom kan ik die bepaling van aflossing niet goedkeuren. De Voorzitter. Ik zal mij zeer verheugen zoo dit voorstel wordt aan genomen, daar ik het voor den gezondheidstoestand dier inrigting van het uiterste belang beschouw. In omvraag gebragt wordt het voorstel met 16 stemmen tegen I, die van den heer van Heukelom, aangenomen. De heer van Wensen hield zich buiten stemming. De heer Tollens verlaat de vergadering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 7