De Voorzitter. Ik kan hier bevestigend op antwoorden.
De post wordt hierop goedgekeurd.
No. 143 wordt aldus goedgekeurdKosten vallende op het voeren van
gedingen. Memorie.
No. 144. Kosten van regtskundig onderzoek f 300.
De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt; zij be
schouwt dezen post niet ondoelmatig.
Wordt goedgekeurd.
No. 145. Kosten van gemeenschappelijke zaken, belangen en inrigtin-
gen of werken, bedoeld bij art. 122 der wet van 29 Junij 1851 3800.
Het rapport der Commissie van Financiën bevat daaromtrent het volgende
«De Commissie betreurt het dat deze post jaarlijks toeneemt; het is een
uitgaaf waarbij de aan de vaarten liggende gemeenten het meest worden
gebaat, die hoezeer daartoe onwillig wel eenige bijdragen mogten aanbren
gen wanneer iedere gemeente in verhouding van de belangen barer leden
haar aandeel betaalde, dan zou het onderhoud voor elk, en dus ook voor
deze gemeente weinig bezwarend zijn."
De heer Meerburg. De jaarlijksche inkomsten zouden niet verminderen
indien de paden van Utrecht, Woerden en Delft, ook zoo als het Haar-
lerasche werd aanbesteed of verpacht. Dan zouden de inkomsten niet vermin
deren maar waarschijnlijk vermeerderen.
De Voorzitter. Bij het dagelijksch bestuur is de zaak ter sprake ge-
bragt; maar wij meenden, dat het tijdstip er niet gunstig voor is. De
trekvaarten zijn zeer verloopen. Alvorens daartoe over te gaan zou ik in
overweging geven door eene gestrenge handhaving van het tarief', waarop
bereids de noodige orde is gesteldde inkomsten te verbeteren en tot zoo
danige hoogte te brengen r dat met vrucht eene verpachting kon geschieden.
De heer Meerburg. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter. Maar dit
moet ik nog opmerkendat de oorzaakdie ten gevolge heeft gehad dat
de zaak verloopen is, ligt in de slechte naleving der instructiën.
De Voorzitter. Men heeft vroeger eene poging gedaan tot verpachting;
maar dan moest men de commissarissen afschaffen, hetgeen ook zijn eigen
aardige bezwaren zou hebben. Wij wenschten dus eerst de inkomsten der
trekvaarten te releveren.
De heer de Moen. Ik geloof, dat die belangrijke kosten vooral ont
staan aan de vaart op Utrecht, uit hoofde de stoombooten vooral de kanten
zeer beschadigen zoodat er steeds beschoeijingen moeten worden gemaakt
zonder dat die en veel andere schippers iets betalen. Zou men met grond
niet aan belendende gemeenten kunnen vragen daartoe bij te dragen? Die
post wordt hoe langer hoe hooger. Vóór 15 jaren was de post nog geen
f 1800.
De Voorzitter. Het is zeker een groot bezwaar. Maar het is zeer te
betwijfelen of die gemeentebesturen gezind zullen worden bevonden tot eenige
bijdrage. Men kan hen er niet toe dwingen.
De post wordt goedgekeurd.
No. 146 wordt aldus goedgekeurd: Uitkeering aan het rijk van het aan
deel in de kwade posten wegens de directe belastingen 500.
No. 147. Toelage aan de eigenaars van den Schouwburg 1500.
De heer Tieleman. Als er subsidiën gevraagd worden voor inrigtingen
van armen of weezenwordt er onderzoek gedaan of er van de zijde der
respective gemeenten wel behoorlijk naar vermogen wordt bijgedragen tot
derzelver instandhouding. Het is toch zeker wel boven alle bedenking
waar, dat die gestichten behooren onder de weldadigste en onmisbaarste,
die tevens strekken tot sieraad van eene Christelijke maatschappij en als
zoodanig de sympathie van alle weldenkcnden wegdragen. Evenwel worden
die subsidiën niet dan Schoorvoetende en somtijds met eenigen tegenzin ver
leendomdat het gevoelen meer en meer algemeen wordt, dat iedere ge
meente voor hare eigene inrigtingen en behoeften behoort te zorgen, en
alle subsidiën eindelijk boeten ophouden. Ik verklaar openlijk dat ik on
der diegenen behoor, die dit voorstaan. Hier wordt een subsidie gevraagd
van f 1500 voor eene comedie! Ik geloof niet dat met eenig regt aan
deze inrigting dezelfde gunstige bijvoegelijke naamwoorden kunnen gegeven
worden als aan de eerstgenoemde. Wie maken gebruik van de comedie?
Zeker niet de armen. Het is eene inrigting van publieke vermakelijkheid,
die door de aanzienlijkste der ingezetenen wordt bezocht, althans niet dan
door genen die het betalen kunnen. Nu vraag ik: kan of mag men de
gelden, die ook door den geringen burger, zoo wel als door den rijken en
aanzienlijken worden bijeengebragtweggeven aan eene zaak van weelde en
genot voor den meer vermogende? Bovendien, er zijn nog honderden
en welligt duizenden in de staddie uit godsdienstig beginsel van geene
comedie gebruik kunnen maken; kan of mag men die dwingen te betalen
tot instandhouding eener zaak, die hun geweten veroordeelt? Indien het
van ééne zaak billijk mag heetendat, wie er de lusten van heeft, er ook
de lasten van drage, dan is het toch zeker wel van deze.
De Voorzitter. Verlangt de heer Hubrecht hierop ook te antwoorden.
De heer Hubrecht. Ik zal mij onthouden, mijnheer de Voorzitter, dezen
post toe te lichten en wil de beslissing aan den Baad overlaten.
De heer van Outeren. Het is een gevolg van het besluit, voor twee
jaren genomen, toen de onderneming nog niet was tot stand gekomen. Er
is toegezegd telken jare aan den schouwburg eene geldelijke bijdrage te
verleenen, als commissarissen zouden aantoonendat die gelden nuttig voor
het doel werden besteed. Wanneer dit blijkt, dan kan, dunkt mij, het aan
gevoerde niet dienen om het subsidie nu reeds in te trekken.
De heer de Moen. Ik heb in der tijd gezegd, dat ik het beschouwde
als eene zaak van geen algemeen nutzeker niet van algemeen belang.
Maar eenmaal besloten zijnde die bijdrage te verleenen, wil ik mij daaraan
onderwerpen. Maar het subsidie moet ieder jaar aangevraagd worden.
De heer Tieleman. Dus is men dan ieder jaar weder vrij? Het kan
er ook niet doorom geld uit te geven alleen of hoofdzakelijktot ver
maak van meervermogenden. Ik zal er tegen stemmen.
De heer Krantz. Niet door de door den heer Tieleman bedoelde per
sonen maar integendeel door de meergegoeden wordt in de belastingen het
meest bijgedragenen dus ook in het subsidie van den schouwburg. Ik
i860.
zoude wenschen dat de mingegoeden meer van den schouwburg konden
gebruik maken. Wel bestaat hierover verschil van gevoelen; naar mijne mee
ning echter kan het tooneelwanneer goede stukken worden opgevoerd
veel bijdragen tot beschaving en opvoeding.
Met 15 tegen 2 stemmen wordt de post goedgekeurd.
Tegende heeren de Moen en Tieleman.
Hoofdstuk XI. Onvoorziene uitgaven.
No. 148. Onvoorziene uitgaven f 10000.
De Commissie van Financiën vereenigt zich thans op dit nommer met
de gedane voordragt. Het geheele financiestelstel voor de gemeenten vor
dert dat deze som tot een hooger bedrag dan vroeger wordt uitgetrokken.
De heer de Moen. Ik zou voorstellen dezen post aan te houden tot het
einde der begrooting. Dat is tot dusverre gebruikelijk geweest. Wij weten
voor alsnog niethoe zij sluit.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het noodig is. Mijns inziens zijn
de onvoorziene uitgaven niet afhankelijk van de inkomsten. Integendeel
geloof ik, dat men de inkomsten daarnaar regelen moet. liet komt mij
voor, dat, wanneer men eene begrooting heeft van vier ton, het voorzig-
tig is eene dergelijke som beschikbaar te hebben; terwijl, als men hot
bedrag vermindert, Burgemeester en Wethouders in moeijelijkheid geraken
kunnen.
De heer de Moen. Het is wel eens geblekendat men met een enkele
duizend gulden verlegen was. Die werd dan daarop gebragtof bij een
tekort daaruit gevonden.
De Voorzitter. Dat kon vroeger het geval zijn geweest, toen nog de
accijnsen bestonden; maar nu zal de hoofdelijke omslag er zich naar rege
len. Intusschen is door den heer de Moen voorgesteld den post voor
onvoorziene uitgaven aan te houden. Wordt dat voorstel ondersteund?
De heer de Fremerv. Ik kan mij daar wel mede vereenigen. Als het
blijken mogt, dat eene uitgaaf noodig ware, die niet op de begrooting
voorkwam, acht ik het raadzamer de gelden op de onvoorziene uitgaven
beschikbaar te houden dan het saldowaarover niet beschikt kan worden
te verhoogen.
De Voorzitter. De ondervinding heeft genoegzaam geleerd, dat, als
men den post voor onvoorziene uitgaven bekrimptmen Burgemeester
en Wethouders in moeijelijkheid brengt.
De heer de Fremery. Ik meen integendeel, dat door aanhouding de
som wat hooger zou kunnen worden.
De heer de Moen. Gij hebt dus a priori een ongunstig oordeel over de
Commissie. Het zij zoo, mijnheer de Voorzitter.
Het voorstel tot aanhouding, hetwelk voldoende ondersteund is, wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
Wegens het vergevorderd uur wordt hieropop voorstel des Voorzitters
besloten de voortzetting der beraadslaging te bepalen op Dingsdag 23 Octo
ber, des namiddags ten 1 ure.
Zitting van Dingsdag S3 October 1866.
geopend des namiddags ten 1 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, DriessenWttewaall, van Wensen,
de Moen, Tieleman, Lczwyn, Hubrecht, de F'remery, Scheltema, van
der Hoeven, van Outeren, vanHeukelom, Hartevelt, Goudsmit, du lticu
Hoog en ten Sande.
De Voorzitter. Ik open deze vergadering. Ik moet de heeren mede-
deelen dat ik kennis heb bekomen van den heer Meerburg, dat hij wegens
afwezigheid buiten de stad deze vergadering niet kan bijwonen. Aan de
orde is de voortzetting der beraadslagingen over de begrooting der inkom
sten en uitgaven der gemeente voor het jaar 1867, en wel het eerst over
het aangehouden art. 96 (belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere
beambten van de policie mitsgaders van de veldwachters). Gelijk men zich
herinneren zal, zijn door den heer van Outeren tegen dezen post bedenkin
gen ingebragt. Mijn voornemen was, overeenkomstig dat van mijnen ambts
voorganger, de nachtwakers door nachtpolicie te verwisselen. Daarom heb
ik voorgesteld de nachtwachten tot agenten 4<fe klasse aan te stellenof
schoon hun de naam van policie-agenten wordt gegevenzullen zij zelden
bij dag dienst doenhoewel zij des noodig ook voor de dagdienst zouden
kunnen optreden. Nu zal ik gaarne vernemen, welke bezwaren daartegen
bij den heer van Outeren bestaan. Ook elders worden nachtwachten beëedigd
ten einde afzonderlijk te kunnen verbaliseren. De voorgedragen verandering
is het gevolg van het brandreglement. In 1865 is de zoogenaamde brand
wacht afgeschaft. Deze personen, 129 a 130 in getal, zijn te gelijk geat
tacheerd aan spuit n°. 6. Ook dit moet vervallenen deze spuit worden
ingedeeld. Van die nachtwachten zijn thans nog circa 32 eiken nacht in
dienst, 14 zijn ambulant ieder uur, en 14 bevinden zich op het stadhuis.
Komt er nu brand, dan begeven de 14 van het stadhuis zich naar de spuit,
ten einde onmiddellijk dienst te kunnen doen.
De heer van Outeren. Mijne bedenking, mijnheer de Voorzitter, is
deze, en ook alleen deze: dat aan gewone burgers, ten getale van ongeveer
tachtig, welk getal ik uit de aanvrage voor uniform-petten moet opmaken,
de bevoegdheid zou worden toegekend om op den ambtseed processen-ver-
baal op te maken die de meeste hunner niet zullen kunnen stellenmaar
dit werk aan anderen moeten opdragen. Bij de regtbank heb ik die on
dervinding opgedaandat ik gerust kan zeggen dat de verklaringen van
nachtwachtshoezeer ook ter goeder trouw afgelegdniet altijd geloof in
regten hebben kunnen verdienen. En nu vraag ik welken waarborg een
proees-verbaal van één persoon die niet gewoon is voor het werk der poli
cie als het ware te levenzal opleverenwaar het gelden moet niet alleen
om geringere overtredingen, maar misschien ook de grootste misdrijven te
constateren. Ik zou gaarne zien dat een betrekkelijk groot aantal agenten,
39