dient de opbrengst ook ten bate te komen van allen, en zonder uitsluiting.
De subsidie voor bedeeling is nu geheel vervallenen zoo kan ook de sub
sidie, die nu nog gegeven wordt, langzamerhand verminderen. De gestich
ten steunen te veel op stads-kas. Ik kom nu tot deze conclusie: vermin
dering van lasten door vermindering van uitgaven en door ze te beperken
tot wat ouwederlegbaar noodzakelijk of verpiigtend is. Ik heb nu nog één
denkbeeld, dat ik haast schroom nu mede te deelen, omdat er mogelijk
bezwaren tegen de verwezenlijking in den weg staan. Het is namelijk om
de directe belastingen te splitsen naar de drie groote uitgavenalspublieke
dienst en werken, onderwijs en armwezen. De vaste inkomsten kunnen ge
noegzaam voorzien inde dienst cn publieke werken. De ƒ200,000, die nu
voor het onderwijs en het armwezen gevorderd worden, zou ik willen gesplitst
hebben in cene onderwijs-belasting cn eene belasting voor het armwezen.
Dan weet de burgerij waarvoor zij de belastingen betaalt. Dit zal een drang
voor ons zijn om niet meer op te leggen dan wat er wezen moeten dan
zullen de lasten voorzeker meer zijn overeenkomstig de billijke wenschen van
de gansche burgerij.
De heer du Rieu. Ik voor mij wensch ook de uitgaven op de begroo
ting zoo min mogelijk gesteld te hebben; en ik geloof dan ook, dat wij
van de burgerij niet meer mogen vragen dan werkelijk noodzakelijk is.
De heer de Moen. Ik druk den wensch uit, dat bij de behandeling
der artikelen blijken moge, dat aan het verlangen van den heer du Itieu
wordt gevolg gegeven.
De heer Tieleman. In hoofdzaak ben ik het eens met hetgeen zoo
even tegen de begrooting is aangevoerd. Voor het overige stel ik mij
voor mijne gedachten over de bijzondere posten nader mede te deelen.
De heer de Fremery. Ik wensch met een enkel woord te antwoorden
op hetgeen door den heer Scheltema is in het midden gebragt met betrek
king tot de belastingen. Ik herinner mij, dat de geachte spreker in het
vorige jaar, ook bij de behandeling van de begrooting, steeds er op gewe
zen heeft dat er volgende jaren 180,000! zoude moeten geheven worden.
Volgens onze voordragt zal echter niet meer benoodigd zijn dan 109,000
als hoofdelijke omslag en 47000 voor opcenten op de personele belas
ting. In 1865 was het bedrag van die beide posten 72000, dus nu meer
dan toen 84000, waarbij nog gevoegd moet worden ruim f 11000, die
minder zullen ontvangen worden, volgens de aanschrijving, die verpligt om
de heffing over vier maanden van het volgende jaar allengs en wel in vier
jaren terug te brengen tot het loopende dienstjaar. Dit gemis moet echter
hier buiten rekening blijven, daar het geheel onvoorzien is, en niet als een
gevolg van het gewijzigd stelsel kan aangemerkt worden. Tegen de verhoo
ging van f 84000 staat alzoo eene ontheffing van 201,000 aan plaatse
lijke accijnsen, terwijl de perceptiekosten van 34000 tot op 7000 zijn
teruggebragt. Ik geloof dus dat de heer Scheltema de toekomst te bezwa
rend inziet; mij komt die althans niet zoo drukkend voor. Ik geloof inte
gendeel, dat die gunstig en geruststellend is. Eene gemeente, die geene
schuld heeft, die aanmerkelijke uitgaven heeft gedaan tot daarstelling van
vele nuttige instellingen, die nu reeds vruchten dragen, zij gaat, dunkt mij
eene schoone toekomst te gemoet. Het kan niet anders of daardoor wordt
welvaart en bedrijvigheid vermeerderd, de waarde der eigendommen zal
er door rijzen en deze alzoo meer opbrengen. Dat ismeen ikhet oog
punt, waaruit men de zaken beschouwen moet. Men moet zorgen dat de
minvermogende werk hebbeen dat wordt meest bevorderd als de staddoor
zelve verbeteringen aan te brengen, een goed voorbeeld geeft; dat geeft
vertier en de welvaart wordt er door bevorderd. Ik heb reeds meerdere
jaren in gelijken zin gesprokentoch wensch ik het nog eens te herhalen
een eigenaar, die zijn huis verwaarloost, berokkent zich zelf schade en
vermindering van kapitaal. Eene stad, die even zoo handelt, moet het
evenzoo gaan. Maar zij zal bloeijen, wanneer zij niet opziet tegen uitga
ven, die leven en vertier en welvaart kunnen geven ouder de verschillende
standen. Eene stad daarentegen, die niets doet dan het strikt noodige
uit te gevenzal de armoede in de hand werkenniemand zal er zich willen
vestigen. Ik geloof dus nog altijd, dat ontwikkeling en uitbreiding het
meest vermogen om den bloei onzer gemeente te verzekeren.
De heer Scheltema. Ik ben niet overtuigd dat het cijfer der directe
belasting niet 180.000 zou zijn. De 50 opcenten op het personeel bedragen
bijna 50.000. De hoofdelijke omslag wordt door Burgemeester en Wet
houders voorgesteld op 120.000; daarbij komt nog p. m. 10.000 voor
de Rijnsburgschepoorts-brug; dit maakt te zamen f 180.000, Nu is het
mogelijk dat men uitgaven zoo als voor die brug buitengewoon wil noemen,
en daarvoor kapitaal aanspreken, maar ik keur dit sterk af; want aan den
eenen kant vermindert men zoodoende de vaste inkomstendat vooral bij
het stijgen der lasten niet geraden isen aan den anderen kant verleidt
zulks tot ruimer uitgaven.
De Heer Krantz. Reeds het vorige jaar heb ik verklaard te behooren
tot diegenen, die gaarne zien dat de begrooting zich uitbreidt, hetgeen ik
als een blijk van wezenlijken vooruitgang beschouw. Van den Leydschen
gemeenteraad toch kan men niet verwachten dat hij uitgaven zou toestaan,
die niet in het belang van de ingezetenen zijn. Leyden verkeert daarbij
in de gelukkige uitzondering, dat het een belangrijk te goed, en geene
schulden heeft. Met den heer Scheltema ben ik het eens, dat de uitgaven
voor fabricage-werken niet te hoog zijn geraamd. Wat nu het onderwijs
betreft, acht ik het noodig en gelukkig dat de gemeente daaraan veel te
koste legt. Omtrent het armwezen zal ik bij de behandeling der afzon
derlijke punten mijne meening zeggen. Aan de begrooting, zooals die ons
is voorgelegd, hecht ik in hoofdtrekken gaarne mijne goedkeuring.
De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten. Waarna in de
eerste plaats wordt overgegaan tot behandeling der
UITGAVEST.
Hoofdstuk I. Huishoudelijk bestuur.
Afdeeling I. Bezoldigingschrijjloonenpresentiegelden en reis- en ver
blijfkosten, te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der
gemeente werkzaam.
Nos. 44 en 45 worden qldus goedgekeurd: Jaarwedde van den burge
meester/3000; idem van de Wethouders ƒ2700.
No. 46. Jaarwedde van den Secretaris f 2400.
Het rapport van de Commissie van Financiën bevat het volgende:
«Nadat de ltaad op het ontvangen der dispositie van Gedeputeerde Staten
van Zuid-Iiolland van den 5/11 September 1860 Litt. B, n°. 6093 (3e afd.)
G. S. n°. 32, waarbij werd medegedeeld, dat door die vergadering eene
algemeene herziening van de jaarwedde der Burgemeesters en Secretarissen
in dit gewestop grond van den aard en den omvang der aan die betrek
kingen verbondene werkzaamheden was ontworpen, doch dat zij vermeend
had, wat deze gemeente betrof, de beoordeeling van het al dan niet wen-
schelijke van het verhoogen dier jaarwedden aan den Raad te moeten over
latenmet de kennisgeving echter, dat die vergadering bereid was de daar
omtrent door dat collegie noodig geachte veranderingenhetzij voor de
tegenwoordige of latere titularissen in overweging te nemenwerd een en
andermaal door den Gemeenteraad met algemeene stemmen besloten aan
Gedeputeerde Staten voor te dragen de jaarwedde van den Secretaris met
f 600 te verhoogen en alzoo op 3000 vast te stellenmet uiteenzetting
der redenendie tot dat besluit aanleiding gaventerwijl die vergadering
daarlatende de gronden die er voor verhooging der jaarwedde van den Bur
gemeester bestondenop verlangen van den toenmaligen Burgemeester Mr.
D. Tieboel Siegenbeekdeze aangelegenheid buiten verdere deliberatie hield
waarna ook Gedeputeerde Staten de door hunne aanschrijving uitgelokte
voordragt tot verhooging der jaarwedde van den Secretaris buiten gevolg
lieten. De Commissie acht dat thans de toedragt dezer zaak geheel is ver
anderd; op aanschrijving van Gedeputeerde Staton heeft in den aanvang
dezes jaars de Raad tot de voorgedragen verhooging der jaarwedde van den
Burgemeester beslotenen deze daarna door Gedeputeerde Staten aan den
Koning voorgedragen zijnde, is zij vervolgens door Hoogstdezelve goedge
keurd; zij beschouwt dat er voor den Raad voldoende redenen bestaan om
bij vernieuwing tot de toenmalige verhooging der jaarwedde van den Secre
taris te besluiten en daarop andermaal terug te komen; zij raadt alzoo deze
uit te trekken tot 3000."
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders vereenigen zich met dit
voorstel.
Tot het bedrag van f 3000 wordt hierop de post goedgekeurd.
Nos. 4751 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den ontvanger
f 3000Idem van den bouwkundige en van de opzigters der gebouwen
der wegen en dergelijke ƒ5150; Idem van de ambtenaren en bedienden
der gemeente-secretarie f 10200; Idem van den concierge en van de
boden 3300; Idem van den klokkenist en klokluider 250.
No. 52. Jaarwedden van de keurders, wegers, meters, rooimeesters en
dergelijke 4200.
De heer van Heukelom. Ik heb daarin bezwaar. Ik moet vragenof
die posten van wetenschappelijk keurder van levensmiddelen van keurmees
ters van het vleeschvan broodmeelbeschuitkoek en gebakgrutters-
en kruidenierswarenvan vischvan melkvan liooikeurderof dat alle
betrekkingen zijn, die zoo nuttig zijn te achten om die te bezoldigen uit
stadskas, en dat daarvoor zooveel moet worden uitgegeven. Ik voor mij
acht ze bepaald overbodig. Ik ben misschien te jong lid van den Raad
om de zaak behoorlijk te kuunen beoordeelenmaar ik aeht al dat keuren
niets dan ballast, dat ik al voor jaren over boord had willen werpen; naar
mijn oordeel is het onnoodig en kan men zich volkomen verlaten op het
toezigt van elk gebruiker, dat veel scherper zal zijn dan van keurmeesters.
De heer Hartevelt. Ik vereenig mij met hetgeen door den heer van
Heukelom is gezegd; althans zoude ik adviseren, de som voor een weten
schappelijk keurder uitgetrokken te doen vervallen ook zie ik het nut niet
indat ons door al de andere keurders wordt aangebragtde verbruikers
moeten zeiven toezienen zeiven controle daarstellen. Als ik alleen mag wijzen
op het vleesch, dat in sommige gedeelten onzer stad tot spotprijzen gekocht
wordt, van zeer dubieuse qualiteit, en op de vraag: durft gij dat eten? ten
antwoord krijg: wel zeker, want ik wordt er niet ziek van, en vroeger kon
ik nooit vleesch koopen. Als ik wijs op het gewigt van het brood, zoo
menigmaal onder het vastgestelde. Als ik wijs op de vervalsching van zoo
vele levensmiddelen, waartegen niet is te waken, dan vraag ik nogmaals,
waarvoor wij f 3300 aan keurders zullen uitgeven. Als ik wel geïnformeerd
benheeft men te Amsterdam de vier wetenschappelijke keurderstwee of
drie jaren geleden aangesteld, weder afgeschaft, na daarvan veel last en
verdriet gehad te hebben. De ƒ900, ook in dezen post vervat, voor de
beide rooimeesterswenschte ik te behoudenen zal dit ook wel in de be
doeling van den heer van Heukelom liggenen zag ik alzoo gaarnezoo
mogelijk, post no. 52 op onze begrooting tot 900 teruggebragt.
De heer du Rieu. Ik geloof ook, dat het wenschelijk is, dat er eene
verandering in dien post kome. Maar om nu naar zoo met een penne-
streek alles door te halendaar ben ik tegen. Nu de wetenschappelijke
keurder ons gaat verlatenzou die belooning wel voorloopig kunnen ver
vallen. Maar wij waren gebonden aan het raadsbesluit, waarbij die be
trekking is in het leven geroepen. De zetting van het brood zou ook wel
kunnen wegblijven, zoo als in België. Immers nu blijft er alleen te veel
vocht in het brood om het gewigt te hebbenzoodat de zetting toch niets
beduidt. De keurmeesters van rijtuigen en de hooikeurders acht ik even
wel noodig tot voorkoming van ongelukken en van brand. Men moet dus
naar mijn inzienzoo maar niet alles als met een pennestreek doorhalen.
De heer Hoog. Hetgeen ik wilde zeggenis reeds genoegzaam door
anderen opgemerkt. Het vertrek van den heer van Hall gaf mij aanlei
ding om reeds te vragenof men nu niet deze gelegenheid behoorde aan
te grijpen om deze betrekking niet meer te laten vervullen. Het was mijn
voornemen niet mij tegen de overige keurmeesters te verklarenmaar na
de ontwikkeling gehoord te hebbendie aan dat punt gegeven ismeen
ik ook, dat al die keurders gerust konden wegvallen.
De heer Stoffels. Ik zou er wij wel mede kunnen vereenigen om de
betrekking van wetenschappelijken keurder af te schaften; maar dat zou dan
bij afzonderlijk raadsbesluit behooren te geschieden, daar het tevens veran
dering eener verordening geldt.
De heer Wttewaall. Ik vereenig mij met het aangevoerde om den
wetenschappelijken keurmeester op de begrooting weg te laten. Bij die ge
legenheid wil ik met een enkel woord zeggen dat de keurmeesters in het