gendie een der scholenvermeld onder letter c en d van art. 1 der vei - ordening regelende het getal der scholenmet de in Julij invallende vacan- tie verlaten. Zijwier kinderen bij het in werking treden dezes op de scholen waren toegelaten, regelen zich in de betaling van het schoolgeld naar het raads besluit van 20 November 1862, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 11 Januarij 1863, n°. 5. Het bewijs van betaald schoolgeld strekt tot toelating. Dit schoolgeld treedt in werking op den derden dag na dienwaarop het besluit regelende de heffing en de voorschriften betreffende de invordering zijn afgekondigd." De heer van Outeren. Het kan zich voordoen dat familiebetrekkingen van ouders, elders woonachtig, kinderen van deze uit opofferende welwillend heid bij zich in huis nemen en ze ten hunnen koste naar de openbare school zenden. In zoodanig geval vind ik het hard dat zij deelen in het genot der reductie van schoolgeld, wat hunne eigene kinderen betreft, maar niet voor hendie zij bij zich in huis nemen. Daarom stel ik voor aan dit arti kel deze bepaling toe te voegen«onder kinderen uit één gezin worden ook zij begrepen, in wier opvoeding door anderen dan door de ouders of voogdenten hunnen huizezonder vergoedingwordt voorzien." De "Voorzitter. Ik zou daar zeer voor zijnwanneer die kinderen tot dezelfde familie behooren, maar anders zou ik het niet wenschelijk achten. Men moet toch niet uit het oog verliezen dat het denkbeeldwaarvan men bij de vermindering van schoolgeld is uitgegaanis dat het broeders en zus ters moeten zijn, waarop het verlaagd schoolgeld kan worden toegepast. De heer de Fremery. Ik zal zeer gaarne het denkbeeld van den heer van Outeren ondersteunen. Het is toch dikwerf, als men uit hulpvaardigheid kinderen van anderen zonder eenige vergoeding in zijn gezin opneemt, zeer harddat men voor die kinderen nog meer schoolgeld moet betalen dan voor zijn eigen kinderen. De Voorzitter. Daar staat weder tegenover, dat, als men drie a vier kinderen van verschillende familiën in huis heeft genomenmen ook aan spraak zou kunnen maken op verlaging van het schoolgeld, hetgeen toch eene ongerijmdheid zijn zou. De heer de Fremery. De uitzondering, die de heer van Outeren ver langt, zou alleen van toepassing moeten zijn, als het werkelijk bleek, dat er chariteit plaats vond. De heer Goudsmit. Het komt mij voor dat de heeren van Outeren en de Fremery zich de zaak niet juist voor oogen hebben gesteld. Dat ver laagd schoolgeld is eigenlijk eene uitzondering ten behoeve van hen die vele kinderen hebben. Nu mag ik daarover niet te veel zeggenwant ik ben te zeer belanghebbende. Toch kan men het niet berispelijk achten dat men hen eenigermate heeft willen ontlasten, op wie de wettelijke en zede lijke verpligting rust om hunne kinderen te onderhouden en op te voeden, maar dan volgt hieruit ook tevens dat het eigen kinderen moeten zijn. Gaat men van dat beginsel af, dan komt men van zelf tot allerlei onderscheidingen en waar zal de grens zijn? De heer de Fremery. Danwenschik, dat ten minste worde tegemoet geko men voor kinderen van bloed- en aanverwanten tot den derden graad ingesloten. De heer Goudsmit. Ook op die wijs is er geen einde aan; want men kan vragenwaarom juist tot den derden graadwaarom niet verder tot den twaalfden graad? Immers tot zoo ver strekt zich het regt om te erven uit. De heer tan der Hoeven. Hoe gaarne ik ook hulpvaardigheid in de hand wil werkenen weldadigheid waardeerzoo moet ik toch zeggendat wij ten deze niet verder kunnen gaan. "Wie toch kinderen uit weldadigheid tot zich neemt, kan het schoolgeld ook wel betalen. Maar hoe dit ook zij, waar zouden wij hier een grens stellen? Het is onmogelijk om alle gevallen te voorzien. Het amendement van den heer van Outeren wordt niet voldoende onder steund en maakt alzoo geen onderwerp van verdere beraadslaging uit. De heer Cock. Straks heb ik reeds gezegddat ik bij de behandeling van het schoolgeld een amendement zou voordragen. Ik zal niet treden in de belangrijke quaestie van de vrijheid van onderwijs, van de regten van het bijzonder onderwijs en die van het kosteloos of goedkoop staatsonder wijs eene quaestie waarvan ik durf zeggendat zij als het ware la question bruiante van den dag is. Al de vragendie daarmede in verband staan zijn genoegzaam bekend. Er is daarover reeds zoo veel geschreven en geredetwist, dat ik het onnoodig acht de zaak hier verder te behandelen. Mijn gevoelen komt daarop neer dat ik, bij vooringenomenheid met vrijheid van onderwijs en met bijzonder onderwijs, er toch wel toe kan komen om in het onderhavig geval en nu het blijktdat het bijzonder onderwijs te kort schiet, het openbaar onderwijs op de school van jufvr. Eenssen uit te breiden, mits wij zorg dragen dat de kosten van dat onderwijs door de schoolgelden worden gedekt; zoodoende zal concurrentie van de zijde van het bijzonder onderwijs althans niet geheel onmogelijk zijn. Ik herhaal, dat ik oordeeldat het hier de plaats niet isom de vele redenendie mij tot dat oordeel doen overhellente bediscussiëren. Ik constateer een voudig, dat ik zoo denk en velen met mij. terwijl ik volkomen eerbiedig het gevoelen van andersdenkenden. Bij dat alles komt nog datals de kos ten van het onderwijs niet gedekt worden door de schoolgeldenhet aldus ontstane deficit zal moeten aangezuiverd worden uit stads-geldendat is uit gelden voortvloeiende uit de zakken van alle belastingschuldigen. Onder dezen nu kunnen er velen zijn, die dit onderwijs niet begeerendie er hunne kinderen geen gebruik van willen laten makenja het misschien verfoeijen en dit laatste wel meestal om bezwaren van godsdienstigen aarddie steeds moeten geëerbiedigd worden. Dezen zullen echter toch moeten meê-betalen, en daar ligt iets hards in. Daarom ben ik voor eene vermeerdering van schoolgeld op deze school. Ik heb eene globale berekening gemaakt van de onkosten der school van jufvr. Eenssen, zooals die zullen zijn na de uitbreiding, die zij volgens deze verordening zal ondergaan. Het is mij daaruit gebleken dat die school alsdan zal kosten ongeveer ƒ8250. Ik wenschte dat bedrag te vinden door den prijs der schoolgelden te verhoogen en die te bepalen volkomen op dezelfde wijze als in het eerst-ontworpen concept ons is voorgesteld, namelijk ƒ100 voor de hoogste afdeeling, terwijl de laagste op ƒ60 zoude blijven. Het gemiddeld aantal leerlingen dezer school is bij de begrooting geraamd op negentig. Of dit getal in het vervolg zal vermeer deren, kan ik natuurlijk niet bepalen. Ik neem echter eens aan, dat het tot honderd zal klimmen. Keken ik nu van die honderd leerlingen vijftig tegen ƒ100, dan maakt dat ƒ5000, en vijftig tegen ƒ60, dat is ƒ3000; zoodat ik dan eene ontvangst verkrijg van ƒ8000, zijnde nagenoeg liet be drag der onkosten. Ik vind die bepaling op zich zelve billijk, maar nog des te meer omdat die school niet voor on- en minvermogenden bestemd isen alleen bezocht wordt door kinderen van meervermogenden. En daarom heb ik de eer een amendement in den door mij bedoelden geest voor te stellen. De heer Goudsmit. De heer Cock maakt zich inderdaad schuldig aan hetgeen door de vurige voorstanders van de vrijheid van onderwijs wel eens met regt is verweten, namelijk dat de voorstanders van het openbaar on derwijs het schoolgeld verlagenmet het doel om het bijzondere te fnuiken. Maar wat wil hij nu? Niets anders dan het openbaar onderwijs beperken binnen een zekere grens, om de geboorte van het bijzonder onderwijs voor de toekomst mogelijk te maken. Ik voor mij kan mij niet herinneren dat er ooit in Leyden 100 als schoolgeld voor meisjes is betaald. Dergelijk voorstel heeftzoo niet de strekkingtoch het gevolg om dit onderwijs voor den burgerstand bijna onmogelijk te maken. Men moet toch niet uit het oog verliezendat de zoogenaamde beau-monde zich altoos zal weten te redden. Men zendt de meisjes naar binnen- of buitenlaqdsche kostscholen of bezoldigt eigen leermeesters of leermeesteréssen. Maar wij hebben hier te doen met de deftige burgerklasse, die zich volgaarne offers getroost voor de opvoeding der kinderen, maar wier inkomsten beperkt zijn. Stelt men nu een gezin doorgaans op vijf kinderen en zijn daarbij twee of drie meis jes/zoo snijdt men voor den burgerstand het onderwijs, dat wij op het oog hebben, af, als men een schoolgeld van 100 gaat heffen, en het is juist die stand, die op geene andere wijze in het onderwijs van meisjes boven een zekeren leeftijd zelf kan voorzien. Voor hen den weg te versperren acht ik in hooge mate onbillijk. De heer Stoffels. Ik zal in geene bijzonderheden treden, maar slechts mededeelen wat de praktijk oplevert. Eenige jaren geleden bestond hier eene zeer goed ingerigte school voor meisjes, die vijftig a zestig gulden schoolgeld deed betalen. Eene proeve om voor de eerste standen der maat schappij eene afzonderlijke hoogere klasse, tegen betaling van honderd gul den schoolgeld, daar te stellen mislukte geheel. Slechts eene dier familiën maakte er gebruik van en mevrouw Malan was verpligt die klasse weder op te heffen. Ik geloof dat dit toch wel eenigzins ten bewijze strekken kan van de juistheid der opmerkingen van den heer Goudsmit en verhoo ging van schoolgeld niet geraden is. De heer van der Hoeven. Ik vind in het voorstel van den heer Cock geen onbillijkheid gelegen. Wat de heer Stoffels gezegd heeft, levert alleen een voorbeeld op van hetgeen vroeger is voorgevallen. Maar daaruit kan men geenszins afleiden wat in het vervolg zal geschieden. Ik zou echter voorzigtigheidshalve een middenweg wenschen te bewandelen, door het school geld b. v. op 80 te bepalen. Ik moet er bijvoegen, dat ik soms wel personen gesproken heb die zeer verbaasd waren over de lage schoolgel den die hier worden betaald. De heer Krantz. Naar mijne meening zal de uitbreiding der school niet plaats hebben, wanneer het bedrag van het schoolgeld op 100 wordt ge- bragt. En om welke reden nu zullen wij het onderwijs voor meisjes hooger stellen dan dat voor de jongens op de hoogere burgerschool, op 60? In navolging van vreemden is bij ons het middelbaar onderwijs voor jongens ingevoerd, en het gebruik, dat er van gemaakt wordt, bewijst voldoende de behoefte die daaraan bestond, en die is hier weinig voor het vrouwelijk ge slacht. En waarom dus zouden wij het haar onttrekken, 't geen het geval zal zijn, wanneer de prijs op f 100 wordt gesteld, met het oog op de financiële gehalte der ingezetenen Door den heer Cock is de berekening gemaakt dat de school ruim 8000 zal kosten, en wanneer nu 150 leerlingen daarvan gebruik maken a 60, brengt die 9000 op. Dit is geen overdreven ver wachting, in aanmerking genomen dat het aantal leerlingen der school van jufvrouw Eenssen reeds over de 100 heeft bedragen, dat verminderd is uithoofde de lokaliteit onvoldoende was. De Voorzitter. Ik doe opmerken dat er nu twee voorstellen aanhangig zijn, dat van den heer Cock, om het schoolgeld op 100 te brengen, en dat van den heer van der Hoeven, om het op 80 vast te stellen. De heer Cock. Als ik den heer Goudsmit wel begrepen hebdan schrijft hij mij eene bedoeling toe die ik niet heb en van mij afwerp. Mijne be doeling was geenszins om het openbare onderwijs voor meisjes door verhoo ging der schoolgelden te belemmeren of onmogelijk te maken. Als ik die bedoeling had gehad, als ik de uitbreiding van de school had gewenscht tegen te werkenik zou het openhartig gezegd hebben en tegen die uit breiding hebben gestemd. Ik heb verder nog door een anderen spreker hooren gewagen van het mislukken eener proeve tot verhooging van school geld, welke proeve vroeger eens genomen was op eene bijzondere school, die nu niet meer bestaat, ik meen die van mevrouw Malan. Doch dit bewijst niets. Hoe voortreffelijk het onderwijs op de school van mevrouw Malan ook moge zijn geweest, het kan niet in vergelijking treden met dat, wat op de school van jufvrouw Eenssen na de uitbreiding zal kunnen gegeven worden. Vreemde talen zullen daar voortaan onderwezen worden, zoo dan niet door inboorlingen der landen waar zij gesproken worden, al thans door onderwijzeressen die daar langen tijd gewoond hebben, het eenige middel om de ware uitspraak te leeren. Die school zal inderdaad voortref felijk kunnen worden en de meisjes zullen er tot haar achttiende jaar kun nen blijven. Ik houd het er dan ook voor, dat voor zulk onderwijs de prijs van 100 niet te veel is. Men heeft gezegd, dat voor de jongens ten hoogste ƒ60 betaald wordt. Ik geef dat toe, maai ik doe opmerken, dat de wet op het middelbaar onderwijs daaromtrent een bepaald voorschrift bevat, en dat daarvan niet kan worden afgeweken. Het maximum van ƒ60 is bij de wet op het middelbaar onderwijs voorgeschreven. De heer Krantz- Volgens de wet mag het schoolgeld van de rijks hoogere burgerschool niet hooger zijn dan 60; de gemeenten zijn overi gens vrij. Te Amsterdam is, naar ik meen, dit op 200 gesteld. De heer Cock. Dit is mogelijk, maar het maximum van ƒ60 slaat op de hoogere burgerscholen, ingesteld door het rijk of de gemeente.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 10