weneen gegoten ijzeren pijp te mogen leggentot leiding van afgewerk ten stoom. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethoudersten fine van berigt en raad. 3°. Adressen van W. A. Bartels, bediende van F. H. Bothe, en van H. Wille en C0., om afschrijving van plaatselijke directe belasting, 1866. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethoudersen van de Commissie van Finan ciën ten fine van berigt en raad. 4". Missive van het raadslid Dr. C. W. H. van Kaathovendd. 17 October 1866, bevattende het voorstel dat eene proef worde genomen om in afdeelingen uit den Raad aan een opzettelijk onderzoek te onderwerpen de begrooting voor 1867 en de voorstellen betreffende den hoofdelijken omslag. Deze missive is van den volgenden inhoud Leyden, 17 October 1866. De ondergeteekendegebruik makende van het regt aan de leden van den gemeenteraad bij art. 14 van het reglement van orde verleendneemt de vrijheid voor te stellendat een proef worde genomen van in afdeelin gen uit den gemeenteraad aan een opzettelijk onderzoek te onderwerpen 1°. de concept-begrooting met de memorie van toelichting en het voorstel omtrent de regeling van den hoofdelijken omslag van Burgemeester en Wethouders 2°. het rapport daarover door de Commissie van Financiën en haar voorstel betreffende den hoofdelijken omslag; 3°. het voorstel van den heer J. Scheltema omtrent den grondslag in acht te nemen bij de regeling van den hoofdelijken omslag. Mogt aan den ondergeteekendewiens bedoeling geene andere is dan om door gedachtenwisseling licht te verschaffenook voor hen die niet tot de ingewijden behooren en toch geroepen worden hunne stem uit te bren gen, de verlangde ondersteuning geschonken worden, dan zou, ter berei king daarvanhem doeltreffend voorkomendat de 25 leden van den ge meenteraad worden verdeeld in drie afdeelingen, waarvan aan iedere één lid van het dagelijksch bestuur als voorzitter werd aangewezenen één lid der Commissie van Financiën werd toegevoegd. Deze wijze van onderzoek, vóór de openbare behandeling, zal gelegenheid geven tot het het doen van vragenwaartoe niet bij allen vrijmoedigheid gevonden wordt in eene grootere en openbare vergadering, waarin bovendien art. 26 van het reglement van orde kan worden toegepast. De ondergeteekende wil, ter ondersteuning van zijn voorstel, er nog bij voegen dat zoo al vroeger eene berusting in het voorafgaand wijs en bera den onderzoek bij de behandeling der begrooting werd in acht genomen toen de meeningen niet verdeeld waren omtrent de grondslagen voor de heffing der belastingen, thans, nu de gemeenteraad geroepen wordt om uitspraak te doen in de keuze van eenen uit de verschillende wegen die tot dit doel worden aangewezenhet verlangen naar voor- en toelichting niet ontijdig mag genoemd worden. De vraag of en op welke wijze een rapport, als uitkomst van dit onder zoek, zal worden opgemaakt, en welken rang daaraan bij de openbare be handeling moet worden toegekend, kan, naar zijn oordeel, of in de afdee lingen of in de raadsvergadering worden beslist. Dr. C. W. H. van Kaathoven, lid van den Gemeenteraad. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders kunnen zich met het voor stel van het geacht medelid van Kaathoven wel vereenigen. Echter zouden zij in overweging geven om er, wat de begrooting betreft, die reeds op heden aan de orde is gesteld, voor dit jaar van af te zien. Zij wenschen echter gaarne de proef te hebben genomen met een sectie-onderzoek ten aanzien van de belastings-ontwerpen. Maar zij vreezen dat de tijd te kort zou zijn om insgelijks op die wijze te handelen met de gemeente-begrooting. Men dient toch niet uit het oog te verliezen, dat van het onderzoek in de sectiën nog een algemeen rapport zou moeten worden opgemaaktdatdoor Burgemeester en Wethouders beantwoordeerst daarna in openbare beraadslaging zou ko men door welk een en ander alzoo ligt de tijd overschreden zal worden binnen welken de begrooting aan Gedeputeerde Staten moet worden aange boden. De heer van Kaathoven. Zal dat onderzoek in de sectiën dan niet moeten voorafgaan aan de behandeling der begrooting? Dit onderzoek kan toch op de begrooting zelve van invloed zijn. Gij meent tochmijnheer de Voorzitter, dat in de sectiën niet zal plaats hebben de beoordeeling van de begrooting. Niet waar? De Voorzitter. Juist, dat was het voorstel van Burgemeester en Wet houders voor dit jaar. De heer van Kaathoven. Maar als in de sectiën de begrooting niet zal behandeld wordenhoe kan dan toch de beoordeeling geschieden van stukkendie er invloed op zullen hebben De Voorzitter. Daar de begrooting vóór 1 November moet worden in gediend, is het wenschelijk, dat zij op de tot heden gevolgde wijze worde behandeld, om geen tijd te verliezen, terwijl de afzonderlijke voorstellen omtrent den hoofdelijken omslag nader in de sectiën overwogen zouden kun nen worden. De heer de Fremery. Bij hetgeen door den Voorzitter is gezegd wilde ik nog dit voegendat het cijfer op de begrooting uit te trekken niet in verband staat tot de wijze waarop de hoofdelijke omslag zal worden vast gesteldmaar geheel daarvan afgescheiden is. En daar nu de tijd zoo kort is vóór de wettelijke indiening der begrooting, strekt het voorstel van Bur gemeester en Wethouders omonder aanneming van het voorstel van den heer van Kaathovenevenwel het voor dit jaar niet op de begrooting toe te passen. De heer Scheltema. Ik ondersteun zeer het voorstel van den heer van Kaathovenook ten opzigte van de begrooting. Dat het reeds te laat zou zijnkan ik niet geheel toegevenen ik moet doen opmerken dat wij de begrooting ook eenige dagen te laat van Burgemeester en Wethouders heb ben ontvangen. Ik acht het bovendien wenschelijk dat de begrooting ook in sectiën behandeld wordtomdat zij in naauw verband staat met den te heften hoofdelijken omslag. Ik erken dat er bezwaren aan verbonden zijn om ze nu nog in sectiën te behandelen, daar er niet veel tijd meer is, maar daartegenover staat datwanneer de begrooting in sectiën wordt on derzocht, en wanneer in elke sectie zich bevindt een lid van het dagelijksch bestuur en een van de Commissiën van Financiën en van Fabricagedat onderzoek veel beter zal zijn dan het tot nog toe was. Nu hebben er lange discussiën plaatsmaar dan zal er meer onderzocht wordener zal meer gelegenheid zijn om inlichtingen te vragen en te ontvangen, terwijl het re sultaat toch openbaar wordt. Ik acht dus dat het bezwaargelegen in den beperkten tijdniet daartegen opweegt. En ik geloofdat men mij zal moeten toestemmen dat het onderzoek der begrootingzoo als dit tot nog toe pleegt te geschieden, geen deugdelijk onderzoek kan genoemd worden en in sectiën veel beter zal zijn, daar men dikwerf onvoorbereid of onvol doende ingelicht over deze of gene post zijn oordeel moest uitspreken. De heer Krantz. ik wil niet vooruitloopen op de beslissing van den Raad; maar volgens art. 12 van het reglement van orde mag er geene be handeling plaats hebben van stukkendie niet minstens 24 uren ter visie gelegen hebben. Wij hebben van dit voorstel nog geene inzage gehad. De heer van Kaathoven. Mag ik dan wijzen op art. 14 van het regle ment van orde, waarin de regel wordt voorgeschreven dien ik gevolgd heb, zoowel met betrekking tot den tijd van indiening als tot de onderteekening. De Voorzitter. Ik verschil in gevoelen met den heer Scheltema en ben het daarentegen meer eens met den heer de Fremery. Ik zie dat naauw verband tusschen de voorstellen betreffende den hoofdelijken omslag en de begrooting niet in. Wat mijne opinie betreft, om in het vervolg de begrooting in de sectiën te behandelendaaromtrent heb ik in de laatst- vorige vergadering reeds mijn denkbeeld medegedeeld; en ik beaam dan ook ten volle de nuttigheid van zoodanig onderzoek. Alleen voor ditmaal wenschte Burgemeester en Wethouders, om de kortheid des tijds, daartoe niet over te gaan. De heer Krantz. Naar aanleiding der verwijzing naar art. 14 van het reglement van ordemoet ik dan vragenof het voorstel van den heer van Kaathoven 24 uren vóór deze vergadering is ingediend. De Voorzitter. Ja, anders had het niet ter tafel kunnen zijn gebragt. De heer Krantz. Is het voorstel door meer dan één lid geteekend? De Voorzitter. Slechts door één lid, den heer van Kaathoven. De heer Goudsmit. Ik ben zeer voor een onderzoek in de sectiënmaar ik moet vragen of dat thans wel mogelijk is. Zoodanig onderzoek zal vooreerst toch noodwendig meer dan één avond vereischenwil het vrucht baar zijnmaar in de tweede plaats zal dat onderzoek ook tot meer dan ééne wijziging in de begrooting kunnen aanleiding gevenwanneer het da gelijksch bestuur de gemaakte bedenkingen gegrond acht. Er zal, in één woordnog iets meer dan eene wisseling van gedachten plaats vindenen daartoe vrees ikdat voor dit jaar de tijd te kort is. De heer van Kaathoven. Ik weet nietof het voorschrift van indiening vóór 1 November in lateren tijd zoo imperatief gegeven ismaar ik herinner mij wel van vroeger dat nooit de begrooting vóór dien tijd klaar is geweest. Of er nu, zoo als ik zeg, later eene aanschrijving gekomen is hieromtrent en of men daarbij meer aandrang gebruikt heeft, is mij onbekend. Maar wel weet ik, dat de begrooting meermalen eerst in December gereed was ter indiening. De Voorzitter. Wat mij betreft, ik kan hierop geen bepaald antwoord geven. Elders heb ik altijd getracht den termijn van indiening te obser veren. Maar naar aanleiding van hetgeen door den heer Goudsmit is opge merkt, moet ik nog dit zeggen, dat, als de sectiën hare rapporteurs en deze alweder een generalen rapporteur zullen hebben benoemd, in het door dezen op te maken verslag al de gemaakte bedenkingen moeten worden op genomen. Een en ander vereischt nog al een belangrijken tijd. Maar ik voor mij ben er altijd voor geweest om wrijving van gedachten bij gelegen heid der behandeling van de begrooting uit te lokken, waartoe de sectie vergaderingen zoo geschikt zijn. De heer Goudsmit. Het argument, dat men zich in vroeger jaren niet gehouden heeft aan het wettige voorschriftkandunkt mijniet gelden. Men is dan ten onregte van de wet afgeweken; maar het levert geene re den op om op dien weg voort te gaan. De heer Scheltema. Ik heb het bezwaar gehoord en ik geef toe, dat het niet geheel is weg te cijferen. Ik erken de moeijelijkheiddie nu aan een sectie-onderzoek verbonden is. Maar wat is beter: eenigzins de wet te overschrijden, terwijl het slechts eene formaliteit geldt, dan een goed en deugdelijk onderzoek af te snijden? Ik blijf er bij, niettegenstaande de geopperde bezwaren, dat ik het in het belang der burgerij acht, dat de begrooting alsnog in afdeelingen worde onderzochtook al mogt men daar door gevaar loopen het voorschrift der wet nopens den tijd van indiening aan het hooger bestuur eenigzins te overtredenwat toch meer is geschied. De heer Goudsmit. In geen geval is eene kleine of groote afwijking der wet geoorloofden ik kan in een imperatief voorschrift niet zien eene bloote formaliteit. En tot eene wetsovertreding wensch ik niet de hand te leenen. De heer Scheltema. In de woorden van den heer Goudsmit ligt dan ook de beschuldiging opgesloten tegen Burgemeester en Wethoudersdat zij de wet hebben overtreden; want na den tijd, bij de wet bepaald, is de begrooting aan den Raad aangeboden. De heer de Moen. Ik wenschte wel, mijnheer de Voorzitter, dat gij de vraag ter beslissing van de vergadering wildet onderwerpenof het voorstel van den heer van Kaathoven thans vatbaar is voor behandeling, en zoo ja, of dan de begrooting alsnog in sectiën zal worden behandeld. Wordt het vraagpunt alzoo gestelddandunkt mijloopt de zaak geregeld afen nu spreken wij allen door elkander. De Voorzitter. Dat is een afgescheiden quaestie; want met de wet in de hand is het voorstel van den heer van Kaathoven zeer goed voor behan deling vatbaar. Het eenige is, dat de tijd nu te kort is om het voorstel voor dit jaar op de begrooting toe te passen. De heer de Moen. Wat de uitdrukking van de gemeentewet betreft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2