liier geldt eigendommen, welke de gemeente volgens het burgerlijk regt
bezitmaar geene gemeente instellingzooals de wet bedoelt.
De heer Librecht Lezvyyn. Na hetgeen reeds door verschillende leden
omtrent deze quaestie is in het midden gebragt, ben ik meer van de opi
nie van de heeren Hubreeht en de Moen. Ik geloof werkelijkdat Gede
puteerde Staten dwalen, en dat wij later de moeijelijkheden zouden onder
vinden, indien wij aan hun verlangen voldeden.
De heer Hubrecht. Mijne geachte medeleden in het dagelijksch bestuur
hebben daarop gewezen, dat Burgemeester en Wethouders pligtmatig zouden
hebben gehandelddoor het voorschrift van Gedeputeerde Staten op te vol
gen. Ik geet dat in het algemeen toe, maar nietals ik vooruit zie, dat
hetgeen Gedeputeerde Staten verlangen, tot verwarring dezer administratie,
en alzoo tot nadeel der gemeentezoude leidenvooral te meerdaar wij van
hunne beslissing in liooger beroep kunnen komen. De heer de Fremery heeft
gewezen op de artt. 204 en 205 der gemeentewet, die voorschrijven, dat
alle inkomsten en uitgaven op de begrooting moeten worden gebragt. Ik
geef dat toemaar om daaraan te voldoenzullen wij in dit geval de be
paling van art. 114 gaan verkrachten. Dat het een blooten vorm zou be
treffen, kan ik zoo niet toegeven; want art. 114 zegt, dat de ontvanger,
behalve in het geval, vermeld in art. 225, niet betaalt dan op bevelschrif
ten, die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de be
taling moet geschieden, vermelden, en op de wijze, in art. 224 voorge
schreven, geteekend zijn. Er is ook gewezen op de gemeente Delft. Ik
weet, dat daar de gasfabriek op de begrooting is gebragt. Maar eerst latei-
bij het overleggen der rekening zal moeten blijken, hoe de uitkomst zal
wezen. Ik heb Botterdam aangehaald. Daar heeft men dan ook niet pligt
matig gehandeldmet het voorschrift van het hooger bestuur niet op te
volgen, maar ik veronderstel dat de Baad van Botterdam zal gemeend
hebben niet te inoefen toegeven, waar zij meende, dat het voorschrift van
Gedeputeerde Staten in strijd was met de wet, gelijk ook onlangs hare
meening over de uitkeering van het personeel, tegen die van Gedeputeerde
Statenheeft gezegevierd. Ik wenschte dan de zienswijze van de Begering
omtrent dit punt af te wachten.
De heer de Eremerv. Door den ontvanger worden wel degelijk beta
lingen gedaan zonder bevelschriftenzooals voor gemeenschappelijke zaken
de trekvaarten en andere verschillende uitgaven welke niet onderworpen
zijn aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Al wat naar het bur
gerlijk regt beheerd wordtdaarvan worden betalingen gedaan zonder be
velschriftenen dus is ook hier art. 114 niet van toepassing.
De heer Scheltema. Ik kan mij vereenigen met veel van hetgeen
door de heeren Hubrecht en de Moen is aangevoerd. Ik zie in de ver
andering, om de rekening van de bank van leening en gasfabriek in de
stads rekeningen en in de begrooting te brengenmeer dan een bloote
vorm. Er zal wel geene schade uit voortvloeijenmaar toch zeker verwar
ring in de administratie. Ik zal daar laten wat reeds omtrent de uitvoe
ring is gezegd. Indien ik wel hebdan zou de verandering moeten ge
schieden om, op verzoek van Gedeputeerde Staten, te voldoen aan de
gemeentewet. Maar ik vraag, zal daaraan nu op zulk eene wijze voldaan zijn?
De gemeetewet schrijft in art. 204 voor, dat alle posten van ontvang en
uitgaaf op de begrooting moeten gebragt worden. Vroeger werd daaraan
voldaanwant de opbrengst van de bank van leening en de winst van de
gasfabriek was elk slechts één post van inkomst; en wat zal men nu
doen? Wat de bank betreft, men wil onder inkomsten 10000 meer en
eene gelijke som onder uitgaven brengen, terwijl al de ontvangsten en
uitgaven van de bank meer dan 2 ton bedragen; die behoorden dan ook
alle op de begrooting. De gasfabriek heeft allerlei posten van ontvang
en ook van uitgaafals tractementenonderhoud van gebouwenaankoop
van grondstoffen, die alle zouden als afzonderlijke posten op de begrooting
moeten voorkomen. En wat doet men? Men zet ééne ton onder de in
komsten eveneens ééne ton onder de uitgaven en men is klaar. Zoo
zou men even goed van de gansche begrooting kunnen maken één post
van ontvang en één post van uitgaaf. Doch bovendienwat wil men on
der de inkomsten van de stad brengen? De overwinst of het kassaldo?
Voorzeker de overwinst, en waarin blijkt die uit de kasrekening? Neen, die
blijkt alleen uit de balans. Gesteld dat de uitgaven de ontvangsten in
één jaar met 10000 overtroffen en de winst was ƒ50000, dan zou on
der de inkomsten van de stad komen ƒ10000; en waar blijft dan de
ƒ40000 die er meer gewonnen is? Men moet dus niet hebben de kasrekening,
maar de balans van de gasfabriek; die alleen toont de winst aan. Die
balans is niet te vereenigen met de rekening van de staddie eene kasre
kening is; en nu zal men eene ondergeschikte rekening van de gasfabriek
brengen in de rekening van de stad. Het kan niet anders of dit moet
verwarring te weeg brengen in het beheer, en ik ben er dus tegen om aan
het verlangen van Gedeputeerde Staten te voldoen.
De heer van Outeren komt ter vergadering.
De heer Krantz. Het verwondert mijdat het dagelijksch bestuur die
zaak zoo ernstig heeft opgenomen en den Baad niet vroeger kennis heeft
gegeven van de daarover gevoerde correspondentie met Gedeputeerde Staten.
Als de Baad au fait dier correspondentie was geweestdan had men nu niet
die wijdloopige discussie behoeven te voeren. Ik voor mij zie echter die
moeijelijkheid niet in en zal nu niet over de posten in het bijzonder spre
ken, maar slechts aanmerken, dat er verwarring kan ontstaan, wanneer die
posten niet allen juist vermeld zijn. Ik zou gaarne er mijne stem aan ge
ven, om zooveel mogelijk eene vereeniging van fondsen te doen plaats heb
ben. Als Gedeputeerde Staten geen regt hadden het te vorderenzouden
zij het niet doenen waarom zouden wij hun niet die inlichtingen geven
welke zij vragen?
De heer de Moen. Er is gezegd: de gasfabriek is geene gemeente
instelling. Dat is waar; maar in de inkomsten is toch wel degelijk van
1849 af de opbrengst van de gasfabriek opgenomen en toen de eerste reke
ning gedaan. Moeten nu alle ontvangsten en uitgaven in de begrooting
vermeld worden, dat nu niet het geval is (het zijn ronde, denkbeeldige
sommendie nu worden voorgesteld) dan zal men daardoor al spoedig ver
warring ondervinden. Mag ons dat niet tot waarschuwing dienen
De heer Krantz. Ik voor mij kan die moeijelijkheid niet inzienen
geloof wel, dat de zaak goed kan worden geregeld. Maar de opinion zijn
daaromtrent verschillend.
De heer Stoffels. Het dagelijksch bestuur was zeker verpligt, naar
aanleiding der gedane aanschrijving en van ten vorigen jare gedane toezeg
ging de zaak van de gasfabriek ditmaal op de begrooting te brengen. Dat
wil zeggen, het moest ook dien post daarbij opnemen. Art. 204 echter der
gemeentewet op die instelling toe te passen kan, mijns inziens, niet,
want dan zou dat op alle mogelijke instellingen, de gemeente betreffende,
moeten geschieden. Dat kan niet en is ook vooralsnog de bedoeling van
Gedeputeerde Staten niet. Dat de zaak verwarring zou gevendaarvan ben
ik, wat de bank van leening betreft, niet geheel overtuigd, bijaldien het
toch alleen geldt ten aanzien dier inrigting eenvoudig eene rekening van
renteberekening en beleening. Maar ik zie meer bezwaar in de zaak van
de gasfabriek; die toch is veel ingewikkelder en kan, mijns inziens, door
eene eenvoudige opgave van twee hoofdgetallen noch helder voor deze ver
gadering noch voor hooger bestuur zijn. Dat neemt echter niet weg, dat
het dagelijksch bestuur tot de zaak moest medewerken, zoo als het door
Gedeputeerde Staten is verlangd enik herhaal hetdoor ons is beloofd toen
ten vorigen jare het eene voorwaarde was tot goedkeuring der toenmalige
begrooting. Of nu het dagelijksch bestuur de zaak hier vroeger had mede
gedeeld, dat zou toch niets geholpen hebben; eerst nu bij de behandeling
der begrooting kan de zaak bediscussieerd worden. Dit tot regtvaardiging
van de wijze waarop in deze door Burgemeester en Wethouders is gehandeld.
De Voorzitter. Ik zou nu in overweging geven de algemeene beraad
slagingen te sluiten, en de beslissing over dit punt aan te houden, tot dat
wij aan het daarop betrekking hebbende nommer zijn gekomen.
De heer Krantz. Als motie van orde wenschte ik voor te stellen
mijnheer de Voorzitter, daar de nominers zoo veelvuldig zijn, om die niet
telkens in rondvraag te brengen maar dat door u eenvoudig zou gevraagd
worden, wie daarover het woord verlangt.
De Voorzitter. Ik zal, als er over de opgenoemde nommers geene
aanmerkingen worden gemaakt, de lijst der leden niet aflezen; maar, als een
of ander lid op eenig nommer eene bedenking had te maken, zal ik het
artikel in rondvraag brengen.
De heer Scheltema. Mij spijt het zeer dat de begrooting niet in sec
tiën wordt behandeld. Ik heb vele bedenkingen, die ik dan veel beter had
kunnen ontwikkelen, en die dan welligt wederlegd hadden kunnen worden.
Hoewel ik het met aarzeling doe, ben ik nu wel verpligt de vergadering
eenige oogenblikken bezig te houdendaar ik in het algemeen bezwaren
tegen deze begrooting heb, en ik, zoo als zij nu is, er tegen zal moeten
stemmen. Vooreerst heb ik bezwaar tegen de nieuwe inrigting, door ook de
ontvangsten en uitgaven van de bank van leening en de gasfabriek in de
begrooting te brengen. Oppervlakkig zou men nu zeggen dat de uitgaven
zoo aanzienlijk hooger zijn, en toch, het is zoo niet, zij zijn eer lager ge
worden, de verandering is eigenlijk niets anders, men vergeve mij de uit
drukking dan een wassenneus. Ik zal die dus voor een oogenblik wegnemen
ten einde de begrooting beter onder de oogen te kunnen zienen dan kom
ik tot het ware cijfer van f 480,000. Dat cijfer komt niet opregt voor,
omdat het niet aantoont wat men nu reeds vermoeden kon noodig te zullen
zijn. Ik zal nu niet bij enkele posten stilstaan die voor mij opheldering
behoevenmaar mij bepalen bij twee voorname hoofdstukkenII en IIIbe
helzende de fabricagewerken. Jaren achtereen waren de uitgaven daarvoor
80000 a 90000. In 1865 zijn zij gestegen tot boven de f 90000,
en in dit jaar zullen zij niet veel minder zijn; komt de Blaauwpoortsbrug
er bij, dan overschrijden zij de 100,000. En nu is op de begrooting
daarvoor aangevraagd slechts 65000. Zullen die uitgaven nu op eens zoo
aanzienlijk verminderen? Ik betwijfel zulksof liever, het is reeds zoogoed
als zeker, dat dat cijfer overschreden wordt door de verhooging van 11000
voor de Bijnsburgschepoorts-brug. Voorts komt op deze begrooting niet voor
de 10000 voor de straatverlichting, en f 10000 minder voor de ambte
naren van de belasting. Het eindcijfer schijnt dus lager dan dat van de
vorige begrooting, en toch, de uitgaven zijn nu reeds hooger, en wel
ongeveer ƒ20000, hoofdzakelijk voor het onderwijs. Ik zal mij nu echter
houden aan het cijfer van de begrooting, zoo als is voorgedragen, dat is
met de Bijnsburgschepoorts-brug ƒ890,000, en, om een overzigt te heb
ben de inkomsten en uitgaven splitsen. De inkomsten bestaan in eigen
inkomsten ad 110,000, en het ontbrekende ad f 280,000 moet door di
recte belastingen opgebragt worden. En waarvoor? 1°. voor de publieke
dienst p. m. 120,000, de fabricage 76000 en voor onderwijs en armen
zorg ruim 190,000; dus bijna 200,000. Op de publieke dienst kan
niet bespaard wordendie moet m. i. goed zijnen als men de uitgebreid
heid van de stad in aanmerking neemt, dan is 110,000, om in alles te
voorzien, niet veel. Ook wat nu op deze begrooting aangevraagd wordt
voor publieke werken is niet te veel, mits het er maar bij blijft; maar
eene uitgaaf van bijna ƒ200,000 op eene begrooting van bijna ƒ400,000,
dus de helft, alleen voor onderwijs en armenzorg, dit is te hoog, vooral
nu voor de burgerij weder verhooging van reeds zware lasten voor de deur
staat. Ik begrijp, dat het zeer moeijelijk is die uitgaven te verminderen;
maar zoo niet dadelijk, dan zal dit m. i. in het vervolg toch moeten ge
schieden, vooral wat het onderwijs betreft, waarvoor het vaste cijfer nu reeds
tot 94000 is geklommen. Dit moet of verminderenof de opbrengst
moet meer worden. Ik weet dat er eenige verpligting op de gemeente rust, maar
niet om zoo ver te gaan. Dat aan onvermogenden gratis lager onderwijs ge
geven wordt, dit beaam ik zeer; maar daar wordt slechts p. m. 10000 en voor
minvermogenden eveneens p.m. 10000 besteed het overige, p. m. 74000,
is voor hen die betalen kunnen en de tegemoetkoming of opbrengst is slechts
f 20000 a 25000. Dit is te weinig, en niet in verhouding tot de kos
ten. Ik gevoel mij althans niet verantwoord, om in de tegenwoordige om
standigheden de gansche burgerij zulk een zwaren last op te leggen ten gerieve
van een gedeelte, terwijl toch ook zoo velen niet met het onderwijs instem
men. Wat de kosten van het armwezen betreftvermindering daarin is ook
een zeer moeijelijk punt. Een gedeelte, zoo als voor geneeskundige hulp enz.
moet blijven, maar wat subsidie is kan toch langzamerhand verminderen.
De subsidie wordt wel is waar verstrekt aan godshuizenmaar die tot enkele
kerkgenootschappen behooren wie niet tot een gesubsidieerd kerkgenootschap
behoort, deelt niet in de subsidie, en wanneer de gansche burgerij betaalt,