De Voorzitter. Ik herhaal nogmaals dat ik het verband tusschen dag en nachtdienst niet kan inzien. Als de dagdienst geregeld wasdan zou den we toch deze beslissing omtrent de nachtdienst kunnen neuien. Wordt het voorstel van den heer Goudsmit genoegzaam ondersteund Het voorstel van den heer Goudsmitvoldoende ondersteundzal een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer van Outeren. Mag ik den heer Goudsmit vragen of het zijne bedoeling is, ook de verhooging van het tractement der beide commissaris sen van policie, reeds sub n°. 95 vastgesteld, in te trekken? De beer Goudsmit. Mijne bedoeling is alles in statu quo te laten. De heer van Outeren. In dat geval zal ik mij tegen uw voorstel ver klaren. De heer du Rieu. Ik geloof dat wij zoodoende twee afzonderlijke zaken zouden zamenvoegen. Die personele belooning aan de commissarissen van policie voor ijverige pligtsbetrachting heeft met de nieuwe dienstregeling niets gemeens. Die belooning kan ook worden uitgereikt onder de tegen woordige regeling. De heer Goudsmit. Ik zie het gegronde van die bewering in, mijnheer de Voorzitter, en strek mijn voorstel alzoo niet uit tot no. 95. Mijn voor stel strekt dus nu oin, even als ten vorigen jarevoor post 915 9200, voor post 97 f 2000 en voor post 98 9320 uit te trekken. De heer van der Hoeven komt ter vergadering. l)e heer van der Hoeven. Ik zal, mijnheer de Voorzitter, mij bij dit artikel buiten stemming moeten houden. Ik heb tot dusver de beraadsla gingen niet gevolgd; ik was buiten de mogelijkheid om vroeger in deze vergadering te komenen was daarin door een collegie verhinderd. De Voorzitter. Ik wil u gaarne mededeelen wat in uwe afwezigheid is voorgevallen. De heer van Outeren heeft bij zijne bezwaren omtrent de nachtdienst gepersisteerd. Omtrent mijn voorstel tot nieuwe regeling der nachtdienst hebben de stemmen gestaakt. De heer Goudsmit heeft nu een voorstel gedaan om ook alles wat met de dagdienst in betrekking staat te laten in statu quo, in afwachting van de plannen die later door ons aan den Raad zullen worden voorgesteld, en om posten 9(5, 97 en 98 te laten zoo als zij op de begrooting van 1866 voorkomen. De heer van der Hoeven. Ik geloof dat na hot besluit, gevallen om trent de nachtdienst, hetwelk ik betreur, geen ander besluit kan genomen worden. Mogelijk kunnen wij nu in den loop van het volgend jaar andere voorstellen te gemoet zien; ik zou dit zeer wenschelijk achten. De heer Harte velt. Is er wel bepaald dat de verhooging van de trac- tementen der commissarissen zal zijn eene personele toelage? Dat is mij niet uit den loop der discussiën bij de vorige vergadering gebleken. De Voorzitter. Dan is uw geheugen te kort geschoten; want de hee- ren zullen zich herinneren dat tot de toekenning eener personele toelage bepaaldelijk besloten is. De heer Uartevelt. Dan verwondert het mij nog meer dat speciaal tot die verhooging kon besloten worden. De heer van der Hoeven. Maar nu begrijp ik toch niet dat, nu de regeling der dagdienst zal worden uitgesteldgeen vier agenten derde klasse aan de dienst kunnen worden toegevoegd. Ik kan dat verband niet wel inzien. De Voorzitter. Hetzelfde heb ik straks tot den heer Goudsmit gezegd, maar deze spreker zag liever alles op eenmaal geregeld bij een nader voorstel. De heer van der Hoeven. Dan zal ik tegen het voorstel stemmen. Anders zou ik er voor zijn. De heer de Moen. Maar, mijnheer de Voorzitter, komt niet bij no. 96 ook de opzigter van de honden ter sprake? De Voorzitter. Ik meen dat dit bij n°. 98 ter sprake komt. De heer de Moen. Dat kan toch wel niet. Bij den torenwachter? De Voorzitter. Ook deze som zal nu bij n°. 96 worden gevoegd. Nu n°. 98 blijft zoo als in het vorige jaar, zal n°. 96 eerst met fi50 en daarna nog met f 100 vermeerderd worden. Verlangt niemand meer het woord over het voorstel van den heer Goudsmit? Het voorstel van den heer Goudsmit, in stemming gebragt, wordt met 14 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren van Outeren, Stoffels, Hubrecht en van der Hoeven. De Voorzitter. Ik stel nu voor den post onvoorziene uitgaven" aan te houden tot wij de inkomsten hebben behandeld. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Dan zijn thans de beraadslagingen over de inkom sten aan de orde. De heer de Moen. Voor dat wij tot de bespreking van de ontvangsten overgaan, wenschte ik eene bemerking aan den Raad mede te deeler.. Zij geldt post 116 van de uitgaven, vergoeding aan de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen voor gemis van vrije woning, ad 1400. Ik meen dat deze post in de vorige vergadering niet geheel in den regel, stellig tegen ons reglement van orde aan, is behandeld. Toen in de vergadering van Donderdag het voorstel van den heer van Kaathoven werd behandeld, werd ruim en breed gediscussieerd of zijn voorstel al of niet dadelijk mogt behandeld wordenhoewel dat reeds weken te voren was toegezegdvreesde men het reglement van orde te overtreden. Het adres der onderwijzers daarentegendat staande de behandeling der begrooting is ingekomen, kon noch mogt dien dag worden behandeld. Ik had van dat adres geen kennis bekomenmaar dachthet kon ter visie hebben gelegenenzoo al niet door mij, door mijne medeleden zijn gezien. Maar nu ben ik later onderrigt geworden dat het door niemand van de raadsleden onder de op de leeskamer liggende adressen is gezien en dat het dus door den Burge meester bij de behandeling van het artikel op eenmaal is ingebragt, zoodat zelfs de Commissie voor de Financiën niet in de gelegenheid is geweest daarover haar advies te geven. Ons besluit, in de vorige vergadering ge vallen, komt mij dus voor zeer in der haast te zijn genomon. Maar er is meer. Wij hebben in onze vergadering van 29 Junij jl, na vele zittingen en ampele beraadslaging, eene verordening omtrent het onderwijs vastgesteld. Op 1 Augustus jl. is die verordening door Gedep. Staten bekrachtigd en eerst 29 September daaraanvolgende is zij aan de ingezetenen afge kondigd. Nu wordt drie weken daarna een van de artikelen dier verorde ning betrekkelijk de tractementen en huishuurvergoeding ai terstond over treden en wordtwat alleen bij eene herziening van die verordening kan plaats hebbendoor eene stemming bij de begrooting verkregenen f 7 00 meer uitgetrokken dan bepaald was. Wilde men verhoogenwaarom dan geene herziening der verordening voorgesteld? Deze zaak is niet in het reine en ik mag mijne bevreemding niet verbergen dat aan een hoofdstuk, dat reeds tot 94 a 95000 is opgeklommen, bij eene enkele stemming bijna ƒ1000 wordt toegevoegd, met nog een ander postje in no. 112. De heer de Eremerv. Ik wil den heer de Moen daarop antwoorden, in verband met een ander gelijksoortig geval in het vorige jaar. Er is toen mede een adres ingekomen tot verhooging van tractementen, en men heeft toen aangenomen dat dit bij de behandeling der begrooting kon worden ter sprake gebragt en behandeld. Niemand heeft daar zwarigheden tegen gemaakt. Hetzelfde geval doet zich nu weder voor met de hoogere vergoe ding voor de huishuren. Het adres is eerst 's morgens ingekomenen dus kon aan den Raad moeijelijk te voren daarvan inzage gegeven worden. Wil de heer de Moen op het besluit der vorige vergadering echter terug komen, dan zou ik dit gevaarlijk achten, en er niet gaarne toe me dewerken. De heer de Moen. Ik wil niet het besluit der vorige, vergadering trach ten te veranderen; het is nu alleen van kracht voor 1867. Maar ik kom op tegen de wijze van behandeling van dien post. Ik meen dat daardoor op eene wettelijke verordening inbreuk is gemaakt. De Voorzitter. Het doet mij leed dat de heer de Moen dc zaak niet heeft ter sprake gebragt toen zij kou besproken worden. Dan was er mis schien aanleiding geweest tot wrijving van gedachten. Er was intusschcn niets vreemds in dat dit adres op den eigen dag waarop het inkwam ter tafel is gebragt. Burgemeester en Wethouders hebben het adres niet vroe ger gehad, en aan den Raad zou het hebben vrijgestaan, indien hij de bezwaren van den heer de Moen had gedeelddit verzoek om verhoo ging niet toe te staan. Dat de verordening moet gewijzigd worden spreekt van zelf. De heer de Moen zegt dat iedere zaak eerst bij Burgemeester en Wethouders wordt besproken voor zij in den Raad komt. Dit is zoo maar hier was dit onmogelijk en bij de begrooting is het, dunkt mij, wel de tijd om dergelijke verzoeken in aanmerking te nemen. De heer de Moen. Gij zegt, mijnheer de Burgemeester, dat ik de zaak in de vorige vergadering had kunnen ter sprake brengen. Ik zou voorze ker dezelfde opmerking hebben gemaakt, indien ik toen zeker geweten had, hetgeen ik straks gezegd heb. Ik dacht dat ik de eenige was die het adres niet gelezen had. Maar later heb ik vernomen dat niet één lid van den Raad het gelezen heeft, omdat het onder de andere adressen niet lag. Die wijze van behandeling, vooral van financiële zaken, acht ik niet ordelijk. Verordeningen van den Raad, die naauwelijks zijn afgekondigd, moeten niet op deze wijze worden veranderd. De heer Tieleman. Ik moet er nog een woord bijvoegen, mijnheer de Voorzitter. Het komt mij voor dat in de vorige vergadering de zaak eenig- zins scheef is voorgesteld. Gij hebt het voorgesteld alsof die vermeerdering was voor de huishuur, maar eigenlijk was zij eene verhooging van tractement. De Voorzitter. De vraag is zoo gesteld door de hoofdonderwijzers, en de billijkheid scheen voor die verhooging te pleiten. De heer van Heukelom. Ik moet herinneren, dat de wet bepaald voor schrijft de toekenning van eene billijke vergoeding van de huishuur, maar die vergoeding maakt geen integrerend deel uit van het tractement. Dat zijn twee geheel afgescheiden zaken. De vraag is nu maar alleen of eene som van f 200 a 300 eene billijke vergoeding kan worden genoemd. De heer de Moen. Wat die vraag betreft, geloof ik dat meer dan een der adressanten een huis beneden de f 200 huur bewoont. Moet men nu eene verhooging van 100 toestaan, dan zal men een volgend jaar mis schien nog meer vorderen, en alzoo een huis van f 400 a f 500 kunnen bewonen, en zoo zullen de aanvragen steeds voortgaan. Eene som van f 200 ware m. i. voor vergoeding voldoende geweest, ook in verband met de trac tementen. De heer van Heukelom. Ik moet doen opmerken dat in het adres niet van 100 gesproken wordt; daarin is alleen sprake van eene verhooging. Op mijn voorstel is eene som van f 100 als verhooging toegestaan. Ik heb ook hooren aanmerken dat er onderwijzers zouden zijn die wei voor minder dan f 200 woning hebben gevonden. Ik neem het aanmaar vraag tevens: hoe? en waar? Dat is ook geenszins eene onverschillige zaak. En ik meen dat men mag eischen dat een onderwijzer op een fatsoenlijken goeden stand wone. De heer Goudsmit. Als ik in de vorige vergadering tegenwoordig ware geweest, zou ik voor het voorstel van den heer van Heukelom hebben ge stemd. Wanneer eene zaak als deze anderhalf jaar is aanhangig geweest, dan vraag ik alleenwaarom moest de afdoening nog zoo lang wachten Intusschen moet ik met de ernstige bedenking, welke de heer de Moen tegen den vorm van het besluit heeft ingebragt, instemmen, en wil ik wel erkennen dat ook naar mijne meening een dergelijk besluit niet incidenteel behoort te worden genomen. Welk beletsel kan er hebben bestaan om niet reeds in Junij dit hesluit te nemen? De Voorzitter. Ik zal mededeelen wat er van is. In het begin van dit jaar, in Januarijkwam van de heeren van Dijk c. s. een brief aan Burgemeester en Wethouders, met verzoek om een hooger bedrag uit te trekken voor vergoeding van huur. Wij hebben gemeend dat er geene termen waren om hierin verandering te brengen. Aan het einde van den brief stond datindien Burgemeester en Wethouders aan dit verzoek niet mogten voldoen, adressanten daarvan berigt mogten ontvangen. Ecnigen tijd later kwam de heer van Dijk bij mijzeggende uit de begrooting te hebben gemerkt dat niettegenstaande hun verzoek geene verhooging voor vergoeding van huishuur bij den Raad was aangevraagd. Ik antwoordde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 19