HiSDELMGElï Tin DU 6IHIHTEBAAD TAS LETJES. Zitting van IBonderdag 1 November 1866. geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeier. Tegenwoordig de heeren Tieleman, van Kaathoven Tollens, Wttewaall, Krantzde Moen du Rieu, van Outeren, van der Hoeven, Hubrecht, de l'remery, van Heukelom, Schelteraa, Hoog, Ilartevelt en Goudsmit. De heeren Stoffels^en ten Sande gaven kennis verhinderd te zijn de ver gadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zittingen van Donderdag 18, Vrijdag 19 en Dingsdag 23 October 11. worden gelezen. De heer van Outeren. Ik meen den heer Secretaris te hebben hooren lezen, gelijk dit ook in de Handelingen staat gedrukt, dat ik bij de be handeling van n°. 75, 5° der begrooting, tegen het voorstel der Commissie van Financiën zou hebben gestemd; dan is dit onjuist. De Secretaris, de aanteekening dienaangaande alsnog raadplegende, vindt opgeteekend dat de heer van Outeren voor dat voorstel heeft gestemd. De notulen worden hierop goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland, van den 16 October jl., B. n°. 6165 (3° aid.), G. S. n°. 5, houdende me- dedeehng, dat Z. M. bij besluit van 7 October jl., n°. 14, magtiging heelt verleend, om met de besturen van Utrecht en Woerden gemeenschappelijke zaken te regelen, betreffende den afstand van een strookje gronds onder Oudshoorn 2 Eene dispositie van Gedeputeerde Staten dezer provincie, van den 16en der vorige maand, B n°. 6464, (3® afd.), G. S. n». 52, houdende goedkeuring van den staat van af- en overschrijvingwegens kosten van verpleging over 1864; 3°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollanddd. 23 October jl., B. n°. 6696 (3® afd.), G. S. n°. 29, waarbij de uitgifte van gronden aan II. C. Meerburg en D. H. Hus wordt goedgekeurd 4°. Eene dispositie van hetzelfde collegie, onder gelijke dagteekeningB. n°. 6692 (3® afd.), G. S. n°. 36, behelzende goedkeuring van het le sup pletoir kohier der plaatselijke directe belasting, voor 1866; 5°. Missiven van Dr. J. J. Langelaan, van Dr. S. Arrias, van L. Fore man Fiegneauvan P. J. Barnouw, en van J. Th. van der Cliijs, med. cand., houdende dankbetuiging voor de hun aangeboden geschenkenals be wijs van waardeering der door hen bewezen diensten tijdens de jongste cholera-epidemie. Deze missiven zijn van den volgenden inhoud: "Leyden, 22 October 1866. Edel-Achtbare Heeren 1 Bij deze heb ik de eer U Edel Achtbaren mijn innigen dank te betui gen voor het mij toegezonden cadeau. Weest verzekerd, Edel-Achtbare Heeren, dat ik dit bewijs van hoogachting op grooten prijs stel. Na mij in Leydens Baad vriendelijk aandenken aanbevolen te hebben heb ik de eer mij met de meeste hoogachting te noemen UEdel-Achtb. Dtv. Dienaar Dr. J. J. Langelaan." "Amsterdam, 31 October 1866. Edel-Achtbare Heeren Wegens eene buitenlandsche reis niet eerder in de gelegenheid geweest zijnde, deze missive tot U. E. A. te rigtenmaak ik het mij nu tot een genoegen U. E. A. mijnen hartelijken dank te betuigen voor het ontvangen blijk van goedkeuring der door mij als doctorandus gepresteerde diensten in het cholera-hospitaal tijdens de jongste epidemie te Leiden. Mogen U. E. A. zich overtuigd houden dat de onderscheiding mij hier door te beurt gevallen mij tot een sterken spoorslag op de ingeslagen baan zal zijn, en in het land mijner geboorte, werwaarts ik eerlang denk te vertrekkenmij steeds als eene aangename herinnering zal bijblijven. Hoogachtend teeken ik mij Edel-Achtbare Heeren U. E. A. Dw. Dienaar Dr. S. Arrias." "Leiden, 29 October 1866. Het is den ondergeteekende een aangename pligt U Edel-Achtbaren zijnen hartelijken dank te betuigen voor het blijk van onderscheiding hem zoo minzaam vereerd, wegens -zijne verrichtingen gedurende de laatste alhier geheerscht hebbende epidemie. Ontvangt de betuiging van de oprechte hoogachting van Uwen Dw. Dienaar L. Foreman Fiegneau." "Leiden, 23 October 1866. Hoogstaangenaam verrast door het prachtige geschenkgisteren van u ontvangen, breng ik u bij dezen daarvoor mijn hartelijken dank. Het zal mij steeds een aangename herinnering zijn aan de stad Leiden, waar ik steeds met zooveel genoegen ben geweest, en vooral aan den verleden zomer, waarin wij zeker veel bange dagen hebben beleefd, maar tevens gezien hoeveel eendrachtige samenwerking en een goede wil, zelfs bij de zwaarste rampenvermogen. Mij in uwe welwillendheid aanbevelendenoem ik mij met hoogachting Uw Ed.-Achtb. Dienstw. Dienaar P. J. Barnouw." 1866. "Boskoop, 26 October 1866. Met U Wel-Ed. Achlb. missive van den I7<len dezer mogt het mij ge beuren een kostbaar en mij hoogst aangenaam geschenk te ontvangen voor de diensten die ik aan ingezetenen mijner vaderstad tijdens de jongste epidemie heb mogen bewijzen. Ik betuig U Wel-Ed. Achth. daarvoor mij nen hartelijken dank. Het stuk, weldra dagelijks bij mij in gebruik, zal mij steeds ten spoorslag verstrekken om mijne beste krachten aan het heil der lijdende mcnschheid te wijden. Met hoogachting heb ik de eer te zijn U Wel-Ed. Aclitb. Dw. Dienaar J. Th. van der Chijs, med. doctorand. De Voorzitter. Ik zou bij deze gelegenheid de heeren willen uitnoo- digen om in de zaal, hier naast, na afloop der vergadering, het cadeau te bezigtigen dat wij aan mevrouw de weduwe Muller wenschten aan te bieden. De heer van der Hoeven. Ik dacht, dat dat geschenk reeds aangebo den was. De dagbladen zijn bij de vermelding daarvan dan zeker wat voor barig geweest of ik heb verkeerd gelezen. Nu hebben wij zoo even de dankbetuiging van zoo velen vernomen terzelfde zake. Maar het bevreemdt mijdat wij niet evenzeer mededeeling omtrent de geschenken ontvingen die uit naam van den Gemeenteraad zijn uitgedeeld. De Voorzitter. Het zijn voor het meest pendules, die genoegzaam allen van denzelfden vorm zijn als die, welke nu aan de weduwe Muller wordt aangebodenzij verschillen slechts in grootte. Wij hebben daarom alleen die ter expositie geplaatstomdat op deze ook eene inscriptie is ge steld. Aan een der heeren werd eene mahonijhouten schrijftafel aangeboden. Al de boven vermelde stukken worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van .1. Petit, adsistent torenwachter, houdende verzoek om verhooging zijner jaarwedde; 2°. Adres van executeuren in den boedel van wijlen Vrouwe J. M. U. Brutel de la llivière, wed. J. G. van Gendt, om afschrijving van plaatse lijke directe belasting, 1866; 3°. Adres van G. P. van der Hart en P. Verra, vleeschkeurdersom vergoeding voor bewezen buitengewone diensten bij het houden der beesten markt, ten gevolge van de heerschende veeziekte; 4°. Adres van M. van Leeuwenom het gebruik der gronden waarop de molen de Valk is gebouwd en van de daaromheen gelegen gronden. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. De heer Wttewaall verlaat de vergadering. Aan de orde is I. Verzoek van dr. H. van Hall om een eervol ontslag als leeraar voor de natuurlijke historie aan de gemeente-instellingen voor hooger en middel baar onderwijs en als wetenschappelijk keurder van levensmiddelen. Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud "Dr. H. van Hall deelt in nevensgevoegd adres mede zijne benoeming tot leeraar aan 's rijks hoogere burgerschool te Middelburg en verzoekt dientengevolge een eervol ontslag uit de door hem alhier bekleed wordende betrekkingen van: 1°. leeraar in de natuurlijke historie aan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, en 2". wetenschappelijk keurder van levensmiddelen. Wij voegen hiernevens de missive van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs, van den 28en dezer maand, n°. 1089 ten bewijze dat deze op dit verzoek is gehoord. Wij billijken allezins de reden die bij den adressant de aanleiding is tot zijn verzoeken nemen alzoo de vrijheid u te raden hem het ontslag uit beide betrekkingen eervol te verleencn, in te gaan op den l"> No vember 1866." De heer van der Hoeven. Ik heb minder over deze zaak consideration in het raidden te brengen. Ik heb eigenlijk meer eene vraag te doen. Er zullen zeker daar wel goede redenen voor zijn maar ik meendedat, dergelijk ontslag gevraagd zijnde door docentendaarover steeds gehoord werden niet alleen de inspecteur, maar ook de leden der commissiën van toezigt over de instellingen, waarbij deze docenten waren aangesteld. Men hoort zelfs ook regenten en regentessen van liefdadige gestichten, wanneer uit hun midden iemand eervol ontslag verlangt. Ik geloof wel, dat evenmin cura toren van het gymnasium als het bestuur van de hoogere burgerschool iets tegen het eervol ontslag zullen hebben. Mij dunkt, curatoren van het gymnasium hadden er echter ook wel vooraf over gehoord mogen worden. De Voorzitter. Het adres is zeer laat ingekomen, zoodat wij even tijd hebben gehad er den inspecteur kennis van te geven. En ofschoon dit nergens is voorgeschreven, maar het steeds, en te regt, de gewoonte is om er curatoren over te raadplegenzouden wij dit ook zeker nu gedaan hebben. Maar, zooals ik zeg, de tijd was daartoe te kort, daar de heer inspecteur het wenschelijk vond, dat het ontslag met I November plaats had. Bij Burgemeester en Wethouders was dit punt ook ter sprake gebragt, maar het was te laat om alsnog in dien geest te handelen. De heer van Kaathoven. Heeft de inspecteur er op aangedrongendat de heer van Hall met 1 November zijn eervol ontslag zou erlangen? Ik geloofdat dit niet te pas komtmaar wel dat de heer van Hall het ver zocht heeft. Ik ondersteun overigens zeer hetgeen door den heer van der Hoeven is in het midden gebragt. Op elk verzoek om ontslag uit betrek kingen, waarover curatoren of commissiën zijn gesteld, dient, ook naar mijn gevoelenhun oordeel te worden gevraagd. 41

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 1