ben ik bet eens, dat deze zeer gebiedend spreekt, cn dat dus de begroo
ting bepaaldelijk vóór 1 November aan Gedeputeerde Staten moet worden
ingediend. Maar wat de overschrijding nu daarvan aangaat, kan ik ver
klaren, dat ik, reeds vijftien jaren lid van deze vergadering, mij herinner,
dat van die bepaling wel eens meer is afgeweken. Ja zelfs heugt het mij
dat het eenmaal op 24 December was, dat wij 's avonds dö begrooting
sloten. Wat daarvan de reden geweest zijherinner ik mij nu niet.
De heer van Outeren. De laatste alinea van art. 14 van het regle
ment van orde brengt ons, mijns inziens, in moeijelijkheid. Immers
volgens die bepaling zal men vooraf moeten beslissen, of niet alleen,
maar ook tcanneer bet voorstel in behandeling of beraadslaging zal worden
genomen. Die beslissing moeten wij dus eerst nemen.
De heer de Moen. Dat was ook mijn voorstel.
De heer van der Hoeven. Ik wilde alleen vragenof de heer van
Outeren aan zijne bedenking zooveel gewigt hecht. Want ik voor mij zie
in de bepaling van de laatste alinea van art. 14 van het reglement van
orde niets anders dan de bevoegdheid om den tijd te bepalen waarop eene
zaak, die vreemd is aan de orde van den dag, zal behandeld worden. En
heden behoort toch ook tot wanneer. Ik geloof dus, dat wij zeer wettig
heden kunnen overgaan tot de behandeling van het voorstel van den heer
van Kaathoven.
De Voorzitter. Ik zal dan in rondvraag brengen het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, om de begrooting dit jaar op de gewone wijze
en niet in sectiën te behandelen.
De heer Krantz. Als dat voorstel nu aangenomen wordtzijn daardoor
dan ook de andere punten van het voorstel van den heer van Kaathoven
aangenomen
De heer van der Hoeven, Wij dienendunkt mijeerst eene beslis
sing te nemennaar aanleiding van hetgeen door den heer van Outeren is
opgemerkt, namelijk over de vraag, hoe de zaak zal behandeld worden.
De heer van Kaathoven. Het spijt mijdat op die wijze de vergade
ring in eenige moeijelijkheid is gebragt. Maar ik moet wel opmerken, dat
mijn voorstel reeds in de laatstvorige vergadering was aangekondigden dat
ik toen te kennen gaf, dat ik het doen zou met inachtneming van art. 14
van het reglement van orde. Wat nu het ontijdige van het voorstel betreft
ik geloof nietdat dit het geval is. Ik kan niet inziendat ik dit vroe
ger had moeten doen, terwijl het te voorzien was dat nog stukken konden
inkomen die op de wijze van inkleeding van mijn voorstel invloed konden
hebben, zoo als gebleken is waar te zijn; want eergisteren heb ik het voor
stel tot eene wijziging in de begrooting, en gisteren de schriftelijke beden
kingen van den heer Scheltema tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders ontvangen. Ik geloof dat art. 14 van het reglement van orde
toelaat reeds in deze vergadering het voorstel in behandeling te nemen.
De Voorzitter. Ik zal dan de vergadering laten uitmaken of het voor
stel nu in behandeling zal worden gebragt.
Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.
De Voorzitter. Ik zal thans het voorstel zelf in rondvraag brengen.
De heer Goudsmit. Ik zoude voorstellen dat in de eerste plaats beslist
worde of de begrooting dit jaar in sectiën zal worden behandeld. Im
mers als de Baad mogt meenen dat dit niet moet geschiedenzou de heer
van Kaathoven welligt zijn voorstel nog meer in bijzonderheden kunnen
uitwerken, Burgemeester en Wethouders aanleiding kunnen vinden om eene
nadere regeling voor te stellen. Dus dient in de eerste plaats te worden
uitgemaakt, of de begrooting dit jaar in sectiën zal worden behandeld.
Ik wil het voorstel van den heer van Kaathovenwaarmede ik mij veree
nig niet ecarterenmaar veeleer hem gelegenheid geven dat voorstel nog
meer in bijzonderheden uit te werken.
Het voorstel van den heer Goudsmit wordt voldoende ondersteund.
De heer Scheltema. Op het aangevoerde van den heer Goudsmit wil
ik alleen nog dit antwoordendat de behandeling der begrooting in sectiën
op dit oogenblik ook nog in andere gemeenten geschiedt. Ik zou dus niet
weten, waarom niet dadelijk tot een onderzoek in sectiën zou kunnen
worden overgegaan.
De heer Goudsmit. De heer Scheltema schijnt de strekking van mijn
voorstel niet begrepen te hebben. Ik had te kennen gegeven, dat, als er
mogelijkheid bestond voor ieder lid om over het voorstel na te denken,
ik mij wel met het sectie-onderzoek zou kunnen vereenigen. Maar die ge
legenheid bestaat voor 'shands niet, en toch dient de wijze van het sectie-
onderzoek behoorlijk te zijn geregeld, wil men over de nuttige of schadelijke
zijde er van een oordeel vellen.
De heer Tollens. Als wij het voorstel van den heer Goudsmitzoo als
het geformuleerd isaannemenanticiperen wij dan niet eenigermate op
het voorstel van den heer van Kaathoven
De heer Goudsmit. Mijn voorstel strekt alleen om te doen beslissen,
of voor dit jaar de begrooting in sectiën zal worden onderzocht, niets
meerniets minder.
De heer du Eieu. Ik wensch mijne stem daarover eenigzins te motive
ren. In het algemeen ben ik wel gestemd voor het idee om de begrooting
voor het vervolg in sectiën te onderzoekenmaar ik zou er dit jaar niet
voor zijn, daar de tijd er toe te kort is. Ik zeg dat niet, omdat ik als
lid der Commissie van Financiën omtrent de begrooting reeds rapport heb
uitgebragtmaar ik heb hooren zeggendat de begrooting tot dusverre
niet behoorlijk onderzocht was. Daartegen kom ik op. De ltaad heeft
eene Commissie. Die Commissie heeft altijd van dat onderzoek veel werk
gemaakt. Dusals men zegtdat het onderzoek tot hiertoe geen goed
onderzoek was, dan is dat eene zeer onjuiste beoordeeling. Wij hebben
dat onderzoek altijd gedaan volgens de wijze als ons is voorgeschreven.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat die bedoeling in het voorstel van
den heer van Kaathoven ligt opgesloten maar het alleen strekt om meer aan
leiding te geven tot bespreken der begrooting.
De heer du Eieu. Hetgeen ik zeide, heeft ook geen betrekking op het
voorstel van den heer van Kaathoven, maar op de woorden van den heer
Scheltemadie tweemaal had te kennen gegevendat het onderzoek der
begrooting niet goed was.
De heer de Moen. Ik zal voor het voorstel van den heer Goudsmit
stemmen, opdat maar dadelijk blijke, of de Commissie al of niet de be
grooting goed onderzocht heeft.
Het voorstel van den heer Goudsmit, in hoofdelijke omvrage gebragt
zijnde, wordt verworpen met 14 tegen 8 stemmen, terwijl een lid, de heer
Krantz, zich buiten stemming hield.
Voor hebben gestemd de hoeren Meerburg, van Kaathovejide Moen,
TielemanLezwynKneppelhout van Stcrkenburg, Scheltema en van dei-
Hoeven.
De heer van der Hoeven. Wat ik hier wensch te zeggen, betreft niet
mij in het bijzonder, maar ik vrees, dat de opvatting van den heer du
Eieu alligt tot verkeerde gevolgtrekkingen zou kunnen aanleiding geven.
Wanneer ik gezegd had hetgeen door den heer Scheltema gezegd is, dat
namelijk de begrooting tot dusverre niet goed onderzocht was, zou ik dat
gerust hebben durven zeggenzonder iets te kort te doen aan de Commis
sie van Financiën, en daarbij in de eersle plaats aan mij zeiven hebben
gedacht. Indien de heer Scheltema had gezegd, dat het onderzoek, zoo
als het door de Commissie plaats heeft gehadniet goed of behoorlijk zou
zijn geschied, zou ik de opmerking van den heer du Eieu kunnen toege
ven maar ik meendat de bedoeling van den heer Scheltema meer
deze was, dat het onderzoek over het algemeen door de leden van dep
Eaad gebrekkig en onvoldoende was, bij gemis aan behoorlijke voorafgaande
bespreking. Ik zeg dit daaromomdat het mij leed zou doenindien de
goede verstandhouding, die onder de leden zoo vele jaren heeft geheerscht
en waarvan ik best getuigen kan, na reeds een aantal jaren de eer te heb
ben gehad lid dezer vergadering te zijn, indien die verstandhouding, zeg
ikdoor een minder goed begrepen woord mogt kunnen verstoord worden.
De heer Scheltema. Ik heb op het aangevoerde door den heer du Eieu
straks niet geantwoordomdat ik het niet noodzakelijk achtte en ik de
discussiën niet noodeloos wilde rekken door iets, dat eigenlijk meer zou
hebben van een persoonlijk feit. Na het gesprokene door den heer van dei-
Hoeven moet ik er nu echter dit bijvoegen, dat ik de Commissie van
Financiën niet genoemd heb. Ik wil gelooven dat zij voor zich de be
grooting onderzocht heeft, maar dit is de zaak niet. Ik blijf bij mijn
gevoelen dat de begrooting door den Eaad niet zóó onderzocht werd als het
o-eval zal zijn wanneer zij vooraf in sectien behandeld wordt. Men is niet
voldoende ingelicht, en er is geene goede gelegenheid om inlichtingen
te krijgen. Dit is mij nog zeer onlangs gebleken, toen ik inlichting be
hoefde omtrent een punt, de financiën betreffende. Ik vroeg die aan den
heer du Eieu, die ze mij niet geven kon; ik wendde mij toen tot een
anderen ook de inlichtingdie ik toen kreegwas weder geheel opposiet
aan hetgeen later in den Eaad over datzelfde punt is gezegd. Ik blijf dus
het voorstel tot voorafgaand onderzoek in de sectiën zeer ondersteunen,
omdat men dan in de gelegenheid is, niet alleen om beter van gedachten
te wisselenmaar vooral om licht te krijgen.
De Voorzitter. Ik zou in overweging geven om ons verder niet op
dit onvruchtbaar terrein te bewegenen thans het voorstel van den heer van
Kaathoven in zijn geheel in stemming willen brengen.
De heer Goudsmit. Dat was mijne bedoeling niet; maar ik wenschte
meer de meening van den Eaad uit te lokken omtrent de aannemelijkheid
van het voorstel, zoo als het daar ligt. Burgemeester en Wethouders zijn
nu verpligt aan te wijzen de manier, waarop de begrooting in de sectiën
zal worden onderzocht. Ik nu zou een nader voorstel van Burgemeester en
Wethouders willen afwachten omtrent de wijzewaarop dat sectie-onderzoek
zou worden geregeld. Wij hebben daarvoor nu tijd, ën nog te meer, daar
de heer van Kaathoven zelf het beginsel slechts wilde hebben uitgemaakt.
De Voorzitter. Ik vreesdatals wij wederom wachttenonze plannen
betrekkelijk den hoofdelijken omslag daardoor ook zouden lijden. Mijns
inziens behandele men de voorstellen in drie sectiënterwijl in elke dezer
een wethouder en een lid der Commissie van Financiën aan dat onderzoek
deel nemen.
De heer Goudsmit. Hoe zal het gaan met het opmaken van rapporten f
Zaleens opgemaaktdaarop weder worden geantwoord Zal er naar aanlei
ding van een rapport weder eene wijziging in de begrooting kunnen worden
gebragt? Dat zijn alle vragen, die zich al dadelijk hier voordoen; en van
de beantwoording er van hangt het af, of dat sectie-onderzoek meer of min
der vruchtbaar zal zijn. Daarom geloof ikdat Burgemeester en Wethou
ders over dit punt nog wel eens rijpelijk behooren na te denken.
De heer van Outeren. Ik blijf mijne bedenking tegen het gevoelen
van den heer Goudsmit volhoudendeze namelijkdat de Eaad eerst be
sluiten moet dat de voorstellen omtrent den hoofdelijken omslag in sec
tiën zullen worden onderzocht. Als dat mogt besloten zijndan zullen
Burgemeester en Wethouders daarna kunnen aanwijzen hoe de deliberatie in
de sectiën zal plaats hebben.
De heer Goudsmit. Ik heb daartegen geene bedenking, doch hetzelfde
lag stilzwijgend in mijn voorstel opgesloten.
De Voorzitter. Ik zou thans het voorstel van den heer van Kaathoven
in zijn geheel in stemming willen brengenstrekkende om voor het vervolg
de begrooting in sectiën, en de ontwerpen nopens de directe belasting reeds
nu in afdeelingen te onderzoeken.
De heer Goudsmit. Ik geloof, dat wij dan het voorstel van den heer
van Kaathoven praejudiciëren. Voor dat voorstel op zich zelf zal wel eene
groote meerderheid zijn, maar als het zoo en bloc in rondvraag wordt ge
bragt, moet ik er althans mij tegen verklaren. Ik zou nog eens Burge
meester en Wethouders willen op het hart drukken van zich die kleine moeite
te getroosten om een voorstel te doenhoe het sectie-onderzoek zou dienen
geregeld te worden.
De Voorzitter. Het is niet om de moeite dat ik daartegen zou zijn,
maar het is nog niet uitgemaaktof wel dat onderzoek in de sectiën zal
plaats hebben. En daaromtrent dient men toch eerst het gevoelen van de
vergadering te kennen.