III. Plan en voorwaarden tot vernieuwing der Blaauwpoortsbrug, met daartoe behoorende financiële voordragt. Die voordragt luidt als volgt: uWij hebben de eer u bij deze over te leggen plans en voorwaarden voor de vernieuwing van de Blaauwpoortsbrug, waartoe in uwe vorige vergadering is besloten. De kosten van dit werk worden, gelijk u toen is medegedeeld, geraamd op f 18000. Tot vinding dezer gelden bieden wij u nevensgaand concept raadsbesluit aan, waarbij wij echter de verzekering voegen, dat de daarbij voorgestelde verkoop van inschrijvingen op het Grootboek zal kunnen gevon den worden uit andere gelden, die alsdan tot gelijke inschrijvingen moeten aangelegd worden. (Concept-raadsbesluit.) De Gemeenteraad van Leyden, Gezien de art. 218 en 214 der gemeentewet, Heeft besloten de vereischte magtiging te verleenen tot de volgende ver hoogingen zoo in ontvang als in uitgaaf op de begrooting dezer gemeente dienst 1866, als: Ontvang: Hoofdst. V, volgn. 45, art. 4. Verkoop van inschrijving op het Grootboek der Nationale Werk. Schuld pCt. f 18000. Uitgaat: Hoofdst. II, volgn. 84", art. 13. Kosten tot vernieuwing der Blaauwpoortsbrug f 18000." De Commissie van Financiën heeft daartegen geene bedenkingen en raadt de vaststelling van het overgelegd ontwerp-besluit. De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats vragen, of de heeren ook consideratiën hebben over het plan en de voorwaardendie ter visie hebben gelegen. De heer Hoog. Ik heb geene bedenking op het bestek voor die veran dering, en ik zal daaraan dan ook mijne goedkeuring hechten. Maar ik heb wel bedenking tegen het daarbij gevoegd concept-raadsbesluit betrekke lijk de financiële regeling der zaak. De Voorzitter. Ik wenschte de behandeling daarvan liever tot straks te hebben gelatenen ik was daarom begonnen te vragen, of de heeren ook over het bestek consideratiën hadden. De heer Meerburg. Ik heb zoozeer geene aanmerking, maar in het algemeen ben ik tegen alle bijwerk. En dat zal ook hier weder het geval zijn, namelijk door de bestrating; daaraan wordt dan het gewoon dagelijksch werk opgeofferd. Wij hebben dat gezien bij de laalste begrooting; door het dempen van grachten is het noodzakelijk onderhoud der straten ver zuimd. Ik wenschte daarom, dat voortaan minder bijwerk plaats had. Dat is de eenige opmerking, die ik heb; maar het is niet zoozeer eene aanmerking. De heer Hubrecht. Gaarne neem ik de gemaakte opmerking over. Alle bestrating geschiedt van gemeentewege; zelfs volgens de policie-verordening is het een ander verboden de straat op te breken. Welligt zoude echter bij een werk van soortgelijken aard kunnen bepaald worden, dat de aanne mer de waarde der benoodigde nieuwe keijen zoude moeten voldoen. De heer Meerburg. Bij de laatste begrooting is door de Commissie van Fabricage aangemerkt dat de oorzaakwaarom de bestrating minder goed onderhouden waskwamdoordien keijen en klinkers gebruikt waren en het werkvolk gebezigd was tot het in orde brengen van de gedempte grachten enz. Het plan en de voorwaarden worden hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Thans brengt de Voorzitter in beraadslaging de hiertoe behoorende finan ciële voordragt. De heer de Moen. Is het mij geoorloofd, mijnheer de Voorzitter, eenig- zins toe te lichten het voorstel van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën Daartoe wordt den spreker het woord verleend, die aldus voortgaat: Dat voorstel is van dien aard dat er voor het oogenblik geene behoefte bestaat aan dadelijke afschrijving van kapitaal, dat niet zal noodig zijn voor het eind des jaars ten deele, en ten slotte aan het eind van het loopende dienstjaar, hoewel nu reeds het middel moet worden aangewezen, waaruit de uitgaaf te vinden zijdus voor alsnog pro forma. Nu kan de Commissie van Financiën de verzekering gevendat hetgeen waarover wij zullen kun, nen beschikkenvan wege verkoop van gemeente-eigendommennog al eenige duizenden zal bedragen. Ik zal maar opnoemen den verkoop van grond aan de broodfabriek /"3500aan de heeren Sijthoff en anderen. Straks komt voor de verkoop van het uurwerk en van de klok der voormalige Witte- poort, heden aan de orde gesteld; later de verkoop der stalling aan de Marepoort, waartoe is besloten; aanvraag om den grond in koop aan den vestwal door de heeren Schretlen en C°.dat nog aanhangig isterwijl ik nog gehoord heb, dat ook de grond in koop is aangevraagd voor de fabriek aan de Marepoorts-vest. En eigenlijk zal men het dus kunnen noemen eene verruiling van den eenen gemeente-eigendom voor den anderen. Naderhand zal voor dit alles en meer een voorstel komen van Burg. en Weth. tot inschrijving in het grootboek en alzoo het saldo worden gere geld. Het is dit wat ik nog tot toelichting van het voorstel meende te moeten in het midden brengen. De heer van Outeren. Ik vind den voorgestelden maatregelom de kosten van dit werk te vinden, allezins aannemelijk en zal er mij dus gaarne mede vereenigen. De heer Hoog. Hetgeen ik daar zoo even van den heer de Moen heb gehoord neemt zeker veel weg van mijne bedenkingen tegen het voorstel, welke ik zoo even had willen in het midden brengen. De voordragt is zeer eenvoudig. Het kwam mij echter eenigzins vreemd voor, dat men meende de noodige gelden gevonden te hebben door afschrijving van het groot boek, terwijl er nog andere gelden waren, die belegd zouden moeten wor den. Maar na de daaromtrent gegeven ophelderingen kan ik mij wel met het voorstel vereenigen. Ik moet evenwel vragenof het niet tot eenige verwarring zal aanleiding geven, want het geldt een plan van afschrijving. Kan nu die afschrijving voorkomen worden, dan heb ik er niets tegen. Maar dan komt de zaak inderdaad neder op eene bloote quaestie van vorm. Ik wenschte nog eene andere vraag te doen omtrent die ƒ18000, of na melijk hier reeds besloten is eene waarde van /T8000 af te schrijven of zooveel minder als bij de aanbesteding zal blijken noodig te zijn. Dat is de gewone term. Wat is dus daaromtrent de intentie van Burgemeester en Wethouders? Moet dat bedrag als een fixum beschouwd worden, of zal de afschrijving zooveel minder bedragen als de aanbesteding zal aangeven? De Voorzitter. Het komt mij voor, dat de voorzigtigheid medebrengt om de afschrijving te doen plaats hebben tot het bedrag van f 18000. Bij dergelijke werken komt veelal bijwerk, waarop niet vooruit te rekenen is. Het is dus voorzigtiger die som als een fixum te bepalen. De heer Tollens. Met deze voordragt kan ik mij wel vereenigen. Ik heb nu ten naasten bij mijn zinwant worden de benoodigde gelden voor dit groote werk op deze wijze al niet door de nakomelingschap voor een gedeelte betaald, zoo worden zij nu toch gevonden uit hetgeen eenmaal, als door ons bespaardhaar eigendom wezen zou. De heer Meerburg. Ik had dezelfde vraag willen opperen als de heer Hoogmaar na het antwoord van den burgemeester is dit niet meer noodig. De heer Cock. Ik ben niet voor deze voordragt, hoezeer ik ook gestemd ben voor de herstelling van de bedoelde brug. Het zal, nadat ik in de vorige vergadering mijn gevoelen over deze zaak heb ontvouwd, niet noodig zijn vele woorden te gebruiken om mijne stem toe te lichten. Ik heb toen er op gewezen dat bij de twee bezwarendie ik reeds hadzich nog in het verschiet een derde bezwaar opdeed, dat van alienatie van kapitaal. Dat verschiet is nu werkelijkheid geworden en de onkosten zullen gedekt worden door verkoop van kapitaal. Daar ben ik tegen. Ik begrijp dat er geval len kunnen zijn, waarin het noodig en onvermijdelijk is daar toe over te gaan, bij voorbeeld bij buitengewone rampen of ook bij oprigting en daar- stelling van eenig kapitaal gemeente werk. Maar in het gegeven geval moet de alienatie van kapitaal alleen dienen tot dekking van kosten, die in mijn oog betreffen het gewoon onderhoud, en dat is, naar mijn inzien, in strijd met eene goede huishouding. Er is wel beweerddat het hier geen gewoon onderhoud geldt, daar er uitbreiding en verfraaijing bijkomtdoch in eene stad als Leydendie honderd achtendertig bruggengroot en kleinte on derhouden heeft, meen ik dat men de herstelling, ja zelfs de geheele ver nieuwing van eene brug moet rekenen te behooren tot het gewoon onder houd, zonder daarbij in aanmerking te nemen of er deze of gene verfraaijing of verbreeding bijkomt, die door den loop des tijds gebiedend aangewezen wordt. Wat zoude men wel zeggen van een particulier, die zijne gewone uitgaven door verkoop van kapitaal in den regel wilde dekken Ik ben ook niet gerust gesteld door hetgeen door den heer de Moen in het midden is gebragt. Als ik het door hem gezegde wel heb begrepen, in verband met het rapport van Burgemeester en Wethouders, dan zal er ja geen verkoop van kapitaal werkelijk plaats hebbenmaar zullen de onkosten gevonden worden uit de opbrengst van gelden, die volgens bestaande reglementen tot kapitaal moeten gevormd worden en in het grootboek ingeschreven. Men zal dus aanstaande jaar niet overgaan tot den aankoop van die inschrijvingen, waartoe men verpligt was. Dat komt dan inderdaad op hetzelfde neer. Er is weinig of geen onderscheid tusschen het dadelijk alieneren van kapitaal, dat men reeds heeften het niet aanschaffen van kapitaalwaartoe men verpligt is en dat men anders hebben zoude. De heer Scheltema. Ook ik moet mij tegen de voordragt verklaren. Het betreft hier geen buitengewoon werk, zelfs geene geheel nieuwe brug, maar slechts de gedeeltelijke vernieuwing eener brug. Indien men dit een bui tengewoon werk wilde noemendan zouden zoovele andere herstellingen vernieuwingen of veranderingen aan bruggendie in de laatste jaren hebben plaats gehad, veeleer onder buitengewone werken gerangschikt kunnen wor den. Dit zijn geene zaken, waarvoor kapitaal moet worden aangesproken, maar die uit de gewone inkomsten moeten worden gevonden. Ik acht het in beginsel zeer verkeerd om voor dergelijke werken, die alle jaar terugkomen kapitaal te gebruiken. Er is gezegd dat deze voordragt slechts voor den vorm geschiedde. Ik kan dit niet aannemen. Er wordt wel degelijk voorgesteld om f 18000 inschrijving op het grootboek te verkoopenen niet anders. De heer de Moen heeft het doen voorkomen alsof dit niet geschieden, zou, maar wat de heer de Moen daarvoor heeft aangevoerd gaat niet op. Het is vol komen hetzelfde of men kapitaal verkoopt dan wel of men gelden terug houdt die bestemd waren om op het grootboek geplaatst te worden en er ook anders op belegd zouden worden. Dit is slechts een versohil in vorm; in het wezen der zaak komt het op hetzelfde neer. Mijn bezwaar wordt, daardoor niet weggenomen. De heer Wttewaall. Het is mij om bekende redenen niet mogelijk geweest in de vorige vergadering tegenwoordig te zijn, toen er diseussie plaats had over de vernieuwing zelve van de brug. Met eene groote meerderheid is voor de uitgave van f 18000 besloten. Ik zoude daartegen gestemd hebben evenals ik tegen deze voordragt zal stemmen. De Voorzitter. Ik wensch alleen aan de heeren Cock en Scheltema te doen opmerkendat beide heeren ten onregte van de meening uitgaandat het hier geene nieuwe brug zou. betreffen. Ik kan het tegendeel verzekeren. Het is geene brug, waarbij een gewoon herstel voldoende is. De brug ia ip zoodanigen staat, dat eene geheele vernieuwing noodig is. De noodza kelijkheid gebiedt ons dus tot die vernieuwing over te gaan. En nu be staat er geen ander middel om geld te vindenbij tegenwoordigen lagen stand der geldmarkt. Men diende dus wel een anderen finandëlen maat regel te nemen. De vraag is alleen: is de zaak noodig of niet? Is zij noodig, dan is de voorgedragen financiële maatregel inderdaad de beste, dien wij zouden kunnen nemen. De heer de Fremery. In de vorige vergadering heb ik reeds gezegd, dat onderhoud en vernieuwing van bruggen, naar mijn oordeel, in den re gel behooren te worden gedekt door de gewone ontvangsten. Bij uitzonde ring meen ik echter dat thans wel een deel van dit werk uit buitengewone inkomsten mag bestreden worden, omdat er vroeger zooveel buitengewone uitgaven uit de gewone inkomsten zijn betaald. Ik geloof dus in overeen stemming met de inlichtingen die wij van de Commissie vanFinanciën ont vangen hebben, dat de bevoegdheid verblijft om, als er nader gelden beschikbaar komen, aan den Baad een voorstel te doen om die gelden te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2