Burgemeester en Wethouders verklaren in hun rapport dat er allezins termen bestaan het verzochte ontslag met 1 Mei eervol te verleenen, waar toe zij de vrijheid nemen te raden. De heer de Moen. Ik heb volstrekt niets tegen de voordragtmaar wat is er van het besluit, ongeveer een jaar geleden genomen? Toen was ook door een hulponderwijzer ontslag gevraagd op vrij korten datum, ten einde naar Engeland te gaanwaarbij is beslotendatals zoodanig ont slag werd gevraagdhet niet zou verleend wordentenzij drie maanden te voren aangevraagd. Ik begrijp dat er redenen van uitzondering kunnen zijn. Is het in deze mogelijk met dat ontslag te wachten tot na 1 Mei? Er zijn nu reeds vacaturenwaarbij twee nieuwe komenen die kan men niet zoo spoedig aangevuld krijgen, zoodat de gang van het onderwijs lijdt. De Voorzitter. Volgens de bestaande verordening moeten zij eene maand te voren verlof vragen, en dat is hier geschied. De heer de Moen. Wanneer dat in de verordening is opgenomen, bij de revisie in Junij 11., heb ik er vrede mede; maar ik vind eene maand wel wat korten heb er toen zeker niet aan gedachtwelke bezwaren dit kan opleveren. De conclusie van het rapport wordt hierop aangenomen zonder hoofde lijke stemming. b. J. van Duyn als hulp-onderwijzer 4le klasse aan de openbare lagere school n°. 1 voor on vermogenden. Burgemeester en Wethouders raden den adressant tegen 1 Mei aanst. een eervol ontslag uit die betrekking te verleenen. Wordt op gelijke wijze aangenomen. VII. Voordragt tot het verleenen van verlof aan den hulp-onderwijzer J. H. Nieuwland gedurende zijn diensttijd bij de nationale militie. Die voordragt is van den volgenden inhoud rj. H. Nieuwland, hulponderwijzer 4° klasse bij de openbare lagere school n°. 2 voor minvermogendenzal weldra opgeroepen worden om te voldoen aan de op hem rustende verpligtingen bij de nationale militie. Bij dit eer ste geval sedert de invoering der wet op het lager onderwijs van 13 Au gustus 1857 (Staatsblad n°. 103), zal het noodig zijn hieromtrent eenen vasten regel te maken, waarbij de belangen der school, zooveel mogelijk, worden in het oog gehoudenmaar deze tevens voor zooveel dit kan worden vereenigd met die van den belanghebbende, die toch waarlijk door de op hem rustende verpligtingen meer dan eenig ander zwaar wordt gedrukt. Ons collegie is daaromtrent te rade geworden u voor te dragen den zoo- danigen onbepaald verlof te verleenen voor den tijd dat zij bij de nationale militie in werkelijke dienst zullen zijn onder behoud van tractement, ten einde daaruit hun aandeelad 2 pet.te voldoen aan het pensioenfonds en met verdere bepaling dat zij het overige zullen afdragen aan den hoofd onderwijzer hunner school, om daaruit in de vervulling hunner betrekking op eene geschikte wijze, met overleg van den schoolopziener, onder onze goedkeuring te voorzien. De rapportenzoo van den schoolopziener als van den hoofdonderwijzer op deze zaak betrekkelijk, hebben wij de eer hierbij over te leggen." De Commissie van Financiën raadt dienovereenkomstig te besluitenpro visioneel hoogstens voor den tijd van zes maanden. De heer Goodsmit. Ik heb geene bedenking tegen de conclusie van dit rapport; maar wel tegen de praemissen of liever de motieven, zal ik zeggen. Het schijnt, dat Burgemeester en Wethouders een regel willen stellen en in het onderwerpelijke geval met de toepassing een aanvang maken. En nu zou ik willen vragenof het niet beter ware ten deze geen vasten regel aan te nemenmaar veeleer ieder geval afzonderlijk te beoordeelen. Het kon toch gebeuren dat er sprake was van een onderwijzerdie minder ver diensten had dan degeen over wien wij handelen; en als Burgemeester en Wethouders nu zeggen: wij zullen ons aan dien regel houden, dan is het moeijelijk daarvan later af te wijken, ook dan als men zulks wenschelijk acht. Ik wenschte alzoo het verlof slechts als eene bijzondere gunst te zien verleend, om voor het vervolg ons de handen niet te binden. De Voorzitter. Dit was aanvankelijk ook mijn denkbeeld. Ik ben het volkomen met u eens. Wanneer wij met onderwijzers te doen hadden van mindere verdienstenzoude zoodanige bepaling ons binden. Het moet eene gunst blijven, om daardoor een verdienstelijk onderwijzer te behouden. De heer Goudsmit. De zaak wordt intusschen hier voorgesteld als de toepassing van een regel; maar als er alsnog eene wijziging in kon wor den gebragtin dien zindat de gunstige bepaling als bij uitzondering wierd toegepast, zou ik er mij wel mede kunnen vereenigen. De Voorzitter. Ik wil dat voorstel gaarne overnemen. Met de aangeduide wijziging wordt de voordragt aangenomen zonder hoofdelijke stemming, behoudens de aanvulling, door de Commissie van Financiën voorgesteld. VIII. Aanvrage van de commissie voor de tentoonstelling van kunst werken van oude meesters in de maatschappij Arti et Amicitiaeom twee schilderijen voor hare tentoonstelling af te staan. De Voorzitter. Ik heb berigt ontvangen van de commissiehoudende dat, hoe gaarne zij ook die schilderijen van het stadhuis alhier ontvangen hadzij daarvan echter moet afziendaar reeds over de plaats beschikt is. Ik stel alzoo voor die aanvrage ter zijde te stellen. Dienovereenkomstig wordt besloten. IX. Staat van af- en overschrijving, dienst 1866. De Commissie van Financiën raadt dezen staat goed te keuren en vast te stellen. De heer van Heukelom. Ik heb er niet tegenmaar het komt mij voor, dat die staat nog al aanzienlijke sommen bevat. Bij de begrooting moest, dunkt mij, zooveel ruimte zijn gelaten, dat eene zoo belangrijke af- en overschrijving niet noodig was. Eene som van 6206 is nog al geen bagatel. De Voorzitter. Daaronder komen aanzienlijke posten voordie niet vooruit waren te voorzien, als: voor druk- en bindwerk 922.16, voor arme krank zinnigen 1647.40, voor arme zieken 1450.28, en voor schoolbehoeften 757.15. De heer van Heukelom. 1600 voor arme krankzinnigen is vrij aan zienlijk. Wij zijn dan op dat punt al zeer ongelukkig. De Voorzitter. Ja, die uitgaaf vermeerdert ongelukkig elk jaar, en dit jaar zal er weer meer voor noodig zijn. Daaraan valt niets te doen. De heer Cock. Ik betreur met den vorigen spreker, dat het dagelijksch bestuur bij de vaststelling der begrooting van het vorige jaar zoo onge lukkig geweest is met de raming van die sommen. De 1400 voor bui tengewone geneeskundige hulp kan ik in dit geval begrijpenuit hoofde van de geheerscht hebbende epidemie. Evenzoo de som van 232 voor vermeerderde werkzaamheden aan het bureau van den burgerlijken stand. Doch wat de overige posten betreftdie had mendunkt mijwel wat juister kunnen ramen; het verschil is toch waarlijk nog al aanzienlijk. Ik kan nu niets anders doen dan dit te betreuren. Zoo doende immers verliest het jaarlijks vaststellen der begrooting alle beteekenis. Nu de zaak ech ter eens zoo is en het geld nuttig uitgegeven is, ben ik wel genoodzaakt er voor te stemmen. De heer Stoffels. Het is geene ongelukkige raming van het dagelijksch bestuur geweest. Want de posten ten gevolge van vermeerdering van en voor arme krankzinnigen en zieken nu verhoogdwaren niet te voorzien of te ramen in de maand Augustus, toen de begrooting werd opgemaakt, en dus een halt jaar te voren. De heer de Fremery. Ik mag er bijvoegen, dat onder n°. 114 de kosten ten gevolge van de opening der nieuwe school op het Plantsoen be grepen zijn. Daarvan wisten wij niets vooraf. Ook de belasting-ontwerpen hebben meerdere drukkosten gevorderd dan waarop gerekend kon worden. In buitengewone omstandigheden zullen dus ook buitengewone uitgaven wel nimmer te vermijden zijn. Daarom komt het mij voor dat de staat, die nu aan uwe goedkeuring wordt onderworpenvoor ons tevens wel een wenk mag zijn om ook vervolgens de som voor onvoorziene uitgaven zoo ruim te nemendat er geene stagnatie behoeft plaats te hebbenen de rekening zonder aanwijzing van nieuwe middelen, immer behoorlijk kan worden afgesloten. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Voordragt ter voldoening van kosten bij eene plaats gehad hebbende aanbesteding. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Voorstel van het raadslid J. Scheltema tot verhooging der school gelden op de instellingen van hooger, middelbaar en lager onderwijs. Dat voorstel is van den volgenden inhoud: Aan den Gemeenteraad, van Ley den. De ondergeteekende heeft de eer aan den Gemeenteraad voor te stellen: De schoolgelden van de hierna te noemen gemeenteinstellingen van hooger, middelbaar en lager onderwijs te Leyden voor iederen leerling te verhoogenen vasttestellen als volgt aan het gymnasium 250 'sjaars; aan de hoogere burgerschool 120 bij twee of meer leerlingen uit één huisgezinwordt dit school geld voor ieder met een vierde verminderd en alzoo gesteld op 90,'sjaars; aan de hoogere burgerschoolin een enkel vak eenmaal's weeks 15.'sjaars; tweemaal20. driemaal25. vier of meermalen 30. aan de scholen vermeld bij art. 1 der verordening, bepalende het aantal scholenwaarin openbaar lager onderwijs wordt gegeven onder letter C, voor de drie laagste klassen 4.per 3 maanden vijf hoogste 6. voor twee of meer leerlingen uit één huisgezinwordt dit school geld voor ieder verminderd met een vierde en alzoo gesteld op f3.of f4.50 per 3 maanden; onder letter D, voor jongens, voor de drie laagste klassen f 15.per 3 maanden; vier hoogste 20."5 voor meisjes, voor de drie laagste klassen 15. ff ff u middel 20.hm h u n vier hoogste u 25.hu h voor twee of meer leerlingen uit één huisgezin wordt dit school geld voor ieder verminderd met een vierde', en alzoo gesteld voor de jongens op ƒ11.25 of ƒ15.en voor de meisjes op ƒ11.25, ƒ15.of f 18.75 per 3 maanden. Op de begrooting der Inkomsten en Uitgaven van de Gemeente voor de dienst van 1867, de opbrengst der schoolgelden te verhoogen met ƒ10.000 en den hoofdelijken omslag met een gelijk bedrag te verminderen. Leyden 15 Nov. 1866. J. SCHELTEMA." Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: «Burgemeester en Wethouders, in wier handen het uwe vergadering be haagde te stellen het voorstel van uw medelid Scheltema, tot verhooging der schoolgelden zoo voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool als voor de scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs der le en 2e klassenten einde zulks meer productief te doen zijn en daardoor in staat gesteld te worden den hoofdelijken omslag met ƒ10.000 te verminderen, hebben gemeend omtrent dat stuk te moeten inwinnen de rapporten der commission aan wie het toezigt over die scholen is opgedragenten einde deze te hooren aangaande een onderwerp dat zulke veruitziende gevolgen op het openbaar onderwijs kan hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2