De heer de Fremery. De verandering, die men wil, kan administratief juist zijn, maar ik geloof dat men zich de gevolgen daarvan verkeerd voor stelt. De kas zal er niet door vermeerderenomdat de winsten ook al brengt men ze op het papier in eene vorige dienst, er toch niet eerder door zul len inkomen. De post wordt daarop goedgekeurd. Nos. 3739 worden aldus goedgekeurd: Baggeren in de wateren de gemeente toekomende f 1400 Ontvansten bij de Commissie van Fabricage f 300; Teruggave van zegelgelden voor quitantiën der plaatselijke belas tingen 400. No. 40. Vier vijfden van de opbrengst der rijksbelasting op het per soneel 90264.27. De Voorzitter. Deze post moet nu worden gebragt op 82742.25. De post wordt aldus goedgekeurd. No. 41 wordt aldus goedgekeurd: Uitkeering van het rijk voor het ge mis van de plaatselijke belasting op den wijn f Hoofdstuk V. Buitengewone ontvangsten. No. 42. Opbrengst van den verkoop van-gemeente eigendommenvan boomen enz. 1200. De heer Hubrecht. Moet deze som niet worden verhoogd P De Vookzittek. Ik wilde daar juist aan herinneren. Deze post wordt nu 4200ten gevolge van de verhooging met 3000 voor de afbraak der Rijnsburgerpoort. De heer de Moen. Kan nu niet de opbrengst van de afbraak van die poort op de dienst van 1866 worden gebragt? De heer de Fremery. Ook daarover heeft de vergadering reeds uitspraak gedaan. De heer de Moen. Bij nader inzien komt het mij toch beter voor dat die opbrengst op de dienst van 1866 worde gebragt. De heer de Fremery. Dit is reeds bij den eersten post beslist. De Voorzitter. Het is geheel hetzelfde geval als met de schietbaan. Ook deze zaak is beslist. De heer de Moen. Mag ik den heer Hubrecht vragen, of dit werk dit jaar zal worden besteed, dan wel het volgend jaar? De heer Hubrecht. Het bestek van de brug bij de Rijnsburgerpoort is gereed. Het gaat nu bij de leden der Commissie van Fabricage rondzal spoedig bij Burgemeester en Wethouders inkomenen dus eerlang bij den Raad kunnen worden behandeld. De heer Sciieltema. Ik wenschte gaarne dat door de vergadering werd uitgemaakt of zij beschouwt dat men door mijn voorstel op een genomen besluit terugkomt. Wat mij betreft, ik deel dit gevoelen niet. Er is be sloten tot de uitgaaf, er zal dit jaar over beschikt worden, en ik geloof dus dat zij ook op dit jaar gebragt kon worden. De Voorzitter. Ik moet nogmaals herinneren dat zich hier hetzelfde geval voordoet als bij de schietbaan. De vergadering kan moeijelijk terug komen op hetgeen zij Vrijdag heeft besloten. De heer de Moen. Ik zou wel een expedient weten. Men zou later een speciaal voorstel kunnen doen om de uitgaven voor de Rijnsburgerpoort uit de dienst van 1866 te bestrijden. De heer de Fremery. Die beslissing zal toch nooit in dit jaar kunnen genomen worden. Eene begrooting kan alleen gedurende het dienstjaar ge wijzigd wordenen niet vóór zij in werking komt. De heer Hubrecht. Al werd het voorstel van den heer Scheltema aan genomen, dan nog zou zijne bedoeling niet kunnen worden bereikt; want de post staat op de begrooting voor 1867 uitgetrokken. De heer Scheltema. De post zou van zelf van de begrooting afvallen, indien die op 1866 wordt gebragt; er moet toch op dit oogenblik geld voorhanden zijn, en bovendien hebben wij van den Voorzitter der Commis sie van Fin ancien vernomen, dat er dit jaar weder vooruitzigt bestaat op een voordeelig saldo. De heer de Fremery. Ik heb dit straks ontkend en ontken het thans op nieuw. Wij kunnen over niet meer dan 3000 beschikken. De Voorzitter. De Raad zal voor alles moeten beslissen of hij al of niet op zijn vroeger besluit kan terugkomen. Ik zou dat een slecht ante cedent vinden. Immers deze vergadering is de voortgezette vergadering van Vrijdag. De heer Goudsmit. Ik kan dat niet toegeven. De vergadering van Vrijdag is eene andere vergadering dan de vergadering van Dingsdag. Ik zou niet gaarne een algemeenen regel stellen dat de Raad nooit of nimmer op een vroeger besluit zou mogen terugkomen. De Voorzitter. Art. 14 van het reglement van orde verbiedt in dit geval op een vorig besluit terug te komen. De heer Goudsmit. Dit artikel is afdoende, mijnheer de Voorzitter. De post wordt daarna goedgekeurd. No. 43 wordt aldus goedgekeurdSubsidie of bijdrage van het rijk in de kosten van het middelbaar onderwijs 7000. De Voorzitter. Hierop moet nu nog volgen n°. 43 a: Verkoop van inschrijvingen op het grootboek ƒ8500. De heer de Moen. Ik acht dezen verkoop niet noodig, omdat die som kan gevonden worden uit den verkoop van gemeente-eigendom in 1866. De Voorzitter. Wij spreken nu niet van de begrooting voor 1866, maar van die voor 1867. Wij moeten toch regulariseren. De heer Scheltema. Ook ik ben zeer tegen den verkoop der inschrij vingen op het grootboek gestemd. De heer de Fremery. Men moet dien post wel begrijpen. Onze be doeling is geen andere dan om alleen met goedvinden van den Raad tot dien verkoop over te gaan. Wil men dien voorwaardelijken verkoop niet toestaandan moet de hoofdelijke omslag worden verhoogden dit zal de Raad toch zeker niet wenschelijk achten. De heer Hartevelt. Ook ik moet mij tegen den verkoop verklaren. Ik weet geen enkele reden, waarom hij noodig is. De heer Hubrecht. Ik moet den Raad wel opmerkzaam maken op de gevolgen van de verwerping van dezen post. Indien deze post verworpen wordt, dan zullen de benoodigde gelden op geene andere wijze kunnen verkregen worden dan door verhooging van den hoofdelijken omslag. De post wordt met 13 tegen 3 stemmen goedgekeurd. Tegen: de heeren Hartevelt, Goudsmit en Scheltema. De Voorzitter. Thans zijn wij gevorderd tot de «Onvoorziene uitgaven" (post 148 der begrooting). Burgemeester en Wethouders willen die stellen op 10000. De heer de Moen. Is eene som van f 5000 niet voldoende? Ik heb hier voor mij een lijstje van onvoorziene uitgaven van 1853 af. Die post heeft wel eens 600 bedragen, is toen geworden 2000, nog eens 2000 f 5000, nog eens 5100, ƒ8500, /8000, later een paar malen ƒ10000, en eens 16000. Zoo groot eene som, 10000, hebben wij nu niet noodig; 5000 komt mij voldoende voor, zoo als over de 2 laatste jaren. De Voorzitter. De heer de Moen wijst op jaren toen de accijnsen zeer mild vloeiden maar bet volgend jaar zal het eerste jaar zijn dat wij die geheel missen zullen. De heer Scheltema. Ik ben er voor den post op 10000 te houden. Als ik zie dat hij in den loop van dit jaar tweemaal aanzienlijk is ver hoogden het cijfer van 5000 geklommen is tot 48000, dan wil ik liever dien post aanvankelijk iets ruimer stellen dan dat die later met zoo groote gemakkelijkheid wordt verhoogd. De heer de Fremery. In bet vorige jaar is aangenomen een normaal cijfer te stellen van 5000. Dit jaar hebben wij eene verandering voorge steld, omdat men bij een nieuw stelsel van belastingen, hoe ook ingerigt, behoedzaam moet zijn en nooit te voren kan weten of het mede- of tegen zal vallen. Dit jaar moet deze post dus niet als een normale post worden beschouwd. De heer Hubrecht. Indien deze post op f 10000 gebragt wordt, het geen ik wenschelijk acht, dan zal men nog gevolg kunnen geven, aan het nog aanhangig verzoek om de St. Jansgracht te dempen, en zullen ook gelden beschikbaar zijn, indien, hetgeen ik hoop, later nog tot het aan leggen eener schietbaan mogt worden besloten. De heer Hartevelt. Ook ik had het voorstel willen doen, de onvoor ziene uitgaven tot 5000 terug te brengen. Wanneer ik er op let dat op de rijksbegrooting deze post slechts f 50000 bedraagt, dan is f 10000' voor de gemeentcbegrooting te hoog. Is later in den loop van het jaar verhooging noodig, dan zal die toch wel worden gevonden, uit meerdere inkomsten dan bij de begrooting geraamd. De heer de Fremery. Mag ik daarop dit repliceren dat de heer Harte velt vergeet dat, behalve den algemeenen post van onvoorziene uitgaven op de rijksbegrooting voorkomende, er op ieder hoofdstuk van die begróoting nog een zoodanige post van 50000 voorkomt? De heer Librecht Lezwyn. Ook ik ben zeer tegen verhooging van dezen post. Het voorstel van den heer de Moenom den post op 5000 te bren gen, wordt met 9 tegen 7 stemmen verworpen. Voor: de heeren HarteveltGoudsmit, ten Sande, Wttewaall, de Moen, Tieleman en Lezwyn. De Voorzitter. Hiermede zijn onze werkzaamheden afgeloopen. Kan de vergadering goedvinden dat nu de cijfers van ontvangsten en uitgaven worden gearresteerdmet inachtneming der aangebragte wijzigingen De heer de Moen. Het is onze gewoonte, mijnheer de Voorzitter, dat wij met den Secretaris die cijfers staande de vergadering vergelijken, en dat eerst, nadat die cijfers door de vergadering zijn gearresteerd, de be grooting wordt in omvraag gebragt. De Voorzitter. Mag ik den Secretaris dan verzoeken de eindcijfers, gelijk mede de verschillende cijfers van verhooging en vermindering, voor te lezen? De Secretaris leest zijne berekeningen voor, waaruit blijkt dat het totaal der uitgaven voor de dienst van 1867 thans bedraagt 394,582.10), en dat der ontvangsten f 277,488,88))zoodat er een hoofdelijke omslag van f 117,100 zal moeten geheven worden en f 2000 bij suppletoir kohier. Verschillende leden maken eenige aanmerking op die cijfers en treden met den Secretaris daaromtrent in vergelijking. Na eenigen tijd vraagt de heer Goudsmit het woord. De heer Goudsmit. Het schijnt, mijnheer de Voorzitter, dat alle bere keningen niet overeenstemmen. Wij kunnenzoo voortgaandenog wel twee uren calculeren. Ik zou daarom den Raad willen voorstellenaan Burgemeester en Wethouders over te laten de cijfers te arresterengelijk zij door den Raad zijn gewijzigd. De spoed, waarmede men thans verge lijkt, kan wel fouten bevorderen, maar niet wegnemen. De Voorzitter. Hetzelfde is straks door mij voorgesteld, doch ik heb toen gaarne willen toegeven. Kan de vergadering zich echter met het voor stel van den heer Goudsmit vereenigen? Daartoe wordt bij acclamatie besloten. De Voorzitter. Dan breng ik thans de geheelc begrooting van inkom- Bten en uitgaven in omvraag. Die begrooting wordt met 10 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren van HeukelomHartevelt, ten Sande, Tieleman, Le zwyn en Scheltema. De vergadering wordt daarop gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 23