HANDELINGEN TAN DEN GEMEENTERAAD TAN LEIDEN.
5.
Zitting van Woensdag 14 February 1866.
Tegenwoordig de heeren: de Moen, Krantzvan Wensen, ten Sande,
Wttewaall, Driessen, Meerburg, Holtz Hartevelt, Hubrecht, de Fremery
Hoogvan der HoevenTollensdu KieuKneppelhout van Sterkenburg
van Kaathoven, Goudsmit en Stoffels.
Ten drie ure wordt de Vergadering door den Wethouder Stoffels geopend.
De heer Stoffels. Ik open, mijne Heeren, deze plegtige vergadering,
bestemd om den nieuwen Burgemeester te installeren.
De acte van benoeming is reeds in de vorige vergadering aan de heeren
medegedeeld. Ik zal thans den Secretaris verzoeken de acte van beëediging
aan de vergadering voor te lezen.
De Secretaris leest hierop de acte van beëediging voor, luidende als volgt
Afschrift.
Op heden den vijfden Februarij 1866 heeft, in handen van den Commis
saris des Konings in de provincie Zuidhollandde heer Dr. W. C. van den
Brandeler, bij Zijner Majesteits besluit van den 1" Februarij 1866, n°. 41
benoemd tot burgemeester der gemeente Leyden, ingevolge art. 65 der wet
van den 29en Junij 1851 (Staatsblad n°. 85), regelende de zamenstelling
inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturenafgelegd de beide volgende
eeden
Eed van zuivering (art. 83 der Grondwet).
»Ik zweer, dat ik, om tot burgemeester der gemeente Leyden te worden
benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten
het bestuuronder wat naam of voorwendsel ookeenige giften of gaven
beloofd of gegeven hebnoch beloven of geven zal.
//Ik zweer, dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen ofte
latenvan niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen
zal, directelijk of indirectelijk.
#Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig
Eed voorgeschreven bij art. 39 der Gemeentewet.
»Ik zweer trouw aan de Grondwet en aan de wetten des llijksen dat
ik de belangen der gemeente Leyden met al mijn vermogen zal voorstaan
en bevorderen.
/■Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig
Van het afleggen van welke eeden deze acte is opgemaakt.
's Gravenhage5 Februarij 1866.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(get.) W. C. van den Brandeler, (get.) J. Loudon.
Burgemeester der gemeente Voor eensluidend afschrift,
Leyden. De Griffier der Provinciale Staten
van Zuid-Holland
JUST DE LA PaISIÈRES."
De heer Stoffels. Bit stuk is dus in behoorlijke orde.
Mag ik thans verzoekendat eene commissie uit deze vergadering den
nieuwen Burgemeester binnenleide? Dan verzoek ik de heeren Hoog en van
Wensen om, met den Secretaris, den Burgemeester af te halen en binnen
te leiden.
De Burgemeester wordt hierop door de benoemde commissie in de ver
gaderzaal binnengeleid.
De heer Wethouder Stoffels. Mijnheer van den Brandeler! Door Z. M.
onzen geëerbiedigden Koning benoemd tot burgemeester en hoofd dezer ge
meente, wordt U door ons, bij het binnenkomen van deze raadzaal, het
welkom toegeroepen.
Ons eerste woord tot U mag geene vleijerij zijn. Gij zult het ons ten
goede houdenals ik begin met U te zeggenLeydens ingezetenenhoe
welkom zij U ook in hun midden achten, zijn niet alle met uwe benoeming
bevredigd geweest. Zij hadden gaarne gezien dat een uit hun midden tot
hoofd dezer gemeente ware aangewezen.
Geen nood toch heeten wij U namens hen het hartelijk welkom toe!
Gij zijt thans geplaatst aan het hoofd van eene aanzienlijke gemeente.
Dat zegt zeker veel voor U, Mijnheer!
Er zijn in het leven plegtige dagen, plegtigeoogenblikkendie, hoe kort
ook van duureen grooten invloed uitoefenen op de toekomstgrooteren
dan menig langer tijdperk.
Dat plegtige oogenblik is thans voor U, en ook voor ons, aangebroken.
Wij ontvangen U in ons midden als hoofd dezer gemeente. Ik heb haar
straks eene aanzienlijke genoemd. Zeker, zij is eene der aanzienlijkste in
ons vaderland. Leyden heeft eene hoogeschooleene studerende jongeling
schap Leyden heeft een tal van fabriekeneen tal van inrigtingen voor
handel en nijverheid, Leydens naam mag met eere genoemd worden als
eene stad van aanzien.
Aan het hoofd van die stad ziet Gij U thans geplaatst 1
Er wordt veel van U verwacht, veel van U gevraagd, veel van U gewenscht.
Aan al die verwachtingen, vragen en wenschen zult Gij niet altijd even
gereedelijk kunnen beantwoordenmaar tochwanneer door U wordt gedaan
wat in uw vermogen isLeydens burgerijLeydens gemeenteraad zullen
het uur zegenendat Gij in hun midden verschenen zijt.
Plegtig oogenblik voor U, te meer, nu Gij aanvaarden zult den zetel van
den waardigen, nu verscheiden Siegenbeek!
Nog weinige weken geleden zat hij hier, de man, dien wij allen
achtten, eerden en beminden, de leider onzer vergaderingen en onzer beraad
slagingen het verdienstelijke hoofd onzer gemeentedie altijd hare belangen
behartigde.
Gij staat thans gereed zijne plaats te bekleeden, zijnen zetel in te nemen.
Neem dien zetel in, maar doe het onder opzien tot God, onder Wiens
bestuur Gij tot deze waardigheid zijt benoemd en hier gekomen, en onder
Wiens leiding en hoede alleen Gij veilig de toekomst kunt tegengaan
1866.
Aanvaard uwe betrekking met al het genot en de vreugde, die, ook bij de
vele moeijelijkheden, daaraan verbonden zijn!
Wij bieden U allen onze welwillendheid en vriendschap aan, wij rekenen
wederkeerig op de uwe. Schenk ons die, en het kan goed gaan.
Menigmalen zult Gij deze vergaderingzoo ik hoopals Voorzitter leiden
maar meer nog zult Gij in aanraking komen met het Collegie van Dage
lij ksch Bestuur. Daar worden Leydens belangen voorbereid, alvorens zij
hier worden behandeld. Het Collegie van Dagelijksch Bestuur beveelt zich
bij U aan.
Aanvaard dezen zetel. Leydens belangen ik druk ze U nogmaals op
het hart!
Aanvaard dezen zetel ik overhandig U de insigniën Uwer waardig
heid, en verzoek U alsnu deze plaats in te nemen.
Daarop aanvaardde de Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler zijne
betrekking, met het houden van de volgende rede:
Mijne Heeren! Teregt heeft de geachte Wethouder gezegd dat het een
hoogst plegtig oogenblik is, hetwelk ik thans mag beleven.
Het zal U dan ook wel niet verwonderen wanneer ik U zeg dat gewaar
wordingen van verschillenden aard mijn gemoed overweldigen.
De taak die ik op mij ga nemen is schoon, maar evenzeer gewigtig en
groot in omvang.
En zelfs, Mijne Heeren, al ware zij zulks nietdan nog zou er thans reden
genoeg bestaan om daarvoor terug te deinzen.
Het geldt toch niet meer en niet minder dan den U onvergetelijken
Siegenbeek op te volgen, den man, die door zijne kunde, ervaring, mees
terlijk beleid en beminnelijk karakter de liefde van Leydens burgerij zóó
zeer had verworvendat bij zijn verscheiden konde getuigd worden dat
zijn dood eene gansche stad in rouwe dompelde.
En toch, Mijne Heeren, ik aanvaard die taak, want ik vind mijne kracht
in de benoeming zoo als zij geschied is. Op eene voor mijn gevoel hoogst
vleijende wijze werd mij het Burgemeesterschap van Leyden, ongezocht,
aangebodenik meende daarin het bewijs te zien dat de Hooge Eegering
hare goedkeuring schonk aan mijne 16-jarige administrative loopbaan,
zóó aan mijn beleid als Burgemeester der stad Brielle als elders.
Maar niet minder, Mijne Heeren, voelde ik mij genoopt aan die roep
stem gehoor te geven, omdat ik wist dat ik in deze achtbare vergadering
mannen zou ontmoeten, die door hunne veelzijdige kunde, door hunne uit
stekende talenten en maatschappelijken toestand mijzoo zij zulks wilden
krachtig ter zijde zouden kunnen staan.
Van den geachten oudsten Wethouder mogt ik vernemen dat mij die
hulp zal geschonken worden. God zij gedankt Gij hebt mij die hulp niet
ontzegd.
Die verklaring was mij aangenaam en hoogst gewigtig en werd zelfs niet
in het allerminst getemperd door de zinsnede, dat mijne benoeming als
Burgemeester aanvankelijk minder sympathie bij Leydens ingezetenen vond.
Ik eerbiedig dat woord. Van zijn standpunt konde hij raoeijelijk anders
spreken; zoo ik reeds een goeden dunk van zijne opregtheid had, hij moet
in waarde rijzen door die opregte taal.
En nu, Mijnheer de Wethouder, ik zeg U dank voor de welwillende wijze
waarop gij mij hebt toegesproken. Ik zeg U dank, U en de overige leden
van het Dagelijksch Bestuur, dat gij mij uw hulp en bijstand wilt ver-
leenen. Moge de dagelijksche omgang met U, Mijne Heeren, mij in de
gelegenheid stellen uwe rijpe ervaring te raadplegen tot heil dezer aanzien
lijke stad, mij steeds zoo dierbaar door herinneringen uit een vroeger
gelukkig academie leven.
U, Mijne Heeren, met de overige leden van den Kaad bied ik wederkeerig
mijne vriendschap aan.
Geachte heer Secretaris, ook van U verwacht ik veel hulp en ondersteu
ning. Gijdie door veelzijdige administrative kennis uw ambt tot eere
verstrekt, wil Gij mij uwe voorlichting niet onthouden. Ik acht het overi
gens overbodig U de verzekering te gevendat ik ook met het oog op
uwe klimmende jaren, zooveel in mij is, uwe moeijelijke taak zal trachten
te verligten.
En nu aanvaarde ik mijne betrekking, 's Konings vertrouwen hoop ik
niet te beschamen. Met den bijstand van God, zonder welken ik niets
vermaghoop ik een goed regent voor Leyden te zijnenzoo het mij
aan de krachten mogt ontbreken, aan goeden wil voorzeker nimmer!
Bij de leiding uwer vergaderingen, Mijne Heeren! wensch ik, gelijk ik
het in mijne vorige betrekkingen poogde, uwe beraadslagingen met de meeste
onpartijdigheid te leiden, gedachtig aan de leus: audi et alteram partem..
Maar van U, Mijne Heeren, durf ik ook verwachten dat bij verschil
van meeningtusschen U en mijGij nimmer uit het oog zult verlie
zen het suaviter in modo. Daardoor alleen kan tusschen U en mij de zoo
gewenschtezoo hoog noodige overeenstemming bestaanwaardoor de be
langen dezer aanzienlijke en roemrijke Academie-stad het best kunnen wor
den bevorderd.
Mijne HeerenIk verklaar het Voorzitterschap dezer vergadering te aan
vaarden.
Verlangt nog een van de heeren het woord? Zoo niet
vergadering.
dan sluit ik deze
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DKABBE.