aanvangen van f 50 tot en met f 100, van f 100 tot en met f 150, en zoo vervolgensvoor de eerste maal met 2 te vermenigvuldigendaarna met 2Jom te eindigen met 5 malen het bedrag te nemen. Bij den aanvang kan het zeker wensohelijk wezen de belasting niet te drukkend te doen zijn; en daarom ben ik voor de wijziging. De heer Cock. Nu mijn hoofdbezwaar ten aanzien der wettigheid van deze belasting vervallen is, heb ik geene verdere bedenking. De heer van der Hoeven. Mijne bedenking is van een anderen aard. Zij slaat op art. 2. Ik zou vragen, of de som bij litt. a en b gelijkstaat. Ik begrijp niet welhoe de helft van de hoofdsom der personele belas ting ten opzigte van hen, die een geheel huis bewonen, op die wijze zoU equivaleren met hetgeen van hendie op kamers wonenzou worden gehe ven. Het is eigenlijk geen bedenkingmaar meer eene vraag: of men name lijk, wanneer men gebruik maakt van de eerste wijze van belasting, tot dezelfde som komt als wanneer men van letter b gebruik maakt. De heer de Fremery. De strekking is om den aanslag volgens letter a iets hooger te doen zijn dan dien volgens letter b. Maar er zijn exceptiën die niet zijn voor te komen. Als men b. v. kamers bewoont, die hooger in huur zijn dan een geheel huis, Zal de aanslag volgens letter a beneden de huurwaarde van de kamers blijven; maar dat is dan eene uitzondering. De heer van der Hoeven. Ik dank u wel voor deze inlichting. Ik dacht, dat de aanslag sub litt. a te hoog was en men daardoor dus kon worden getaxeerd naar een inkomen, dat de werkelijkheid overtrof. De heer Hoog. Ik heb geene algemeene beschouwing in het midden te brengen; er is voldaan aan mijn verlangen om een opklimmenden factor aan te nemen. Ik zou alleen verlangen, dat die alsnog kon worden gewij zigd in den geest als door den heer Hartevelt was voorgesteld en door den heer de Fremery werd overgenomendoor de huurwaarde te beginnen met f 50 en zoo telkens met f 50 op te klimmen en den factor van vermenig vuldiging met een half pCt. in verhouding met die opklimming van f 50 mede gedurig te verhoogen tot de 5 malen toe. Op die wijs gewijzigd zal ik er mij geheel mede kunnen vereenigen. De algemeene beraadslagingen hierop gesloten zijnde, wordt de beraad slaging geopend over de afzonderlijke artikelen van het gewijzigd concept- raadsbesluit. Art. 1 luidt aldus: Er wordt over het jaar 1867 eene directe belasting, hoogstens ten be drage van f 5000, met inbegrip van 5 ten honderd voor kwade posten, geheven van het vermoedelijk inkomen van meerderjarige personen, die bij anderen, welke in de rijks personele belasting zijn aangeslagen, tegen be taling of vergoeding inwonen, met vergunning zoo noodig 5 pCt. of min der bij suppletoire kohieren te mogen omslaan. Bloed- en aanverwanten in den eersten en tweeden graad worden in deze belasting niet aangeslagen. De Commissie van Financiën vindt, wat dit art. aangaat, dat, was 12 pCt. voor kwade posten vrij hoognu eene afdaling tot 5 pCt. wel een te groote sprong is; ook zoude zij gaarne wenschen te behouden 15 pCt, voor de suppletoire kohierendaar hierdoor niets benadeeld wordtmaar alleen de weg openblijft om, zijn er zoovele posten, die dat bedrag verei- schen, die in het kohier te kunnen opnemen, terwijl zoo als het nu is het gezamenlijk bedrag der suppletoire kohieren de som van f 250 niet zal mogen overschrijden. De heer de Moen. Met die wijziging kan ik mij wel met het artikel vereenigen. De heer Buys. Ik wenschte, naar aanleiding van het bepaalde in de tweede zinsnede van dit artikel, eene enkele vraag te doen. De redactie is vooreerst niet Zeer duidelijk en zal in elk geval verbetering behoeven. «Bloed- en aanverwanten in den eersten en tweeden graad" dus zegt de a]i„ea worden van de belasting vrijgesteld, maar welke personen men met die bloed- en aanverwantschap eigenlijk op het oog heeft, wordt niet aangegeven. Ik vermoed dat men hen die den hoofdbewoner van het huis in den eersten of tweeden graad bestaanheeft willen vrijstellen en het is nu. uitgaande van dat vermoeden, dat ik wensch te vragen, waarom men dergelijke onderscheiding gemaakt heeft. Het kan zeer wel zijn dat er voor de bepaling eene alles afdoende reden bestaat, maar ik wil wel bekennen, dat het mij voor het oogenblik nog volstrekt niet duidelijk is, waarom de familiebetrekking tusschen hoofdbewoner en huurder eenigen invloed hoegenaamd op de verpligting om in de belasting bij te dragen behoort uit te oefenen. De heer de F'kemery. De bedoeling is hier alleen de bloed- en aanver wanten van den op kamers wonenden van de belasting vrij te stellen. De vrijstelling heeft geen betrekking op de bloed- en aanverwanten van den hoofdbewonervan wien in dit concept geen sprake ismaar op hendie met anderen op kamers wonenzoodat ook hier vader en dochter niet af zonderlijk zullen worden belast, evenmin als broeders en zusters, waarvan al leen de oudste zal worden aangeslagen. De heer Stoffels. Ik zoude ook de meening vrii den heer Buys dee- len, als de uitzondering betrekking had alleen op de bloed- en aanverwan ten van hen die op kamers wonen. Naar mijne meening is echter die uit zondering gemaakt voor den hoofdbewoner. Verhuurt die kamers aan bloed verwanten tot in den tweeden graad, dan vallen die niet in de bepalingen dezer verordening. Volgens de nu geuite meening, zouden twee broeders of een broeder en zuster, eene kamer bewonende, elk afzonderlijk worden aangeslagen. Zou dat billijk zijn? De Voorzitter. Het doet mij leed, dat ik hierin met den heer Stoffels moet verschillen; want wij hebben wel degelijk bedoeld om, even als den hoofdbewoner naar den maatstaf van zijn huis te doen betalen, ook den hoofdbewoner naar den maatstaf van zijne kamer of kamers aan te slaan. Wij Zouden naar mijn oordeel ten aanzien van kamers niets anders kunnen doen dan te zeggen: of de vader of de broeder wordt getroffenmits blijk baar een van beiden het hoofd zij van een gezin. De heer Buys. Bedoelt men met de tweede alinea van ons artikel in derdaad niets anders dan door de Voorzitter wordt opgegeven, dan zou ik meenen dat de geheele bepaling veilig kan worden gemist. Immers het verstaat zich van zelf, dat wanneer kamers bewoond worden niet door een op zich zelf staand persoon, maar door een geheel gezin, alleen het hoofd van dat gezin in de belasting wordt aangeslagen. De heer Stoffels. Ik heb mijne meening reeds duidelijk genoeg te kennen gegeven. Acht men het verkieslijker, dan alle uitzondering weg gelaten. De heer de Fremery. Ik geloof, dat het best het doel zou kunnen worden bereikt door hetgeen door den heer Buys is voorgesteld. Maar ik moet toch nog even op de zaak terugkomen. De bepalingen van dit ont werp behooren niet in verband te worden gebragt met de verordeningen, die reeds door den Baad zijn goedgekeurd. Zoo als de heer Buys teregt heeft opgemerkt, men wil alleen treffen het hoofd van een gezin, en of dat in een huis woont of op kamerskomt op hetzelfde neêr. De heer Buys. Ten einde elk misverstand weg te nemenwensch ik nu als amendement voor te stellen om de tweede zinsnede van art. 1 eenvoudig dus te lezen: «Indien eene of meer kamers door een gezin wordt bewoond, is alleen het hoofd van dat gezin aan de belasting onderworpen." De heer de Fremery. Ik wenschte dan het amendement van den heer Buys over te nemen en die 2C alinea aldus te lezen«Indien eene of meer kamers door een gezin worden bewoondis alleen het hoofd van het gezin aan deze belasting onderworpen." De heer Stoffels. Nu kan van letter a van art. 2 geen gebruik wor den gemaakt. De heer de Fremery. Integendeel, de bevoegdheid blijft bestaan om wanneer men geene schatting verlangtde opgave a te doen. De inwonende zal dan worden aangeslagen in verhouding van de hoofdsom van de rijks personele belasting. De heer van Outeren. Ik heb niets tegen die verbetering van redactie. Ik moet echter geheel conform den heer Buys zeggen, dat de zaak van zelve spreekt, dat, als een vader met zijn gezin op kamers woont, hij alleen voor de belasting moet worden aangeslagen. Maar ik heb eene ge heel andere bedoeling aan de tweede alinea van art. I gegeven. Ik heb in dat art. gelezen, dat zij die bij anderen inwonen zouden worden belast, tenzij zij mogten zijn bloed- of aanverwanten in den eersten of tweeden graad van hem bij wien zij inwonen. De heer de Fremery. Als ouders met hunne kinderen zamen wonen, worden de laatsten niet getroffen. Ook als anderen te zamen wonen zal, in verhouding van de huurwaarde van de kamers, slechts één van hen wor den aangeslagende anderen zijn niet belastingschuldig. De heer van Outeren. En hoe zal het nu gaan met broeders en zus ters? Zullen die afzonderlijk worden aangeslagen? De heer df. Fremery. Als zij bij anderen inwonen, zal een van hen getroffen worden, maar niet als zij te zamen wonen in een huis, waarvoor rijks personele belasting verschuldigd is. Dit ontwerp treft alleen hen die niet zijn aangeslagen in de rijks personele belasting. Even als bij de heffing in het vorig jaar zal het ook in dit jaar plaats hebben. De heer van Outeren. In ieder geval erken ik, dat de zaakofschoon nu geheel anders dan ik mij had voorgesteld, door die nieuwe alinea ver duidelijkt wordt De heer van der Hoeven. Ik ben ook van oordeel, dat wij die redac tie moeten aannemen, oDchoon de zaak inderdaad van zelve spreekt. Maar ik zou het eene onbillijkheid achten, wanneer een persoon, die op zich zelf staat, niet zou worden getroffen, wanneer hij bij zijne bloedverwanten woont. Zooals de heer Buys teregt heeft opgemerkt, kan zoodanig persoon even goed bij een ander wonen, maar kon hij nu toevallig bij zijn vader wonen. De bedoeling is dan ook meer bepaalddat het hoofd var» éen en hetzelfde bij een ander inwonend gezin worde getroffen. De heer Hoog. Ik kan mij wel met die nieuwe redactie vereenigen maar dan komt men eigenlijk in een veel vrijgeviger zin dan het ontwerp, zooals het ons is voorgesteld, bedoelde; namelijk in de beperking van vrij stelling tot den eersten en tweeden graad van bloedverwantschap. Als nu alleen het hoofd van het gezin aan de belasting onderworpen is, wordt men nu oneindig ruimer in het vrijstellen. Als er nu b. v. nichten zijn, die zamenwoncn en een gezin makenof twee elkander geheel vreemde personen wordt men ten hunnen aanzien vrijgeviger dan vroegerdaar dan ook slechts één van hen betnalt. Ik wil er maar attent op maken. Voor mij heb ik er niets tegendan ik wil er slechts op wijzendat die wijziging eene grootere portée heeft dan de primitieve redactie, die in zulk geval alleen één van de zamenwonende personen vrij lietals zij de andere in den le" of 2en graad van bloed- of aanverwantschap bestond; anders niet. De Voorzitter. Ik zal thans het amendement van den heer de Fremery in stemming brengen. De heer iie Moen. Kunnen daarbij niet ook in aanmerking komen de veranderingen, door de Commissie voorgesteld? De Voorzitter. Ik geloof dat het voorstel van de Commissie van Fi nanciën de prioriteit heeft. Dit voorstel was om 5 pet., aan het slot der 1® alinea, te veranderen in 15 pet. Ik moet aanmerken dat, zoo als ge bleken is, dat suppletoir kohier nooit zooveel heeft bedragen. Ik zou in overweging geven de 5 pet. te behouden. Ik ben echter bereid het artikel met het amendement van den heer de Fremery en te gelijk met de wijzi ging, door de Commissie voorgesteld, in stemming te brengen. De heer de Fremery. Ik heb er vrede mede, omdat dit eene onschul dige wijziging is, daar toch op de begrooting bij een primitief kohier van f 107000 slechts f 2000 als suppletoir is uitgetrokken, dus niet veel meer dan 2 pet.; maar ik kan mij het geval niet denken, dat er nu meer dan 5 pet. op het suppletoir kohier zal worden geheven. Maar het schaadt vol strekt nietik heb er dus ook gpen bezwaar tegen. De Voorzitter. Ik zal dan beide wijzigingen te gelijk in stemming brengen. De heer Cock. Ik moet u doen opmerkendat ik voor n°. 1maar tegen n°. 2 zal stemmen. De Voorzitter. Dan wordt beter het eerst in stemming gebragt het voorstel van de Commissie van Financiën, om 5 pCt. in 15 pCt. te ver anderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 3