hem dat dit ons niet noodig scheenomdat ons niet gebleken was dat hij zich tot den Raad had gewend. Indien hij zich dus verwonderde dat zijn verzoek niet bij den Raad was gebragt, dan was dit omdat het onze aan dacht ontgaan wasdat dit hun verlangen was. Intusschen op den laatsten dag, Zaturdag, hebben wij ten 1 uur het adres ontvangen. De heer Goudsmit. Door hetgeen gij gezegd hebt, mijnheer de Voor zitter, wordt evenwel mijne vraag niet beantwoord, hoe het gekomen is dat men deze zaak niet vroeger heeft afgedaanmaar eerst incidenteel bij de begrooting beslist. De Voorzitter. Bij de behandeling van de school-verordening in Junij achtten wij dit niet noodig, omdat de tractementen van dien aard waren dat men mogt aannemen dat ze toereikend waren. Daarmede was de zaak uit, toen de heer van Dijk mij zijn verwondering kwam betuigen dat zijn verzoek niet bij den Raad was gebragt. Ik antwoordde hem dat zij zich dan tot den Raad te wenden hadden. De heer Tieleman. Ik ben nog niet overtuigd dat die som, voor de huishuur toegestaan wel als zoodanig is te beschouwen. De Voorzitter. Maar dat is juist ten voordeele van de onderwijzers. Die som komt nu in aanmerking bij de berekening van het pensioen, het geen anders niet het geval zoude zijn. Dit is dus eene schikking in hun belang. De heer van der Hoeven. Mijnheer de Voorzitter, ik vraag alleen het woord om aan mijne medeleden de vraag te onderwerpen of het nu wel zoo heel raadzaam is over eene zaakwaaraan niet meer te keeren of te wenden iseene besliste zaakzoo lang te praten Wij zijn nu al een geruimen tijd bijeen, en we hebben tot dusver nog niet anders gedaan dan te spreken over zaken die waren afgehandeld. Men moge het geno men besluit betreuren, terugkomen kan men daarop niet. De Voorzitter. Zoo dan niemand meer over deze zaak het woord ver langt, sluit ik hierover de beraadslaging. Thans komen aan de orde de INKOMSTEN. Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere diensten. No. 1. Batig saldo der laatst vastgestelde rekening voor zooverre daar aan niet reeds eene bepaalde bestemming is gegeven Nihil. De heer Scheltema. Ik wenschtemijnheer de Voorzitter, eene inlich ting te vragen. In de laatste jaren leverde de rekening aanzienlijke batige saldo's op. De laatst goedgekeurde over 1865 sloot ook met een batig saldo van p. m. ƒ43000. Dat batig saldo moest, voor zoover het geene bepaalde bestemming had bekomengebragt worden als eerste post van in komst op deze begrooting, en toch die is weer nihil; want het batig slot van 1865 is reeds geheel overgebragt op dit jaar, zoodat er niets over schiet. Het is overgebragt op onvoorziene uitgaven. Dit hoofdstuk is daardoor geklommen tot ongeveer eene halve ton. Indien ik mij nu niet vergis, moet daarvan toch nog over zijn en wel p m. 13000; die som, die nu nog over is van het saldo van 1865 en waaraan nu nog geene bestemming is gegevenhad dus in deze begrooting moeten komen en dan had de hoofdelijke omslag zoo veel minder kunnen zijn. Dit is nu echter niet meer te veranderen, en dat bedrag is nu alzoo nog op dit jaar be schikbaar. Daarbij komt nog ƒ6000 vau de opbrengst van verkochte ge meente-eigendommen. Te zamen maakt dit bij de f 20000. Die som moet alzoo beschikbaar zijn, en dit geeft mij aanleiding tot deze vraag: of van de uitgaven die op het volgende jaar zouden komenmaar waarover reeds in dit jaar beschikt wordt, zooals de Rijnsburgschepoortsbrug, niet op dit jaar gebragt zouden kunnen worden en gedekt worden door de ook op dit jaar nog beschikbaar zijnde gelden, ten einde daardoor de begrooting voor het volgende jaar te verligten. Ik zal gaarne daaromtrent worden ingelicht, om dan misschien een voorstel te doen. De heer de Fremery. Ik ben het niet eens met den heer Scheltema. Een batig slot bestaat eerst dan wanneer de rekening is afgesloten. Alleen na opname van de rekening kan over het batig slot worden beschikt. Nog heeft de heer Scheltema eene inlichting gevraagdik wil hem die gaarne geven. Hij heeft berekend dat, met het cijfer, voor onvoorziene uitgaven uitgetrokken, ongeveer een halve ton als batig slot van 1865 beschikbaar was; dit is volkomen waar. Het geheel waarover te beschikken viel, be droeg f 48253.83}. Maar daarop is werkelijk reeds beschikt over eene som van f 44824.79} zoodat op dit oogenblik niet veel meer dan ƒ3000 beschikbaar blijft. En nu is het zeer ligt mogelijk dat daarover nog be schikt zal moeten wordenomdat we op verschillende posten zullen te kort komen. Dit tot inlichting van den heer Scheltema. Maar wat het beginsel betreftom als vast batig slot uit te trekken een bedrag dat nog niet door de rekening is gewettigdik zou dit hoogst gevaarlijk achten. Mij dunkt de wijzewaarop tot nu toe is gehandeldverdient ook verder navolging en heeft nimmer tot beklag aanleiding gegeven. De heer Goudsmit. Ik kan het beginselwaarvan de vorige spreker uit gaat niet volkomen beamen. Het is waar dat een batig slot niet voor wisse raming vatbaar is, maar het is mij niet regt duidelijk, wanneer, als die post binnen zekere grenzen werd gebragt, eene raming van het batig slot zou zijn uitgesloten en dat men zoude moeten wachten tot dat alle rekenin gen waren ingekomen. De geheele begrooting is niets dan eene raming, en waarom zoude men dan ook niet voor batig slot eene som kunnen ramen die men genoegzaam zeker was te zullen ontvangen uit de laatste rekening? De heer Scheltema. De inlichting van den heer de Fremery heeft mij nog niet volkomen bevredigd. Hij heeft gelijk dat de post van onvoor ziene uitgaven niet gestegen is tot een halve ton; het cijfer is slechts ruim 48000. De geachte spreker heeft voorts beweerd dat van dat bedrag is beschikt over 44000, en dit kan ik niet aannemen. Indien ik dwaal zal teregtwijzing mij aangenaam zijnmaar ik kom tot geen hooger bedrag dan 35000 rn meen daarvan zeker te kunnen zijn. Ik kan dus niet anders uitrekenen dan dat er nog 13000 over moet zijn, waaraan op dit oogenblik nog geene bestemming is gegevenen die dusals zijnde het restant van het batig saldo van 1865, in deze begrooting had moeten komen. De heer de Fremery. Tot meerdere inlichting van den heer Scheltema zal ik hem thans eene meer gedetailleerde opgave doenwaaruit hem over tuigend zal blijken dat van de 48000 werkelijk reeds over meer dan ƒ44000 is beschikt. Voor de hoogere burgerschool en die voor minver mogenden hebben wijvolgens besluiten van den Raadafgeschreven eene som van 11000 en ƒ15337.60; voor de cholera is door den Raad eene buitengewone uitgave toegestaan van ƒ9067.791, de accijnsen heb ben over de vier eerste maanden van dit jaar ongeveer ƒ7000 beneden de raming van de Commissie van Financiën opgebragt. Voorts is voor het voeren van processen eene som toegelegd van ƒ2351.90, terwijl nog een klein postje tot onderstand aan armlastigen buiten het rijk is betaald ad 67.50. Ten gevolge van al die meerdere uitgaven hebben wij over het batig slot van 1865 genoegzaam geheel moeten beschikken en blijft daar van niet meer over dan 3429.04. Kon ik dus al toegeven, dat er een beter saldo was, dan zou ik er toch tegen zijn om over dat saldo nu reeds te beschikken, vermits het nog wel noodig kan zijn, om in de loopende dienst te voorzien. De heer Scheltema. Onder de cijfers, door den heer de Fremery op genoemd heb ik ook hooren noemen een cijfer voor tekort op de accijn sen. Op die wijze is het mogelijk dat de heer de Fremery tot ƒ44000 komt, maar het tekort op de accijnsen doet hier niets af. Wil men op die wijze rekenendan zou men daartegenover moeten stellende posten waarop is overgehouden zoo als eenige duizenden op de tractementen der onderwijzers. Er is nu alleen quaestie van den post van onvoorziene uitga ven en tot welk bedrag aan de gelden, die daarop zijn overgebragt, eene bepaalde bestemming is gegeven of hoeveel er op dat hoofdstuk nog over is. Dit bedraagt f 13000, en dit gevoegd bij de 6000 van verkochte gemeente-eigendommen, maakt te zamen bijna ƒ20000. Die som kan dus gebruikt worden. De beer de Fremery. Ik kan waarlijk niet begrijpen, dat de heer Scheltema het oog wil sluiten voor een werkelijk feit, en verklaart dat de mindere opbrengst der accijnsen niet in aanmerking kan komen. Dat is toch eene afgedane zaaken die moet dus wel degelijk in rekening worden gebragt. Bovendien moet ik hierbij nog voegen dat die ruimte van kas door den heer Scheltema zeer overdreven wordt. Immers weten wij naau- welijks van den eenen dag op den anderen of wij zullen toekomen. Giste ren nog hadden wij eene kas van niet meer dan 2000. De heer Librecht Lezwyn. Ik zou meenen dat het saldo van 1865 wel op de begrooting van 1867 moet worden gebragt. Op den laatsten December 1865 bedroeg het geheele batig saldo f 79578. Over een groot gedeelte daarvan is in 1866 beschikt. Nu is het niet meer dan natuurlijk dat over het overige in het volgend jaar zal worden beschikt. Wij zullen zeker geen saldo ramen, als het onwaarschijnlijk is dat wij dat zullen ont vangen. Maar ik ben het met den heer Scheltema eenser zal een saldo komen. Maar dan is het ook regelmatig, dat dit onder de ontvangsten op de volgende begrooting wordt opgenomen. De heer de Fremery. Dat moge in den regel waar zijn; maar als deze post nu reeds is geabsorbeerd door overschrijvingen ten gevolge van raads besluitendan kan dat niet, dan is dat onmogelijk. De heer van der Hoeven. Ik ben het in beginsel met den heer Goudsmit niet eens. De heer Goudsmit wil een batig saldo rameneven als iederen begrootingspost. Maar die gelijkstelling komt mij voor niet juist te zijn. Bij andere posten weten wij hoe het is; maar ramen wij een batig slot, dan ramen wij niet wat is, maar wat vermoedelijk zal zijn. De heer Goudsmit. Ik kan de opmerking van den heer van der Hoe ven niet deelen. Dezen post ramende, ramen wij niet alleen wat zal zijn, maar wat werkelijk is. Ik herinner slechts aan de rede van den heer Scheltema. De heer de Moen. Ik zou wel het voorstel willen doenter bekorting der discussieom de boeken hier over te leggendan konden we hier de juiste som inzien die wel de opgenoemde zijn zal, en behoefden niet zoo lang te redeneren. De heer de Fremery. Ik meende te mogen onderstellen dat, als de Commissie van Financiën hier cijfers noemtcijfers die zij zelve uit de boe ken heeft overgenomendat men dan niet meer behoeft de boeken zelve in te zien. Ik mag het er toch voor houden dat de cijfers, die ik noem, niet zullen betwist worden. De heer Scheltema. Ik zou toch het voorstel willen doenmijnheer de Voor zitter, om, nu het toch blijkt dat althans minstens eene som van 10000 zal overschietendie som te gebruiken voor de Rijnsburgschepoortsbrug en alzoo de vernieuwing van die brug te brengen op dit jaar. De heer de Fremery. Ik gis dat de heer Scheltema bedoelt den post van uitgaven no. 81. In de vorige vergadering is besloten voor de verbe tering aan de Rijnsburgschepoort toe te staan eene som van f 11500 en die te brengen op de dienst van 1867. Die post is aangenomen. Ik meen dus dat daarop niet meer kan teruggekomen wordenalleen blijft nu nog te beslissen op welke wijze de uitgave zal worden gedekt. De heer Scheltema. Het is waar dat die post is aangenomenen er alzoo besloten is tot de vernieuwing der brug, maar er is nog geen besluit genomen betreffende de aanwijzing der middelen waaruit hij moest bestreden worden. De heer de Fremery. Dit ben ik niet eens. Indien de vergadering had gewild dat die post n°. 81 uit de dienst van 1866 had moeten bestre den worden, dan had zij dien post op de begrooting van 1867 niet toe gestaan. De heer de Moen. Ik zou nog een middel weten. Straks komen wij bij een post waaronder de afbraak van de Rijnsburgschepoort is te rang schikken. Welligt zal er dan gelegenheid zijn om op ons besluit terug te komen. Ik moet zeggen dat het denkbeeld van den heer Scheltema mij zeer toelacht. Den president van de Commissie van Fabricage zou ik willen vragen, of het nog mogelijk is de besteding te doen plaats hebben in dit jaar. De Voorzitter. Vermits uit het voorstel van den heer Scheltema zeer groote financiële verwikkelingen kunnen ontstaan, moet ik daartegen adviseren. De heer Scheltema. Ik kan mij nu wel vereenigen met hetgeen door den heer de Moeu is geopperd. De post, daarop in stemming gebragt, wordt met 17 stemmen tegen 1, die van den heer ten Sande, aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 20