hooge regering te ondersteunen, daar het beter was iets dan niets te heb ben. Daarna hebben Burgemeester en Wethouders zich gewend tot de directie van den Hollandschen spoorweg met de vraag, in hoever er voor- uitzigt bestond, dat de lijn Leyden-Woerden nog tot stand zou komen. Daarop is geen gunstig, immers een nog al ontwijkend antwoord gekomen! Wij hebben gemeend ook de Kamer van Koophandel te moeten hooren en deze was van oordeeldat iedere ondersteuning der aangevraagde concessie als niet wenschelijk is te beschouwenals er niet bij geconditionneerd werd dat de lijn langs deze stad loopen zou. Wij hebben daarop toen bij de heeren Swaan en van Heyningen aangedrongendie van meening waren dat een zijtak voor ons geen nadeel zou opleveren. Burgemeester en Wet houders waren dit echter volstrekt niet eens, en hebben daarop te kennen gegeven dat op geenerlei ondersteuning dezerzijds te rekenen viel. Zij heb ben daarna nog getracht de heeren Swaan en van Heyningen tot andere denkbeelden te brengen, en daarbij vooropgezet het groote belang dat de concessionarissen zelve daarbij haddenzoowel wat den aanleg betrof als de verbinding met Noordhollandmaar het is hun niet gelukt die heeren tot andere gedachten te brengen. Inmiddels is de concessie verleend. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. De voorstellers hadden ge- wenscht dat meer bevoegden dan zij zich de zaak van den spoorweg had den aangetrokken, maar hebben in het belang van Leyden gemeend te moeten spreken. Eerst nu zijn zij te weten gekomen dat door Burgemees ter en Wethouders aan het bestuur van den Hollandschen spoorwegin het voorjaar, geschreven is, en dat op dit schrijven door de Kamer van Koop handel werd geadviseerd. Hiermede waren de voorstellers geheel onbekend, toen zij meenden deze zaak tot een onderwerp van behandeling in den ltaad te moeten brengen. Maar het is, mijns inziens, te betreuren dat de zaak zoo laat behandeld wordt en dat al hetgeen door het dagelijksch be stuur in de zaak van den spoorweg verrigt werd, tot nu toe, voor den Kaad verborgen is gebleven. Eene zaak, die zoo zeer de belangen van Leyden betrelt, had wel verdiend vroeger met ernst en naauwgezetheid in den Baad behandeld te zijn. L)e concessie is nu verleend en ik vrees dat dat het thans te laat is om gunstige voorwaarden te bedingenmaar er is aan het werk nog geen uitvoering gegevenen zoo lang de spade nog niet m den grond is gestoken, bestaat nog altijd de hoop dat Leyden eene gunstige verandering in het plan zal kunnen bedingen. Nog moet ik op merken dat de brief van het bestuur van de Hollandschc spoorweg-maat schappij en het daarop gegeven advies van de Kamer van Koophandel niet geheel in overeenstemming zijn. Volgens dat schrijven komt het mij voor dat de Hollandsche spoorweg-maatschappijzonder evenwel eenige toezegging te doen, het denkbeeld van aansluiting geenszins opgeeft en dat van het tegendeel nergens in hun schrijven blijkt. De Kamer van Koophandel be schouwt in haar advies dit punt als geheel uitgemaakt en dat er dus voor Leyden van de Hollandsche spoorweg-maatschappij niets meer te verwachten is. Naar mijne meening zoude de brief van het bestuur van genoemde maatschappij aanleiding gegeven hebben om nader op deze zaak terug te komen en een definitief antwoord van de maatschappij uit te lokken, "wij willen echter hopen dat het thans nog niet te laat isom voor Leyden eene gunstige verandering in het plan te verkrijgen. Het is voor onze'stad van het grootste belang verbonden te worden met het groote spoorwegnet. Eene aansluiting door eenen zijtak beteekent niets en staat met uitsluiting gelijk. Blijft dit plan bij de uitvoering bestaan, dan beschouw ik dat als voor ons van geene waarde hoegenaamd en elke som, hoe gering ook door de gemeente er aan besteed, is weggeworpen. Ik behoor niet tot degenen die"zeggen liever iets dan niets. Wordt dit plan doorgedreven, dan zijn andere"aan sluitingen zoo goed als onmogelijk geworden. Deze concessie, als er geene verandering in wordt gebragt, is voor Leyden de doodsteek. De Voorzitter. Zoo als het antwoord van de Hollandsche spoorweg maatschappij luidt, beschouw ik dat als zeer evasief. Er staat toch dat de raad van administratie die lijn steeds als de meest productive en meest wenschelijke voor het algemeen blijft beschouwen, waaruit volgt dat de verwezenlijking der daarstelling geenszins onmogelijk is. De heer van Heukelom. Ik waardeer zeer de pogingen van de heeren om de zaak levendig te houden en, als het mogelijk is, ze op den goeden weg te brengen. Aan een zijtak hebben wij inderdaad nietsalles wat kon strekken om eene regtstreeksche verbinding te verkrijgen, al moesten daarvoor dan ook offers gebragt worden, zou door mij gaarne zijn onder steund. Na al de stappen evenwel, die er reeds zijn gedaan, en in den tegenwoordigen stand der zaak, nu de concessie reeds is verleend, twijfel ik of de concessionarissen tot betere gedachten zullen te brengen zijn. De heer Meeebürg. Ik ben van hetzelfde gevoelen als de vorige spreker. De heer Hoog. Ik juich het voorstel zeer toe; ik heb gelezen wat daaromtrent ter inzage was gelegd. Ook de demarches van Burgemeester en Wethouders apprecieer ik zeer, ofschoon die dan ook tot dusverre tot geene goede uitkomst hebben geleid. Ik zou zeer verlangen, dat het voor stel der drie leden van onzen Kaad aangenomen wierd en Burgemeester en Wethouders gemagtigd werden alsnog nadere pogingen aan te wenden bij de heeren Swaan en van Heyningendan nu bepaald namens den Kaad dezer gemeente, daartoe strekkende, dat de lijn zooveel mogelijk nabij Ley den liep. Want eene lijn, zoo als die volgens de concessie en overal ver spreidde teekeningen zoude loopen, zou voor Leyden van luttele waarde zijn. En dan dat kleine verbindingslijntje, dat met eene bogt van Soeter- woude naar Leyden zoude voeren, daar heeft Leyden zeer weinig aan. Ik heb de lijn nagegaan, en ik geloof, dat zeer goed aan de heeren Swaan en van Heyningen zou kunnen worden betoogdwaarom het brengen van de lijn over Leyden hun zeer weinig zou kostenzoo het hun zelfs niet verreweg voordeeliger zoude worden zulks te doen, zoo als ik dit voorstel, met hun thans bestaand project vergeleken. Zij zouden namelijk twee kapitale bruggen over de daar breede Leydsche Vliet kunnen besparen, die nu nabij Voorschoten in hun plan moeten vallen, een voor de hoofdlijn naar 's Hage en een voor de kleine lijn naar de Vink, om zoo te Leyden aan het station van den Hollandschen ijzeren spoorweg te komenen wanneer nu de lijn getrokken wordt van de hoogte van Bodegraven af een weinig meer noordelijk, meer naar den Rijndijk henen in plaats van de rigting op Soeterwoude te nemen, dan zoude die lijn zeer geleidelijk kunnen aankomen nabij de Koepoort alhier en daarbij een geschikt station kunnen worden daargcsteld. De concessionarissen zijn van plan over de Leydsche Vliet twee groote bruggen van groote capaciteit te leggen. Dat zou dan, zooals ik reeds zeide, geheel vermeden kunnen worden en daartegen alleen gevor derd worden een of twee veel kleinere bruggen over dezeTfde Vliet te ma ken, al naar men de rigting naar Voorschoten zoude willen aannemen, doch altoos op punten waar die vliet geen l van de breedte heeft van de punten waar nu het plan dat water wil overgaan en waar ik in eene andere be trekking, die ik bekleed wel kan verzekeren dat Bijnland geen vernaauwing van het water door landhoofden aan te brengen zal toestaan. Als die twee kleine bruggen in compensatie kwamen van deze bruggen die men anders voornemens was te leggenmet de geheelc besparing van de speciale lijn van Soeterwoude naar de brug over den Kijn bij de Vink, om daar op den Hollandschen spoorweg te komen, zou dat zeer goed tegen elkander opwegen. Ik geloof dan ook, dat het meer eene soort van onwil bewijst, wanneer de ondernemers die wijziging in hun plan niet willen brengen tegen hun belang in. Ik zou er daarom zeer voor zijn, dat de zaak met kracht na mens den Kaad op de door mij aangegevene wijs nog eens wierd voorge steld aan de concessionarissen. Het is van te veel belang dat de lijn Leyden direct aandoe en daar zijn station vlak aan de stad hebbe en niet te Soeterwoude. De heer Stoffels. Ik juich ook zeer gaarne het voorstel toe, en na hetgeen door den heer Hoog is in het midden gebragt, is het inderdaad overbodig er veel over te zeggen. Ik heb er een der heeren over gespro ken en hem aangetoond, dat die verbinding niet alleen zou zijn in het belang van Leyden maar ook in hun eigen belang. Bij de door ons voor gestelde verbinding komt er een meer dadelijk verband tusschen Noordholland en kunnen zij op die lijn de goederen van daar aangevoerd opnemen. Die zelfde voordeelen zijn ook meer bepaald door Burgemeester en Wethouders den heeren aangetoond, en ik begrijp niet, waarom zij dat niet doen willen. De heer Tollens. Ook ik juich zeer het voorstel van de heeren Knep- pelhout c. s. toe. Ik ben altijd zeer gestemd geweest tegen het plan van de heeren Swaan en van Heyningen, zoo als het nu is liggende. Indien ge noemde heeren ongenegen blijven om in ons belang en welligt ookblijkens de voorlichting van den heer Hoog, in hun eigen belang, den weg over Leyden te nemen, zou ik er veeleer voor gestemd zijn om hun plan te gen te werken, dan om het op eenigerlei wijze te steunen. Het komt mij voor dat hier koppigheid in 't spel is en dat kan geen aanspraak ge ven op welwillende hulp dezerzijds. De heer Tieleman. Tk heb mij ook zeer verheugd over het voorstel. Ik geloof, dat de zaak van zooveel belang is voor deze stad, dat men.alle pogingen moet aanwenden om eene geheele aansluiting te verkrijgen. De heer van der Hoeven. Ik kan mij ook zeer goed vereenigen met het voorstel. Ik moet dezelfde consideratie in het midden brengen als de heer Kneppelhout, dat door de Kamer van Koophandel uit den brief van de directie van den Hollandschen spoorweg eene conclusie is getrokken, die ik van mijne zijde daaruit niet getrokken zou hebben. Als de directie der Hollandsche spoorweg-maatschappij zegt, dat de weg over Woerden de beste is, en dat de daarstelling van dien weg door haar niet onmogelijk wordt geacht, dien weg zouden wij reeds lang gehad hebben, wanneer niet eene zekere koppigheid (ik heb het woord straks hooren bezigen) hier in het spel was geweest. Nu is de verklaring van de directie wel niet zeer stellig, maar zij Iaat de zaak onzeker. Ik geloof echter dat de Kamer van Koophandel er eene verkeerde bedoeling aan gehecht heeft. De brief is wel niet veelbelovendmaar ik meen dat de directie der spoorweg-maat schappij eigenlijk wil te kennen gevendat zij er vooralsnog niets aan doen kan. Ik vermeen dus, dat het beste dat wij thans doen kunnen wezen zal dat wij ons vereenigen met het voorstel. De heer Hubrecht. Het doet mij genoegen dat deze aanvraag door de voorstellers ter sprake is gebragt, omdat' dan tevens zal blijken dat Burgemeester en Wethouders in deze zaak steeds werkzaam zijn gebleven en getracht hebben zooveel doenlijk eene voor onze stad meer gunstige rig ting te verkrijgen. Het verslag der handelingen van den Kaad van Januarij 18(54 heb ik nagelezen, en zag daaruit dat juist de heer Kneppelhout toen van meening wasdat de regering dezer stad eene wachtende houding moest aannemen, en aan het tegenwoordige plan hare goedkeuring niet behoorde te hechten. De Raad echter besloot op voorstel van den Voorzitter om een adres in te dienen, en te kennen te geven dat, alhoewel wij eene lijn meer regtstreeks van hier uitgaande zouden wenschenwij tot de zaak toe treden, om in ieder geval eene aansluiting te verkrijgen. Ik vermeen ook dat het voor onze stad van groot belang isom eene aansluiting aan het groote spoorwegnet te erlangen. Wel had ik gewenscht dat eene voor Leyden gunstiger rigting ware te verkrijgen, maar, hoe veel pogingen daarvoor ook zijn aangewendheb ik voor mij de overtuiging verkregendat aan dien wensch toch niet zal worden voldaan. En indien ik mij nu herinner, hoe het is gegaan met de aanvrage Leyden-Woerden, dan zoude ik willen, al ware eene andere rigting wenschelijker, eenige aansluiting te verkrijgen. Er is opgemerkt dat Leyden groot belang bij deze spoorlijn heeft, maar de maatschappij heeft voor hare onderneming er ook het grootste belang bij om over Leydenen door de welvarende Rijnstreek, te gaan. De heer Hoog heeft op duidelijke wijze uiteengezet, hoe de geprojecteerde lijn, door eene te veranderen rigtingzeer goed langs Leyden zoude kunnen komenmet een station nabij de voormalige Koepoort en dit welligt voor de onderneming niet kostbaarder zoude wezenmaar hiertegen weegt bij mij dit bezwaar dat wij dan twee afzonderlijke stations zouden krijgen, en dit zoude ook voor den handel een groot ongerief geven, en de directe verbinding voor Haarlem en omliggende plaatsen, waar zeker de maatschappij groot belang bij heeft, zoude daardoor verloren gaan. De heer de Moen. Ik kan mij zeer goed met het voorstel vereenigen. De heer de Fremery. Toen de zaak vroeger in den Raad behandeld werd, heb ik behoord tot die leden, welke elke aansluiting voor wenschelijk hielden; ik wil er nu alleen bijvoegen dat de aansluiting echter niet zou plaats hebben, wanneer voor de nieuwe lijn een afzonderlijk station moest worden daargesteld. De goederen moeten direct uit Noordholland kunnen worden aangevoerd zonder overlading. Het groote voordeel zou toch weg vallen, wanneer de goederen moesten worden overgeladen. Ik zou dus alle

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 4