verzwakt, bij den huisvader, «eenigermate zijn eigen gevoel van verantwoor delijkheid voor de opvoeding van zijn kroost." Voorts leert de hoogl. dat de taak van dat deel der armenzorg moet rusten op de maatschappij. Zij moet in de eerste plaats overgelaten worden aan de vrije werking der maatschappelijke krachten, en in de tweede plaats behoort het staatsgezag ze te aanvaarden. Beschouwt men nu in verband daarmede de 554" stel ling dan mag aan de daarin voorkomende woorden«de beschaafde klas sen", de meest ruime beteekenis gegeven wordenen mogen die woorden in de aanhangige quaestie op al de scholenbehalve die voor on- en minver mogenden worden toegepast. Immers volgens den hoogl. moet de maat schappij de kosten dragen van het onderwijs, alleen van hen die in armen zorg deelenvan bedeeldenen wie eenigzins betalen kan moet zelf de kosten dragen. Van toezigt op het onderwijs spreek ik nu niet; de quaestie in de aanhangige zaak betreft uitsluitend de kosten. En wat voert de hoogl. nu tegen mij aan in het Leidsch Dagblad? Hij komt op tegen het gebruik dat ik van zijne woorden gemaakt heb: 1°. //Omdat", ik zal de eigene woorden van den hoogl. aanhalen, «er ruimere toepassing aan wordt gegeven dan ik bedoeld heb. Wat ik gezegd heb met het oog op de inrichtingen van onderwijs voor de hoogere stan den der maatschappijwordt hier (dat is in mijne Mem. van toel.) voorge dragen alsof het van alle klassen behalve de on- en minvermogenden gold." De hoogl. van het Leidsch Dagblad zegt dat hij op het oog had "de hoogere standen in de maatschappij." 't Is volgens zijne woorden zoo niet. Hij spreekt in de door mij aangehaalde stelling niet van "hoogere standen." Zie hier zijne woorden: "De kosten voor het onderwijs der beschaafde klas sen" enz. Hij spreekt van «de beschaafde klassenin het algemeendat zijn alle beschaafde klassen en niet uitsluitend de "hoogere standen"; deze maken er een klein onderdeel van uit, maar de massa is de meer of minder gegoede burgerstand; of behoort de burgerstand niet tot de be schaafde klasse, maar tot de lagere klasse, tot de zoodanige die in ruwe onkunde leven, tot de bedeelden? Ik heb echter in mijne Memorie van toelichting de 554" stelling niet in ruimenmaar zelfs in zeer engen zin toegepast en alleen op "de meest ge goede en beschaafde klasse" (ik beroep mij op mijne Memorie van toelich ting), op #enkele honderden leerlingen" tot die klasse behoorende; onder die enkele honderden leerlingen waren niet begrepen de 500 van den heer van Wijk en jufvr. Jesse. Maar ik ga nu verder. Ik beweer nu dat vol gens de leer van prof. Vissering van het Handboek aan de 554" stelling ruime toepassing gegeven mag worden en dat ook de leerlingen op die scholen behooren tot de beschaafde klassen en dat ook op hen die stelling toepasselijk is. 2°. «Omdat, ook wanneer die ruime toepassing gelden mocht, naar mijne meening door de tegenwoordige regeling van het lager en middelbaar onder wijs te dezer stede ruimschoots aan den gestelden eisch voldaan wordt. Het schoolgeld van f 60 voor de scholen der l'1" klasse (voor de meisjes ten deele zelfs tot f 80 gebracht) is hooger, dan hier doorgaans vóór de invoe ring der openbare school, ook op de deftigste scholen, betaald werd, en hooger nog dan tegenwoordig op bijzondere scholen gevorderd wordt." Dit argument heeft met de quaestie zelve niets te maken. Of het schoolgeld hoog of laag is heb ik niet te onderzoeken. De kosten hetzij hooghetzij laag moeten niet ten laste komen van de gemeente. B. v. voor eene school als die van jufvr. Kenssendie geacht kan worden voor de beschaafde klasse te zijnmoet geen subsidie gegegeven wordende ge meente moet daarvoor geen kosten dragen; dit is de quaestie; of, om de woorden van den hoogl. van het Handboek te gebruikende kosten van het onderwijs der beschaafde klasse (zooals dat van jufvr. Kenssen en den heer Japikse) moeten niet ten laste komen van de gemeente. 3°. "Omdat de finantiëele uitkomsten, die de lagere scholen der Die klasse en de hoogere burgerschool nu reeds beloven en binnen weinige jaren ontwij felbaar geven zullenzulke zijndat men werkelijk stellen kandat het openbaar onderwijs voor meer dan on- of minvermogenden in deze stad zich zelf eerlang bekostigen zal. De mededeelingen der Commissie van Financiën bewijzen dit voldingend." Ik zal hier niet herhalen, wat ik omtrent de mededeelingen voorkomende in het rapport der Commissie van Financiën gezegd heb. Hare cijfers geven geen apergu. Het tekort, dat het openbaar onderwijs voor de stadskas oplevert, is alle jaar gestegen en bedraagt dit jaar alleen voor "de beschaafde klassen" p.m. ƒ33.000 (de hoogl. van het Handboek zegt dat de gemeente daarvoor niets betalen moet). En nu wordt er reeds weer ge sproken over eene nieuwe meisjesschool (niet voor hen die in armenzorg deelen), die ƒ20.000 zal kosten. 4°. "Omdat bepaaldelijk de hoogere burgerschool mijns inziens niet be stemd is om een privilegie te zijn voor de aanzienlijkste en vermogendste ingezetenenmaar eene inrichting ten dienste der gansche nijvere burgerij." De hoogl. moge dit beweren, en zoo inzien, ik spreek dit tegen. De hoogere burgerschool, ik heb dit aangetoond, is in werkelijkheid geene instelling voor de gansche burgerijen dus ook niet voor den kleinen bur german den ambachtsmanen dat is M. S. G. wel en die kost vrij wat minder. Doch al ware dat zoozoo zou zijvolgens den hoogl. van het Handboektoch ook behooren onder de instellingen voor "de beschaafde klassen." 5®. Hier komt de hoogl. van het Leidsch Dagblad eindelijk op het gymnasium. Aan de woorden van den hoogl. van het Handboek mogt geene ruime toepassing gegeven wordendus wel eene enge en zeer zeker de meest enge toepassing, en dat zal dan toch wel moeten zijn ten aanzien van het gym nasium, want hooger inrigting bestaat er niet (behalve de academie, maar die ligt buiten de quaestie), en wat meer is, in de aanteekening wordt de latijn- sche school met name genoemd. Hier wordt het dus lastig voor den hoogl. van het Leidsch Dagblad om zich er uit te redden. Doch het schijnt heel gemakkelijk. De hoogl. zegt eenvoudig dat het hem "voorkomt" dat ik "de zaak aan de verkeerde zijde aanvat," en hij maakt er zich ver der met eene aardigheid af: ik doe te veel denken aan de kip met de gouden eijeren." Maar hoe moest ik de zaak dan aanvatten De hoogl. van het Handboek zegthet is onredelijkdat een leerling aan de latijnsche school honderden guldens aan de gemeente kost. Ik stel voor die onrede lijkheid te verminderenen het eenige middel is dat de leerling wat meer en de gemeente wat minder betaalt; ik wil de gemeente wat minder en maar de helft laten betalenen nu zegt de hoogl. van het Leidsch Dag bladgij vat de zaak verkeerd op; hij betwijfelt of verhooging van minerval wel goed is. Maar welk middel is er dan? Immers het is het eenige, tenzij dat de kosten verminderd wordenmaar dit zullen de voorstanders van het gymnasium ook niet willen. Alzoo zijn de woorden van den hoogl. Vissering van het Handboek niet toepasselijk in ruimen zin niet in engerenzelfs niet in den meest engen zin; niet op de scholen onder letter C, noch op de hoogere burgerschool, noch op de scholen onder letter D, zelfs niet ten aanzien van het gymnasium. Maar dan vraag ik: waarop zijn ze dan toe passelijk? De zorg voor onderwijs is, wat de kosten betreft, armenzorg, zoo leert de hoogl. van het Handboek, en wie tot de beschaafde klassen behoort, ja wie het eenigzins betalen kan, wie niet in armenzorg deelt, moet zelf de kosten dragen. En wat doen wij? Wij strekken die armenzorg uit tot ons zeiven, tot de meest gegoeden en beschaafden in de maatschappij. En wat zegt de hoogl. Vissering van het Leidsch Dagblad hiervan? Keurt hij den tegenwoordigen toestand te Leyden, die in strijd is met wat de Hoogl. van het Handboek geleerd heeft, die indruischt tegen diens beginselen van staathuishoudkunde, af? Neen! hij maakt er zich met eene aardigheid af, het toepassen van een beginsel der staathuishoudkunde doet volgens hem denken aan "de kip met de gouden eijeren." Ik zou haast vragen of het stuk van den Hoogl. Vissering van het Leidsch Dagblad niet eer doet denken aan een zekeren vogel, die zijn eigen jongen vermoordt, of wel of de staathuishoudkundige wetenschap ge bruikt mag worden als de haan op een windwijzer. Nog een enkel woord. De Hoogl. heeft mij zijdelings verweten dat ik een «enkel citaat" van hem zou hebben overgenomen, dat ik zijne denk beelden niet juist en volledig genoeg heb voorgestelddat ik ook bl. 447 van zijn Handboek had moeten lezen en nog wel ook had moeten over nemen. Ik heb niet «een enkel citaat" uit zijn Handboek overgenomen, maar eene geheele stelling en de geheele aanteekening (ongeveer eene bladzijde). Dat ik zijne denkbeelden verkeerd heb voorgesteld, ook dit spreek ik te gen maar die glimp moet er aan gegeven worden. Zoo zou het groote verschil tusschen den hoogl. van het Handboek en dien van het Leidsch Dagblad alleen berusten op eene verkeerde voorstellingdoor mij gegeven van hetgeen de hoogl. van het Handboek heeft geleerd. Dit is zoo niet. Ik blijf mij houden aan wat in het Handboek staatik ben mij van geene voorstelling bewust, vooral niet eene die zoo lijnregt in strijd is met de woorden van den hoogl. van het Handboek dat deze daartegen kan opkomen. En wat bl. 447 betreft, die ik had moeten overnemen, ik begrijp niet waar om want zij betreft de aanhangige questie niet. Deze betreft alleen de kosten van het onderwijs, en bl. 447 ziet op het toezigt. Ik zal de heeren niet vervelen met die geheel voor te lezen (ieder kan haarzelf lezen); zij bevat de aanteekening op de 553" stelling, die alleen over het toezigt op volksonderwijs handelt. In dat opzigt is zij echter in het algemeen van het hoogste gewigt. Ik zal daarom het begin en het slot van die aantee kening voorlezen: «Het kan raadzaam wezendat de overheid toezigt (hier wordt alleen van toezigt, niet van de kosten gewaagd) op het volks-onderwijs in het algemeen houde, en waarborgen voor zijne deugdelijkheid vordere. «Doch niet in eiken maatschappelijken toestand en niet voor elke klasse der maatschappij is het noodzakelijk." En aan het slot der aanteekening op bl. 447 zegt de hoogl., en op die woorden wil ik vooral de aandacht vestigen «Doch wel moet hierbij in acht genomen wordendat de over heid van haar regt en haren pligt geen misbruik make om. zelve het volks-onderwijs geheel aan zich te trekken of daarvan een monopolie van eenigen te maken, noch om naar hare willekeur aan dat onderwijs EENE BEPAALDE RIGTING TE GEVEN." Behalve door al die adressen en stukken is mijn voorstel bestreden door naamlooze schrijvers, en achter het schild der anonymiteit had men ruime gelegenheid om aan partijschap en hartstogt bot te vierenen mijn voorstel verdacht te maken; ja, om mijn voorstel heeft men mij door het slijk ge haald. Als het werd aangenomendan zoude tal van familiën de stad verlaten, de wetenschap was in gevaar, de bloei der gemeente, het welzijn onzer kinderen stond op 't spel, ja het behoud van ons volksbestaan werd door mijn voorstel bedreigd. Nog nimmer had Leyden zulk eene ramp boven 't hoofd gehangen. En waarop komt het nu neer? Op eene verhooging van schoolgelden voor de gegoede en beschaafde klassenten einde die in betere verhouding te brengen tot de kostenop eene ver mindering van subsidie ten bate van de gegoede klasse, op de toepassing van een staathuishoudkundig beginsel. Toen, bij gelegenheid van de be handeling der begrootingen voor 1866 en 1867 er werd voorgesteld om den geringen daglooner, die van een inkomen van 6 in de week met zijn gezin moet rondkomenf 5 per jaar directe belasting te heffenomdat de staathuishoudkunde het voorschrijft dat die man ook iets betalen moet, om hem te verheffen, ontstond er geen zweem van agitatie; maar nu over eenkomstig de voorschriften dierzelfde staathuishoudkunde wordt voorgesteld om de gegoede klasse wat meer te laten betalen voor het onderwijs harer kinderen, en om de subsidie ten behoeve dier klasse iets te verminderen, nu wordt er alarm gemaakt. Zoo iets is schandelijk en afschuwelijk, nu is men van meewarigheid vervuld jegens dien man, die hard werken moet om het dagelijksch brood voor zijn gezin te verdienen, want nu zal hij zijn jongen geen «fatsoenlijke" opvoeding kunnen geven; nu zal de veelbelovende zoon van een oppasser geen goed onderwijs kunnen krijgenniet kunnen stu deren. Men stelt zich te weer, quasi in het belang van den ambachts man den kleinen burgermanmaar inderdaad geldt het hier bijna uitslui tend het eigenbelang der gegoede klassen; want mijn voorstel beoogt niet anders dan dat zij meer betalen zullen voor haar onderwijs, Indien ik alleen voorgesteld had de schoolgelden van de scholen onder lett. C te verhoogen zou er dan wel zoo veel beweging gemaakt zijn? Is die niet vooral, ja misschien alleen bewerkt omdat ik verhooging heb voorgesteld voor de scho len onder lett. D, de hoogere burgerschool en het gymnasium? Leyden heeft alzoo ook zijn miniatuuronderwijs-agitatie gehad; maar 't was geluk kig een storm in een glas water, die nu weder bedaard is. Maar ik noem haar beschamendindien de agitateurs behooren tot de beschaafde klassen. Ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 10