Dè heer Scheltema. Er was mij niets van dat stuk bekendmaar ik ben toch
altijd bereid. Toen ik bij den Voorzitter kwamheb ik hem reeds dadelijk ge
zegd, dat ik met mijne nadere toelichting gereed was. Ik heb alleen het
uitstel gevraagd, ten einde de heeren niet gedurende anderhalf uur on-
noodig te vervelen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de conditie niet gelijk zou staan,
waarin de Raad tegenover den heer Scheltema zoude verkeerenenzoo
als de heer van Outeren heeft aangemerkt, en ik zoo even met een enkel
woord heb gezegd, zou het één openbaar zijn, het ander niet. Om dat
te voorkomenzou ik den heer Scheltema liever in overweging willen ge
ven in de volgende vergadering zijn stuk geheel voor te lezen. Dan komt
de zaak in den gewonen vorm.
De heer Stoffels. Ik had liever gewenscht, dat die verdediging bij
de andere stukken zou worden gedrukt. Dan ware de zaak meer openbaar
gemaakt, en een ieder kon de stukken gezamenlijk lezen, vergelijken en
alzoo gevolgtrekkingen maken. Op aanvrage zijn zij ter Secretarie immers
te verkrijgen.
De heer de Moen. Ik wenschte dat ook wel; want aan iets wat meer
dan een uur duurt van voorlezen, kan men meer zijne aandacht geven,
wanneer men het voor zich heeft en te huis bedaard kan lezen en verge
lijken tegen de betwiste stukken, dan door aan te hooren. Het is eene
beleefdheid van den heer Scheltema jegens den Raad, dat hij dat stuk
liever niet wil voorlezen, maar doen drukken.
De heer Hubrecht. Ik zoude evenzeer wenschen, dat de wederlegging,
waarmede de heer Scheltema zegt gereed te zijn, en die, wordt zij in
eene vergadering voorgedragenons volgens zijne verklaring geruimen tijd
zal bezig houden, werd gedrukt, en aan de leden rondgedeeld. Al de stuk
ken, te dezer zake, zijn gedrukt, en welk bezwaar kan de heer Scheltema
hebben hier denzelfden weg te volgen. Om in het verslag der zitting de
rede op te nemenzonder dat die in de vergadering is voorgedragen
hiertegen heb ik bezwaar. Met den uitgesproken wenschom in het vervolg
de uitgebragte rapporten geheel in het verslag te doen opnemenvereenig
ik mij geheel. Nu toch is het voor ieder, die het verslag eener raads
zitting leest, moeijelijk de beschouwingen te beoordeelenindien hij de
rapporten niet kent.
De heer Scheltema. Na het gehoorde ben ik bereidmijnheer de Voorzit
ter, om in de vergadering, door u aangewezen, de nadere verdediging van
mijn voorstel voor te dragen. Als de heeren mij dan willen aanhooren is het
mij wel. Als toch als regel moet geldendat eene rede niet in het ver
slag mag worden opgenomen, dan wanneer zij is uitgesproken, welnu, dan
zal ik haar voordragen. Het was, zoo als de heer de Moen teregt heelt
aangemerkt, niets anders dan eene beleefdheid jegens de leden van den Raad.
De Voorzitter. Dus dan trekt gij uw voorstel in?
De heer Scheltema. Ik trek het dadelijk in, voor zoo ver het een
voorstel van mij isals ik zie dat er de minste bedenking tegen is. Ik
heb niet anders op het oog gehad dan om het den leden gemakkelijk te
maken. Wat mij betreft, ik draag mijne verdediging liever hier voor, dat
is mij gemakkelijker, en hoe eerder ik daartoe in de gelegenheid ben, des
te aangenamer zal het mij zijn.
De Voorzitter deelt mede:
Eene missive van den Commissaris des Konings in de provincie Zuid
holland, van den Llen dezer maand, B n° 907 (3«. aid), waarbij wordt
medegedeeld eene nota van bedenkingen op de verordeningen betreffende de
plaatselijke belastingen, vastgesteld li Eebruarij 186 7.
Bedoelde nota is van den volgenden inhoud
»Nota van aanmerkingen op de voordragt van den Raad der gemeente
Leyden tot heffing van eene plaatselijke directe belasting.
Ferordening op de invordering.
De bepaling vervat in art. 9 heeft betrekking tot de heffing en niet tot
de invordering.
Als een gevolg van het overbrengen van art. 9 in het besluit tot hef
fing, vereischt art. 10 eene aanvulling in dier voege, dat achtei de woor
den «De aanslagen" enz. worde gesteld: «krachtens suppletoire kohieren."
Eindelijk behoort nog te worden ingezonden een besluit tot heffing van
opcenten op de personele belasting in 5 expeditiën, als zijnde: dat van
den 25 November 1865, blijkens het aangeteekende in kol. 3 van den, bij
Zijner Majesteits besluit dd. 22 Januarij 1866, n°. 45, behoorenden staat,
medegedeeld bij besluit van Gedebuteerde Staten, van den 80 daaraanvol
gende n°. 9, alleen voor het jaar 1866 goedgekeurd."
De Voorzitter. Door Gedeputeerde Staten is alzoo opgemerkt, dat de
aangehaalde woorden, voorkomende in art. 9 der verordening op de invor
dering, daarin niet te huis belmoren, maar in het besluit tot heffing. Zij
wenschen dus dat artikel alsnog te hebben overgebragt in het raadsbesluit
tot heffing. Burgemeester en Wethouders meenen dat die aanmerking niet
onjuist is. Zij stellen diensvolgens voor aan de gemaakte aanmerking om
trent dit punt te voldoen.
De heer Cock. Er zou in dat artikel dan nog eene kleine verandering
noodig zijn. Er staat namelijk «van deze verordening." Dat zal dan
natuurlijk moeten worden «van dit raadsbesluit." Ik laat echter de wijzi
ging van redactie gaarne aan Burgemeester en Wethouders over.
De Voorzitter. Wanneer zich dan niemand er tegen verklaart, meen
ik het er voor te mogen houden, dat de Hand er zijne goedkeuring aan
hecht; en zal dan die wijziging alsnog plaats hebben, met inachtneming
tévens van diewaarop door den heer l oek is gew ezen. Deze zaak was
wel niet aan de orde gesteld maar wegens haren eenvoudigen aard en het
spoed-vercisthende, achtte ik het wenschelijk deze bedenkingen van Gede
puteerde Staten reeds heden in behandeling te nemen.
Wordt omtrent het eerste punt besloten overeenkomstig het voorstel van
den Voorzitter.
De Voorzitter. De tweede bedenking strekt om in art. 10 achter de
woorden «de Hanslagen enz" te voegen: «krachtens suppletoire kohieren."
Hier schijnt bij heeren Gedeputeerde Staten eene vergissing te bestaanwant
het artikel is niet alleen op suppletoire kohierenmaar ook op het primi
tief kohier van toepassing. Ik zou derhalve voorstellen Gedeputeerde Staten
hierop opmerkzaam te maken.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter. Ik stel nu voor, beide verordeningen, zoo als zij thans
gewijzigd zijn, nader vast te stellen.
Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
De Voorzitter. Ik heb wijders de eer mede te deelen, dat door de
commissie voor de strafverordeningen is ontworpen eene concept-verordening
op het bewaren van ontbrandbare oliën. Zij heeft gemeend deze nu reeds
aan de vergadering te moeten aanbiedennaar aanleiding van den belang
rijken voorraad van petroleum, die hier ter stede aanwezig is. De behan
deling der wijzigingen in de algemeene politie-verordening kan nog zoo veel
tijd vorderenzoowel bij deze vergadering als bij het hooger bestuurdat
wij het in het belang der veiligheid wenschelijk oordeeldeninmiddels die
verordening aan te bieden, die reeds gedrukt is en heden zal worden rond
gezonden.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Alvorens tot de punten, aan de orde van den dag gesteld, worde over
gegaan wordt aan den heer Tielemanop diens verlangenhet Woord
verleend.
De heer Tieleman. Mijnheer de Voorzitter! Mag ik u verzoeken,
voor dat wii overgaan tot de behandeling van de aangegévene punten,
eenige weinige oogenblikken het woord te hebben? Ik vraag dit naar
aanleiding van een adres, in de vorige zitting ingediend door vijf hoofd
onderwijzers, waarbij deze zich beklagen en trachten te verdedigen ten aan
zien van uitdrukkingen in de raadsvergadering, en bepaaldelijk van eene
door mij gebezigddie naar hun oordeel van een beleedigénden aard zon
zijn, waarom ik met name daarin genoemd word. Ik had mij voorgenomen
de gronden nog eens nader te ontwikkelen en de omstandigheden bloot te
leggen, die mij tot die uitdrukking hebben geleid, namelijk, dat zij geen
edel gebruik hebben gemaakt van eene schikking, die geheel in hun eigen
belang alzoo gemaakt was. Ook had ik willen aantoonenwat wij van hen
hadden mogen en moeten verwachtennadat zij door de behandeling der zaak
met de geheele toedragt daarvan volkomen waren bekend geworden.
Maar, aangezien er reeds zooveel tijds door de gedane mededeeling van
den heer Scheltema verloopen is, wil ik de vergadering daarmede niet
lastig vallen en zie ik nu van dit mijn voornemen af. Ik wil nu liever van de
gelegenheid, die mij zoo welwillend is verleend, alleen gebruik maken om
het dagelijksch bestuur mijn dank te betuigen voor de wijze van behande
ling dezer zaak, alsmede den Raad, die er zijne goedkeuring aan heeft
gehecht, waarmede een genoegzaam votum van afkeuring is gegeven, de
vrijheid der discussie en de achtbaarheid van den Raad is gehandhaafd,
waartegen zich die heeren vergrepen hebben.
Aan de orde is:
I. Benoeming van leden van de Commissie voor de bewaring van voor
werpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de} geschiede
nis der kunst.
De heeren Hartevelt, de Fremery en Hoog worden door den Voorzitter
aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
De voordragt ter benoeming van een lid uit het collegie van dagelijksch
bestuur bevat de volgende namen: Mr. C. VV. Hubrecht en H. P. C. Stoffels.
Met 16 stemmen van de 17 tegenwoordige leden wordt benoemd de heer
Mr. C. W. Hubrecht, zijnde 1 stem uitgebragt op den heer Stoffels.
Voor twee leden uit den Gemeenteraad zijn Op het eerste dubbeltal
voorgedragen de heeren B. W. Wttewaall en Mr. H. P. J. Tollens.
Met 16 stemmen wordt benoemd de heer B. W. Wttewaall, zijnde I
stem op den heer Tollens uitgebragt.
Op het tweede dubbeltal zijn voorgedragen de heeren Mr. K. J. E. C.
Kneppelhout van Sterkenburg en J. Scheltema.
Met 16 stemmen wordt benoemd de heer Mr. K. J. F. C. Kneppelhout
van Sterkenburg, zijnde 1 briefje in blanco gelaten.
Voor twee leden uit de ingezetenen zijn op het eerste dubbeltal voorge
dragen de heeren: Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven en Dr. G. D. J.
Schotel.
Met 14 stemmen wordt benoemd de heer Mr. S. C. Snellen van Vol
lenhoven, zijnde op den heer Schotel 3 stemmen uitgebragt.
Op het laatste dubbeltal zijn voorgedragen de heeren: J. L. Cornet en
H. Ringeling.
Met 15 stemmen wordt benoemd de heer J. L. Cornet, zijnde 2 stem
men uitgebragt op den heer Ringeling.
Hebbende al de benoemden, voor zooverre tegenwoordig, zich deze be
noeming laten welgevallen.
II. Concept van een gewijzigd raadsbesluit tot heffing en van eene ver
ordening tot invordering eener plaatselijke directe belasting.
De Voorzitter opent hierover de algemeene beraadslagingen.
De heer de Moen. Ik heb geene andere bedenkingen dan die in ons
rapport voorkomen.
De heer Hartevelt. Mijns inziens is de sprong voor huishuur van ka-
mers van f lüü op f 200, van f 200 op f 300 enz. te groot, en zag ik
liever in het concept art. 2 sub b dat men begon van f 50 tot en met
f 100 en als factor van vermenigvuldiging daarvoor 2 van f 100 tot en
met f 150 2{ van f 150 tot en met 200 3 enz. en doe daarom het
voorstel met 'f 50 op te klimmenmet den factor door mij aangegeven-
Volgens mijne overtuiging zal dit billijker werken; een verschil in kamer,
huur van 50 meer of minder is reeds zoo belangrijk, dat de factor daar«
mede in evenredigheid zijn moet.
1 De heer de Fremery. Ik geloof, dat dit geene groote verandering zal
te weeg brengen. Zijdie op kamers wonen zullen er ja iets mede gebaat
zijn, maar toch niet bijzonder veel. Maar als de Raad zich met het voor
stel vereenigen kanwil ik het wel overnemen. De tabel zou dan moeten