1 De heer de Fremery. Ik meen er op te moeten wijzen, dat de ver wezenlijking van het denkbeeld door den heer Goudsmit aangegeven zeer moeijelijk is, om der gevolgen wille. Immers, gaat dat denkbeeld op, dan moet er ook afschrijving bij ziekte plaats vinden. Op die wijze zou de controle zeer moeijelijk gaan. Gaarne erken ik dat het denkbeeldop zich zelf genomen, zeer billijk te achten is, maar ik zie tegen de gevolgen van dergelijk besluit op. De heer de Mof.N. Het voorstel tot afwijzing van de aanvrage is ge heel overeenkomstig de bestaande verordening. Eerst als die welligt dezer dagen zal worden veranderd, is het beter hierop terug te komen, dan nu eensklaps een besluit te nemendat een antecedent zou opleverenwaar door men zich later zou kunnen gebonden zien. De heer Goodsmit. Ik zie volstrekt niet in, dat mijn voorstel in strijd zou zijn met de bestaande verordening. Deze toch bepaalt alleendat het schoolgeld drie maanden vooruit moet worden betaaldmaar daaruit volgt volstrekt niet, dat men het, betaald, niet zou mogen teruggeven aan hem, die geen genot van de school heeft gehad. Er zou alleen eene geringe moeite voor eenig ambtenaar ten raadhuize worden teweeg gebragtmaar al ware de inoeijelijkheid ook veel grooter dan zij is, ik acht het zeer onbillijk, om in geen geval restitutie te verleenen. De heer de Moen. Bij een vroeger besluit heeft de Raad restitutie ver leend, bij de opheffing eener school, en toen heeft men bepaald, dat, om den ovei'gang te bevorderener slechts twee maanden schoolgeld zouden worden geheven. Dat was dus een opzettelijk besluit. De heer Goudsmit. Ik betwist volstrekt nietdatals tot restitutie wordt besloten, een raadsbesluit zal moeten worden genomen. De conclusie van het rapport, strekkende tot afwijzing van het verzoek, in omvraag gebragt, wordt met 10 tegen 8 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren Meerburg, van Wensen, Driessen, Hartevelt, Goud smit, van Kaathoven Scheltema en Wttewaall. 6. Adres van W. F. Meijer. De conclusie van het rapport wordt met algemeene stemmen aangenomen. VII. Adres van G. Klaarhamer, om teruggave van betaalde plaatselijke directe belasting, over 1865. Burgemeester en Wethouders stellen voor afschrijving van den aanslag ad 3.16 te verleenen, doch slechts voor driemaanden, ten bedrage van 0.79 mot welk voorstel de Commissie van Financiën zich vereenigt. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Rekening van stads-bank van leening, over 1865. De heeren StoffelsDriessen en ten Sande verlatenals Commissarissen der stadsbank van leening, de vergadering. De Commissie van Financiën heeft op deze rekening geene aanmerkingen en raadt die goed te keuren en vast te stellen, in ontvang tot een bedrag van f 269997.12J-in uitgaaf tot een bedrag van f 248375.92.; alzoo sluitende met een batig saldo van f 21421.20, welke som rendanten gehou den zijn bij hunne eerstvolgende rekening in ontvang te verantwoorden. De heer de Moen. De overgelegde rekening getuigt zoo als gewoonlijk van de grootste accuratesse van het bestuur en de administratie der bank waar voor ik dank betuig. Ik heb ook niet de minste aanmerking te maken, maar wilde doen opmerken, dat in de rekening van 1864 voorkomt eene som van 780 wegens ontvangen renten, ter zake van beschikbaar geld op prolongatie of in beleening gegeven. In 1865 schijnt het bestuur dien weg niet te hebben gevolgd daarom vraag ikwaarom daarmede niet is voort gegaandaar, als ik het wel begrijp, het beschikbaar geld nu renteloos is blijven liggen. Commissarissen zullen daarvoor wel goede redenen heb ben, dat nu niet is te vernemen. Als ik het goed bereken, dan is in 1865 van het bank-kapitaal, 3fsff percent getrokken, naar mijne overtuiging in den tegenwoordigen tijd veel te weinig. Ik wenschte dus dat Commis sarissen een zeker middel beraamden, om die som meer productief te maken. De heer Hartevelt. Ook zonder de tegenwoordigheid van heeren Com missarissen voor de bank van leening, kan ik den heer de Moeu antwoor den. Bij de behandeling onzer begrooting voor 1866, toen er sprake was, een kapitaal van 10000 uit die bank voor onze inkomsten te nemen, kwam deze zaak ter sprakeen toen hebben Commissarissen verklaarddat zij opgehouden hebben gelden in prolongatie te beleggenomdat Gedeputeerde Staten van Zuidholland dit pertinent voor onze stads-gelden hebben gewei gerd, en het geld in de bank van leening ook stads geld zijnde, vonden Commissarissen natuurlijk geene vrijheid daarmede voort te gaan. De heer Goudsmit. Toen Gedeputeerde Staten die bezwaren tegen de beleg ging van gelden hadden gemaakt, stelde ik voor om daarin niet te berusten, maar daartegen op te komen. De beslissing viel echter anders uit. Nu heb ik gemerkt, dat verschillende gemeenten, zooals b. v. Haarlem, 's Hage en andere de beschikbare gelden weder beginnen te beleggen. Daarom ben ik zoo vrij hh. Burgemeester en Wethouders aan te bevelendeze zaak in nadere overweging te nemen. De Voorzitter. Deze zaak is bij Burgemeester en Wethouders reeds iu overweging genomen. Daar andere gemeenten de voorhanden gelden beleg gen willen zij nagaanof zij dien weg zullen volgen. De heer de Fremery. Het is waar, ook te 's Hage heeft men aange vraagd, om de voorhanden gelden te beleggen. Gedep. Staten zullen nu daarover eene beslissing moeten nemendaarom geloof ikdat het welligt beter zijn zal af te wachten, welke die beslissing zijn zal. Immers, als het verzoek van 's Hage wordt ingewilligddan behoeven wij geene nadere po gingen aan te wenden, en hebben wij het voorbeeld van die gemeente slechts te volgen. De Voorzitter. Het komt mij daarentegen voor, dat, als van ver schillende zijden verzoeken bij Gedeputeerde Staten inkomen, er meer aan drang bij dat Collegie zal bestaan om op zijn vroeger besluit terug te komen en de aanvragen in te willigen. De heer de Fremery. Ik acht het niet zoo bepaald noodzakelijk om ons nu reeds tot Gedeputeerde Staten te wenden. Wij kunnen even goed de beslissing van dat Collegie op de aanvrage van 's Hage afwachten, te meer daar ons verzoek toch wel niet voor dien tijd zal'kunnen worden ingediend. De heer Goudsmit. Ik ben het met den heer Burgemeester volkomen eensdat wij niet moeten afwachten het besluitdat door Gedep. Staten omtrent de aanvrage van 'sHage, zal worden genomen, maar dat wij zelf standig en onafhankelijk van hetgeen elders geschiedt moeten vragen, ten einde juist aan den aandrang van andere gemeentebesturen meer kracht en klem bij te zetten. De heer Tollens verlaat de vergadering. De heer de Moen. Wij zijn, mijnheer de Voorzitter, zoo ongevoelig van het onderwerp afgeraakt. Het schijnt mij toe, dat de zaken niet gelijk te stellen zijn. De bank van leening is eene beleenbank onder bijzondere administratie, de stads-kas geheel iets anders. Het is dus zeer wel mogelijk, dat Gedeputeerde Staten dat onderscheid in het oog zullen houden. De Voorzitter. Ik geloof dat deze zaak genoegzaam is toegelicht. Ik zal aan Commissarissen van de bank van leening den geuiten wensch mededeelen, en later aan den Raad den uitslag kenbaar maken. De heer van Kaathoven. Alvorens van deze zaak af te stappenmeen ik te moeten vragen, of er niet eene vacature in de Commissie van toezigt over de bank van leening bestaaten of de heer Stoffels ook tot lid van die Commissie is benoemd. Na het overlijden van den heer Siegenbeek is hij, als tijdelijk voorzitter, ook voorzitter geweest in de Commissie van toezigt over de bank van leening; maar ik weet niet waarom de tegenwoordige Burgemeester daarvan thans niet de voorzitter is. De Voorzitter. Ingevolge de bestaande voorschriften moet of de Bur gemeester of een der Wethouders voorzitter dier Commissie zijn, en dien tengevolge is de heer Stoffels als zoodanig aangewezen. De heer van Kaathoven. Ik had nog niets van die benoeming vernomen en daarom was ik zoo vrij de vraag te doen. De Voorzitter. Die benoeming is niet eene zoodanige, welke aan den Raad is voorbehouden. Naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 1826 heb ik dus den heer Stoffels verzocht, zich met die taak te willen belasten. Bij de vele werkzaamhedendie ik vooral in den eersten tijd zal hebben te vervullenheb ik gemeend die taak niet op mij te moeten nemen. Hierop wordt de rekening zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heer van Kaathoven. Mag ik den heer Voorzitter verzoekende daartoe bestemde commissie uit te noodigen, de verordening op het heffen eener belasting op de honden ten spoedigste te ontwerpen? Wij hebben daartoe wel besloten, maar de aanbieding van die verordening schijnt ver traging te ondervinden. Ik heb gezien, dat men in 'sHage daarmede reeds gereed is, en daarom meen ik op dit punt te moeten aandringen. De Voorzitter. Het ontwerp is reeds in handen van de daartoe be stemde commissie. Ik zal haar over de zaak raadplegen en de afdoening zooveel mogelijk trachten te bevorderen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. 1886.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 5