HANDEIIRGEN VAR DEK fiEHEEHTRRAAD VAN 1ET1ER. 18. Zitting van Donderdag 16 Augustus 1866, geopend des namiddags te 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W, C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Stoffels, Hartevelt, Tollens, Lezwyn, van Ou- leren, van KaathovenHoog, Kneppelhout van Sterkenburg, Scheltema, ou Bieu, Cockvan Heukelom, Krantz, van Wensen, Meerburg, ten bande, de Moen, van der Hoeven, Hubrechtde Fremery, Goudsmit en Holtz. J De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 2 Augustus worden gelezen. Door de heeren Tollens en Hubrecht wordt vergunning gevraagd om na de vaststelling der notulen het woord te mogen erlangen. De notulen worden hierop goedgekeurd. De Voorzitter verleent hierop aan het eerstgemelde lid het woord. De heer Tollens. Ik heb mij in de vorige week overtuigd van den onoogely ken toestandwaarin de brug bij de Bijnsburger-poort zich bevindt. Dat bragt my te binnendat nog altijd hangende is het planwaarvan in der tijd gesproken werd, namelijk de finale verbetering en herstelling dier brug uit te stellen tot dat de poort zou kunnen worden afgebroken. Intusschen hebben wij sedert lang niets naders van dat plan vernomen en toch kan de bedoelde brug niet langer in dien toestand blijven.--Inmid dels is de begrooting op handen, waartoe door de verschillende afdeelingen van het gemeentebestuur, voor zooveel die daarbij betrokken zijn, natuurlijk de bouwstoffen worden gereed gemaakt. Onder de werken, door de Com missie van Fabricage voor te stellen, zal vermoedelijk ook dat werk behoo- ren, en de noodige gelden daarvoor worden aangevraagd, vooral met het oog op het aanstaand te bouwen Akademisch ziekenhuis. Ik heb mij altijd verzet tegen het afbreken der poorten, althans om daartoe te besluiten naar aanleiding van een simpelen post van ontvang en uitgaaf bij de behan- e ing der begrooting zelve. Steeds „heb ik het wensehelijk geacht, dat zulke werken, werken van zoo diep ingrijpend financieel belang, voorat het onderwerp van overweging uitmaaktenen dat daaromtrent voor de behan deling der begrooting een uitgewerkt plan aan het oordeel der vergadering onderworpen wiord. De vaststelling der begrooting zelve sleept reeds tijd genoeg mede en zal dat zeker nu meerdan immer te vorendoen. Ik wenschte daarom dat de Commissie van Fabricage, zoo daartoe bij haar nog plan bestaat, in eene eerstvolgende vergadering, door een voorstel tot amo- tie van bedoelde poort de beslissing van den Baad op dat punt wilde uitlok ken om eerst daarna de daartoe benoodigde gelden op de begrooting gebragt te zien, wanneer na rijp beraad dat plan mogt ingang vinden. Het is ook op grond hiervandat ik er hoogen prijs op zou stellen, dat tegelijk met het voorstel tot amotie een goed uitgewerkt plan wierd aangeboden van het geen wy zouden te verwachten hebben. De Voorzitter. Ik kan mij met dat denkbeeld geheel vereenigen en wil het gaarne bij Burgemeester en Wethouders ter sprake brengen. De heer, Hubrecht. De Commissie van Fabricage is gaarne" bereid om in eene volgende vergadering omtrent deze zaak een plan over te leggen. Thans verleent de Voorzitter het woord aan den heer Hubrecht ingevolge het door hem gedaan verzoek. De heer Hubrecht. Toen in de vergadering van 14 Junij 11. het rioolstel sel hier ter sprake werd gebragt, heb ik te kennen gegeven, dat daarom trent, naar ik my vleide, door de Commissie van Fabricage binnen twee maanden een plan zou worden ingediend. Tot dat plan behoort de kennis van den loop en de uitstorting der riolenzoo die ten laste van particu lieren als van de gemeente komen. Daartoe wordt vereischt eene naauw- keunge grondkaart, die tot heden niet bestond en waaraan met ijver wordt gewerkt, maar waarvoor de bouwstoffen uit bijzondere aanteekeningen, of van daarmede bekende werklieden moeten worden verkregen. Zulk eene kaart is voor een groot deel gereed, wat het gedeelte der stad aangaat, dat in de laatste vergrooting is begrepenen nu wordt verzameld voor het mid dendeel of wel den eersten aanleg der stad. Hierdoor zal eene zeer belang- rijke kaart, zoo voor gemeentebestuur als ingezetenen worden verkregen, waardoor ook voor het vervolg vele twistgedingen zullen worden voorkomen. Hiermede staat in verband een nieuw of ander plan van riool- en kolklo- zing, demping en waterverversching. Dit veel omvattende werk vordert meer tijd dan vooraf was te voorzien, met kracht wordt dagelijks aan dit plan gewerkt, en het hooren van deskundigen is allezins wensehelijk. Met het oog op een en ander wensch ik aan de vergadering te verzoeken 1° ten aanzien van dit werk diligent-verklaring; 2° magtiging, met betrekking tot de kostenom deskundigen te raadplegen. De kaart, voor zoo verre die nu is afgewerkt, hangt heden en ook morgen in de leeskamer ter kennis neming; de leden zullen zich daar kunnen overtuigen, dat aan dezamenstel- ling met ijver wordt gewerkt. De Voorzitter. Ik twijfel niet, of de Baad zal deze mededeeling met genoegen vernomen hebben. Wat overigens betreft het verzoek om dili- gent te worden verklaard, meen ik wel te mogen vertrouwen, dat de ver gadering daartegen geen bezwaar zal hebben. De heer Krantz. Ik ben in zoover tegen het voorstel, omdat ik vrees dat daardoor veel tijd en kosten kunnen verloren gaanzooals dat bij een vroeger onderzoek betreffende de waterverversching heeft plaats gehad De commissie is toen ook gemagtigd geworden deskundigen te raadplegen. Zii heeft een uitvoerig rapport ingediend, waarvoor 600 zijn betaald; en toen de Baad er kennis van heeft genomen is het afgekeurd. Ditzelfde zou zich 1866. ook nu weder kunnen voordoen. Ik wenschte daarorfi het omgekeerde te doen plaats hebbenen vooraf den Baad te doen uitmaken of hij dit of een ander plan goedkeurt. De heer Hubrecht. Ik wensch op het aangevoerde door den heer Krantz alleen te antwoorden, dat de zaak juist den loop zal hebben, dien hij zich voorstelt. Als de kaart is afgewerkt, zal aan den Baad een plan worden overgelegd, hetzij tot demping van eenige 'grachten, hetzij om meer te doen baggerenhetzij om op andere wijze het rioolstelsel te ver beteren deze vergadering zal dan beslissen. Maar ik geloof, dat eene groote kaart, zoo als nu vervaardigd wordt, een hoofdvereischte is, om met kennis van zaken te kunnen oordeelen. De heer Krantz. Ik geloof wel dat het mogelijk is om in hoofdtrek ken een plan voor te dragen, zonder dat het noodig is, ook door eene begrooting van kostenin alle details te treden. De heer Meerburg. Ik heb met genoegen de kaart gezien, en ik ge loof, dat het wel degelijk noodig is allereerst de kaart af te maken, eer wij tot een besluit komenen het is goed te wetenhoe en waar de riolen zijn. Ik geloof dus, dat die kaart wel tot grondslag van onze overwegin gen zal kunnen strekken. De heer Tollens. Gaarne erken ik minder doorzigt in soortgelijke zaken te hebben dan ons geacht medelid de heer Krantz schijnt te bezitten en verwacht ik bij de toegezegde kaart wel degelijk een behoorlijk uitge werkt planom de zaak goed te kunnen beoordeelen. Zonder dat zou ik huiveren om mede te werken tot zulk een veelomvattend plan, daar ik in zulke aangelegenheden totaal een leek mag worden genoemd. Alvorens mijne stem te geven tot de zeer zeker belangrijke uitgaaf, die dit project vereischen zal, verlang ik dienaangaande alle mogelijke inlichtingen, al vereischen die eenige voorloopige geldelijke opoffering. De heer Stoffels. Ik moet even vragenofwanneer het plan mogt uitgewerkt zijn, dan tevens besloten is, dat Burgemeester en Wethouders deskundigen zullen raadplegen en gemagtigd worden de daarvoor noodige uitgaven te doen. De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats de vergadering verzoeken om te willen beslissenof zij de Commissie van Fabricage diligent wenscht te verklaren en dan in de tweede plaats om Burgemeester en Wethouders te magtigen zoodanige maatregelen te nemen als noodig mogten worden bevon den, ten einde een volledig plan ter tafel te kunnen brengen. Do heer Goudsmit. Ik wenschte hieromtrent eene bedenking in het midden te brengen. Mij dunkt, het voorstel van den heer Hubrecht bevat tweeërlei. Het strekt in de eerste plaats om eene kaart gereed te maken of te doen maken, terwijl het in de tweede plaats het denkbeeld bevat om eêne Commissie te benoemen tot beoordeeling van het door haar ontworpen plan. Ik zou denken, dat het voorstel gereedelijk zou kunnen worden ge splitst. Ik kan mij wel vereenigen met het voorstel tot het maken eener kaart, ten einde bekend te worden gemaakt met den feitelijken toestanden den aard van het rioolstelsel. Maar ik zou dan buiten den Baad geen stap verder willen hebben gegaan, en in zoover kan ik mij wel vereenigen met het gevoelen van den heer Krantzom zoodra wij dan kennis zullen heb ben genomen van die kaartde zaak weêr onmiddellijk in den Baad te brengen, ten einde dan rijpelijk te overwegen wat ons in deze zoo gewig- tige aangelegenheid te doen staat. De Voorzitter. Mijn voorstel was in de eerste plaats om de Commissie diligent te verklaren, en wat het tweede punt betreft, geloof ik, dat de Baad niet noodig heeft te gelasten de kaart verder af te makendaar hij er reeds vroeger toestemming toe gegeven heeft. Het kan de bedoeling toch niet zijndit werk halverwege te laten stekenmaardaar de kaart voor het ver volg van groot nut is, acht ik, het allezins wensehelijk, dat zij afgewerkt worde. Daarbij geloof ik niet, dat daaraan zulke groote kosten zullen ver bonden zijn. Maar ik verschil overigens van gevoelen met den heer Goud smit. Het komt mij voor, dat, als wij eene kaart hebben, het van groot belang is, dat wij nader omtrent deze aangelegenheid worden voorgelicht door sommiteiten in het vak, en dat wij dan zeggen, welk stelsel naar onze meening de voorkeur verdient. Wij kunnen dan op meer deugdelijke gron den met een voorstel voor den dag komen. De heer Goudsmit. Ja, maar dan zijn er misschien weêr meer kosten en tijdverlies aan verbonden. De Baad kan misschien een denkbeeld heb ben waarmede minder kosten gemoeid zijn. Wij dienen in de eerste plaats de kennis der feiten te hebben. Dat is mijns bedunkens hier de hoofdzaak. Wij kunnen daarop gronden een oordeel over de middelen, die ons dienstig voorkomen ter bereiking van het doel. De heer Hubrecht. Wanneer de kaart is afgewerkt, zullen de maatre gelen worden beraamd die tot verbetering kunnen leidenen nu acht ik het zeer wensehelijk dat het dagelijksch bestuur gemagtigd zijom ter zake kundigen over de in te dienen voorstellen te hooren. De heer Scheltema. Ik ondersteun zeer het aangevoerde door den heer Hubrecht. Wij zullen toch, naar het mij voorkomt, aan die kaart van de riolen alleen niet veel hebbenzoolang wij niet tevens hebben een plan tot verbetering van het water, dat wij inwachtende zijn, en ik ben er zeer voor dat voor dat plan het advies worde ingewonnen van deskundigenop wier voorlichting men vertrouwen kan. De heer van Kaathoven. Als ik het wel begrijp, behoort het voorstel van den heer Hubrecht onder de middelen om den stinkenden toestand van de stads-grachten te verbeteren. Ik geloof evenwel, dat ook hier de regel geldtdat men eerst moet trachten den aard en de oorzaak van het kwaad te kennen, vóór men overgaat tot de aanwending der middelen. Wij we ten dat onder sommige omstandigheden de grachtwateren stinkend zijn. Maar wanneer zijn zij dit en wanneer niet? En waaraan is dit verschil 27

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 1