derzoek aan dc commissiën moeten worden toegezonden. Dat is verpligtend voorgeschreven. Dus zal dat onderzoek altijd moeten plaats hebbenook al vermeent het dagelij ksch bestuur dat het niet noodig is. De heer Goudsmit. Waar het voorgeschreven iswenschte ik het te laten bestaan. Overigens wil ik niet door den Raad laten bediscussiëren ver zending naar eene commissiewaar het niet in het reglement van orde is bepaald. Burgemeester en Wethouders zijn daaromtrent geheel vrij. Ik wil niet den Raad vermoeid zien met eene discussie van een uur over de ver zending naar eene commissieom dan twee of drie uren te besteden aan de discussie over eene verzending naar de afdeelingen. De heer Hoog. Ik ondersteun zeer het aangevoerde door den heer Goudsmit. De Voorzitter. Ook ik kan mij zeer met het gevoelen van den heer Goudsmit vereenigen, vooral nadat door hem is voorop gezet, dat het on derzoek door commissiën onverlet blijft. Ik zal dan nu in stemming bren gen het voorstel, om art. 2 te doen wegvallen. Dat voorstel wordt aangenomen met 14 stemmen tegen 1die van den heer du Rieu. Art. 3. Tot het onderzoek in afdeelingen wordt de Raad verdeeld in drie sectiënbij loting zamen te stellenwaarvan ieder door een Wethou der wordt voorgezeten. De Burgemeester heeft toegang tot elke afdeeling. De heer Goudsmit. Hier heb ik eene opmerking te maken of liever eene inlichting te vragen. Wil het sectie-onderzoek vruchtdragend zijn dan moeten er de leden van den Raad ook getrouw tegenwoordig zijn. En nu vrees ikdat de leden zullen worden teruggehouden door de vrees van rap porten in hunne sectie te zullen moeten opmaken. Ik zou dus willen vra gen, of het mogelijk ware, dat mijnheer de Secretaris steeds bij het sectie- onderzoek tegenwoordig waswaaruit van zelf zou volgendat de Secreta ris, die zoo goed de pen weet te voeren, het opmaken van zoodanig rapport zou op zich nemenen dan zouden de leden niet meer worden teruggehou den van aan het seetie-onderzoek deel te nemen. Ik kan alleen van mij zelf spreken. Ik zou er tegen opzien om met het opmaken van rapporten te worden belast, wanneer ik dikwerf daardoor van mijne gewone bezigheden zou worden afgetrokken. Als men nu in aanmerking neemt, hoe de Secretaris door ervaring de geschiktheid bezit om die taak naar eisch op zich te nemenzou het zeker wenschelijk zijndat het opmaken der rap porten aan hem wierd opgedragen. Ik zou dus willen wetenof dit denk beeld in het ontwerp opgesloten ligt. De Voorzitter. Ik zou daartegen nog al bezwaar hebben. De tijd toch voor de behandeling der begrooting is zeer kort. Men mag rekenen dat wij voor het onderzoek in de sectiën vier weken zullen noodig hebben. Op het rapport der sectiën moet weêr een antwoord van Burgemeester en Wethouders volgen. Nu kan daarbij zich nog het geval voordoen, dat die sectiën te gelijk vergaderen. De heer Goudsmit. Op dat bezwaar heb ik niet gedacht, jjlaar toch acht ik het niet zoo groot als de vrees, dat het geheele onderzoek in de sectiën zal onvruchtbaar zijnindien werkzaamheden aan de leden wierden opgedragen die niet tot hunnen gewonen werkkring behooren. De heer du Rieu. Ik geloofdat men veel te veel van de leden gaat vergenom èn in de commissiën èn in de sectiën tegenwoordig te zijn. Ik meen dat, als de zaak in sectiën wordt onderzocht, geene conferentie van eene commissie noodig is. Ik heb daarbij voornamelijk het oog op de be grooting waarmede de Commissie van Financiën menigen avond gedurende verscheidene uren wordt bezig gehouden. Als nu eene zaak eerst in eene commissie van drie leden, en daarna in sectiën wordt behandeld, die niet uit drie heeren, maar uit acht bestaat, zal op die tweeërlei wijze het onder zoek 'nog veel langer duren dan te voren; en daardoor wordt te veel van de leden gevergd. De Voorzitter. Daaromtrent is reeds eene beslissing gevallen. Wat betreft het opmaken van het rapport door den Secretaris, daaromtrent heb ik mijn bezwaar medegedeeld. De heer Hubreciit. Zou daaraan niet te gemoet kunnen worden geko men door te bepalendat de Secretaris of een door hem aan te wijzen ambtenaar ter secretarie met het opmaken van het rapport zou worden belast? De heer van der Hoeven. Als wij dat aannemenzal natuurlijk de lste alinea van art. 4 (nu 3) vervallen. Maar is het wel eene goede uit drukking: '/waarvan ieder door een Wethouder wordt voorgezeten?" Ik zou liever willen lezen: //waarvan een der Wethouders het voorzitterschap bekleedt." De Voorzitter. Ik kan mij zeer met die redactie vereenigenmaar daardoor is het bezwaar betreffende den Secretaris niet weggenomen. De heer van Kaatiioven. Ik moet herinneren, dat art. 7 der Instructie voor den Secretaris voorschrijft, dat hij, des gevorderd, de zittingen van commissiën uit den gemeenteraad bijwoont. Ik zou meenen, dat dit reeds aanleiding geeft tot de veronderstellingdat de Secretaris ook de vergade ringen in de sectiën zal bijwonen. Als ik mij niet vergis, is hij altijd tegenwoordig in de vergaderingen der Commissie van Financiën en als andere commissiënzoo als ook de Commissie van Fabricage en die voor de huishoudelijke verordeningen de adsistentie van den Secretaris kunnen vra gen zouden het de sectiën evenzeer kunnen doen. De heer Goudsmit. Mijne bedoeling is eenigen waarborg te hebben, dat de loop der zaken goed zal zijn. Ik stel mij moeijelijkheden voor, als de adsistentie van den Secretaris niet uitdrukkelijk vermeld wordt. Vindt mijn denkbeeld ingang, zoo kan de bepaling nopens de rapporteurs vervallen. De Secretaris zal elke afdeeling bijwonen en naderhand zelf het algemeen verslag opmaken. Wij mogen van de onpartijdigheid van den Secretaris verwachten, dat hij in zijn rapport niets zal opnemen wat niet gezegd is, of weglaten wat wel gezegd is. Dus zullen de rapporteurs kunnen verval len en eerst dan kan men verwachten, dat de leden ijverig in de sectiën zullen opkomen, ten einde daar van gedachte te wisselen. Ik zou dus de lste alinea van art. 4 (3) weglaten en aan het slot eene bepaling nopens de adsistentie van den Secretaris willen opnemen. De heer Hoog. Ik heb eene motie van orde. Wij zijn nu aan art. 4 (thans art. 3); maar ik heb nog een aantal bedenkingen op art. 3 (nu 2). En zoo als de discussie op dit oogenblik plaats heeft, spreken wij over beide artikelen door elkander. Ik wenschte dus de discussie tot art. 3 (nu 2) te hebben teruggebragt. Zonder dit is er geen orde meer in de beraadslagingen. De Voorzitter. Zoo niemand het woord meer verlangt, dan wenschte ik eerst te hebben beslist over het voorstel van den heer van der Hoeven om te lezen: "in elk waarvan door een der Wethouders het voorzitter schap wordt bekleed." De heer Goudsmit. Als de uitdrukking: «waarvan ieder door een Wethouder wordt voorgezeten" niet mooi is, dan vind ik: «in elk waar van een Wethouder het voorzitterschap bekleedt," nog veel minder mooi. Overigens is de uitdrukkingeene vergadering wordt voorgezeten door den heeronberispelijk. De heer van der Hoeven. Men zou dan kunnen lezen: »in ieder van welke een Wethouder het voorzitterschap bekleedt." Het voorstel van den heer van der Hoevenhetwelk voldoende onder steund is, wordt aangenomen met 14 stemmen tegen 1, die van den heer Hoog. De heer Hoog. Ik wenschte nu omtrent dit artikel eenige opmerkingen in het midden te brengen. De Voorzitter. Ik heb reeds gevraagd, of nog door een der leden over het artikel het woord verlangd werd. De heer Hoog. Ik dacht, dat nog door u de rondvraag zou worden voortgezetwie over het artikel het woord, wenschte te voeren. Ik wachtte mijne beurt af, tot dat die rondvraag tot mij zoude zijn gekomen. De Voorzitter. Wij waren genaderd tot art. 3; en de heer van der Hoeven wenschte eene wijziging in de redactiewelk voorstel is aange nomen. De heer du Rieu. Ik heb niets tegen de redactie van den heer van der Hoeven; maar ik geloof niet, dat daardoor de gelegenheid is afgesne den voor de andere ledenom over het artikel hunne opmerkingen mede te deelen. De Voorzitter. Als een van de andere leden meende, dat door zoo danig amendement het artikel gepraejudicieerd werd in zijn geheel, dan zou dat lid daaromtrent dadelijk zijne bedenking hebben kunnen mededeelen. Dat is niet geschied; en ik moet dus aannemen, dat het de goedkeuring heeft weggedragen. Verlangt echter nog iemand het woord over art. 2, vroeger art. 3 De heer van der Hoeven verlaat de vergadering. De heer Hoog. Ja, mijnheer de Voorzitter, ik wenschte eenige vragen te doen, en wel in de eerste plaats, wat dc bedoeling is met de woorden: //bij loting zamen te stellen." Ik vind die uitdrukking te algemeen gesteld want zij zou kunnen beschouwd worden in dien zinom bij iedere gelegen heid van een sectie-onderzoekdie zich voordoette verlangen dat de zamen- stelling bij loting zou geschieden, terwijl men er ook uit zou kunnen op maken, dat de loting eens in het jaar plaats zoude hebben voor alle ge vallen, dat de sectiën zouden moeten werken. Dit laatste verlang ik. De Voorzitter. Ons denkbeeld was, om bij elk onderzoek van een of ander onderwerp in de sectiën de zamenstelling bij loting te doen plaats hebben. De heer Hoog. Ik kan mij met dat denkbeeld niet vereenigen. Ik zou het niet gepast achten bij iedere gelegenheid die loting te doen plaats heb ben. Ik geloof, dat het veel eenvoudiger ware daartoe bij het begin van het jaar over te gaan dan bij iedere gelegenheid. Want anders moet, voor en aleer eenige sectie-werking kan plaats vindentelkens de omslag van eene loting vooraf geschieden. Dit zoude noodeloos oponthoud zijn. De Voorzitter. Ik stel mij niet voor, dat dat onderzoek zoo frequent zal zijn. En als dan de Raad tot een onderzoek besluit, is die loting toch eene geringe moeite. De heer Hoog. Eene tweede vraag isop welke wijze zullen de Wet houders in de sectiën worden verdeeld Als ik nagahoe de zaak gere geld is in de Provinciale Statenwaar Gedeputeerde Staten tegenover de Staten staan in dezelfde verhouding als heeren Wethouders tegenover de leden van den Raad, dan zou ik meenen, dat ook hier op gelijke wijze kon worden gehandeld. En dan zouden de Wethouders niet onder dezelfde loting moeten worden begrepen met de overige ledenmaar bij eene afzon derlijke loting moeten worden aangewezeneven als ten aanzien van Gede puteerde Staten geschiedt. Maar het schijnt, dat hier eene andere bedoe ling bestaat. De Voorzitter. Onze bedoeling is ook de Wethouders afzonderlijk bij loting aan te wijzen; maar wij meenden tevens, dat dit niet in de concept verordening behoefde opgenomen te worden. De heer Hoog. Dan neem ik hiervan acte, dat het de bedoeling is, de heeren Wethouders hij eene afzonderlijke loting aan de drie afdeelingen of sectiën toetevoegen. Ik kan mij daarmede vereenigenmaar las dit niet in de redactie van het concept. De heer Goudsmit. Ik ben het eens met den heer Hoog, dat het veel gemakkelijker is eens in het jaar tot die loting over te gaan dan zulks bij iedere gelegenheid te doen. Ik zou dus willen lezen: «in drie sectiënjaarlijks bij loting zamen te stellen." De Voorzitter. Maakt gij daar een voorstel van? De heer Goudsmit. Ja, mijnheer de Voorzitter. Het voorstel van den heer Goudsmit wordt voldoende ondersteund. De heer Hubrecht. Ik zou liever wenschendat het bleef, zoo als het nu is voorgesteld. Ik vind het eene zoo groote moeite niet om bij iedere gelegenheid tot die loting over te gaan. De heer Goudsmit. Het heeft dit voor, dat de leden in meerdere aan raking komen met elkaar, terwijl bij herhaalde loting men elkaar vreemd blijft. Van daar dergelijke bepaling bij de Provinciale Staten en andere vergaderingen. Het voorstel van den heer Goudsmit in hoofdelijke omvrage gebragt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3