liging van dat verzoek volstrekt geene termen aanwezig zijnen zij zich verphgt vinden daarop afwijzend te raden. J Da heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik ben ook tegen het geven van gratificatiën. Maar ik zou willen vragenof de opbrengst der bruggen met juistheid bekend is, en bepaaldelijk die van elke brug, en of daarop nel eene behoorlijke controle wordt uitgeoefend. De Voorzitter. Zeer zeker. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Wordt aan de brugwachters eene vaste som uitbetaald? De heer de Fremery. In het vorig jaar heb ik door een onzijdig per soon doen opnemenof hetgeen de adressanten bij den gemeenteontvanger verantwoorden overeenkwam met het verschuldigde voor de schepen, die doorvaren. Die opname geschiedde gedurende eene volle week, en het 'eind cijfer stemde geheel overeen met de verantwoording. De brugwachters ge nieten overigens een vast weekloondat hun wordt 'uitbetaald door den ont vanger. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Het doet mij genoegen dit vau den Wethouder te vernemen. Maar in plaats van eene vaste som zoude ik liever eene percentsgewijze uitkeering ingevoerd zien opdat er minder o-e. legenheid voor misbruik zoude kunnen bestaan. De heer van der Hoeven. Ik wenschte alleen te vragen, waarom zoo bepaald gezegd wordt in het rapport, dat er geene termen aanwezig zijn om het verzoek in te willigen, zonder eenige nadere ontwikkeling. Die perso nen zullen toch wel eenige gronaen gehad hebben om die gratificatie te vragen. Als zoo volstrekt beweerd wordtdat er geene termen bestaanzou ik wel wenschen te wetenwaarom men dat met zulk eene stelligheid ver klaart. Is het omdat alle verzoeken om gratificatie in geene aanmerking komen, dan heb ik er vrede mede; maar anders zou ik gaarne vernemen, waarom in het rapport eene zoo stellige verklaring voorkomt. De heer Hubrecht. Het ophalen der brug aan de Bakkerssteegdie vroe ger ook door brugwachters bediend werd, is nu aan een ander toevertrouwd. De werkzaamheden zijn voor hen verminderd. De Voorzitter. Ik geloof ook, dat het in den geest der vergadering ligt om zoo min mogelijk gratificatiën toe te kennen. Eeeds de vraag om gratificatie is uit den aard der zaak niet dan in zeer bijzondere gevallen In te willigen. Intusschen had men er kunnen bijvoegen, dat reeds verleden jaar het tractement der adressanten is verhoogd; en dat het dus min voegzaam is te achten om reeds in het daarop volgend jaar eene gratificatie te vragen. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke omvra^e aangenomen. VIII. Adressen van P. C. Maks en anderen, betreffende het verlengen der billetten van wettigen inslag. Het rapport van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende: Op deze adressen hebben wij ingewonnen de adviezen van den Contro leur (2® afd.) en den Gemeente ontvanger. Deze adviezen loopen zeer uiteen en dit was dan ook te verwachten; de eerste toch staat met alle magt voor het stelsel van teruggave van belasting, bij de opheffing der verbruiksbelas tingen, zoo zelfs dat hij nu nog het reeds eenmaal genomen raadsbesluit, welk raadsbesluit wij gelooven dat in alle opzigten juist gezien iswil inge trokken hebbende laatste daarentegen, in principe tegen het verleenen van restitutie bij de opheffing der verbruiksbelastingen gestemd, doch het bezwaar der adressanten erkennende, en overtuigd dat het niet-verlengen dier billetten het gevolg is van de zekerheid dat, zoolang de belasting stand hield, dit eene nuttelooze formaliteit was en alzoo niet aan eenio- verzuim is toe te schrijvenis van oordeel dat hieraan kan te gemoet" gekomen worden door in dit bijzonder geval en zonder eenige consequentie hoe ook nieuwe bewijzen van inslag te verstrekken. Wij hebben daarom, in deze bijzondere omstandigheid, geene bedenking gevonden u dit voorstel te doen, waardoor de belanghebbenden in billijk heid worden geholpen, zonder dat wij gelooven dat zulks tok een belangrijk verlies voor de gemeentekas zal leiden. Het is daarom dat wij de vrijheid nemen u voor te dragen, de volgende verordeningen vast te stellen, waarmede wij durven vertrouwen in billijkheid de belangen der requestranten in het oog te hebben gehouden: Bij afwijking van het bepaalde bij art. 21 der verordening regelende de invordering der plaatselijke belasting op den wijn, kunstwijn en fruitwijn van den 11/24 December 1855 kunnen, binnen acht dagen na afkondi ging dezer verordening, de bewijzen van wettigen inslag, welke niet ouder zijn dan een jaar en sedert niet zijn verlengd, voor zoo verre bij peiling blijkt de hoeveelheid nog aanwezig is, door den ontvanger worden verlengd. Bij afwijking van het bepaalde bij art. 83 der verordening regelende de invordering der plaatselijke belasting op het gedistilleerd, van 6 Augus tus 1863, kunnen, binnen acht dagen na afkondiging dezer verordening, de bewijzen van wettigen inslagwelke niet ouder zijn dan een jaar en sedert niet zijn verlengd, voor zooverre bij peiling blijkt de hoeveelheid nog aanwezig is, door den ontvanger worden verlengd."" Door de Commissie van Financiën wordt tot de afwijzing der verzoeken geadviseerd. De heer Krantz. In het rapport der Commissie van Financiën is reeds mijn gevoelen uitgedrukt. Door de voorgestelde wijziging in de verordening zal, naar mij door deskundigen is verzekerd, de gemeente meer nadeel heb" ben, dan door het geven van restitutie bij aanpeiling. En na ingewonnen informatiën heb ik de overtuiging dat het verlies voor belanghebbenden niet groot kan zijn. Voor mij zeiven blijf ik alzoo van meening de restitutie te moeten weigeren, op eene andere wijze, dan bij het raadsbesluit is vastgesteld. De heer van Outeren. In eene der vorige vergaderingen over dit, althans soortgelijk onderwerp, heb ik de meening voorgestaan dat de bil lijkheid vorderde aan de handelaren in wijn restitutie te geven van den be taalden accijns. Ik heb toen gewenscht dat dit had kunnen geschieden door middel van aanpeiling in de bewaarplaatsen, tegen de laatste dagen van het jaar; maar het geven van restitutie werd afgewezen. Nu kan ik geen verschil zienalthans wat het effect betrefttusschen het thans in be handeling zijnde voorstel en de meening van hen* die restitutie wenschten te geven; alleen de vorm verschilt. Nu wordt teruggave bij uitvoer voor gesteld door verlenging van vervallen billetten, maar daarbij met, mijns inziens, onnoodige verpligting tot uitvoer en wederinvoer, dat veel kosten en moeite voor de handelaren veroorzaakt. Bij de eene zoowel als bij de andere wijze staat het bezwaar van aanpeiling gelijk. Ik zou daarom de voorkeur gegeven hebben aan eene restitutie alleen door aanpeiling in de kelders of pakhuizen. De Voorzitter. Ik moet al dadelijk opmerken dat de vroegere behan deling der zaak in besloten vergadering heeft plaats gehad. De heer van Outeren. Ik moet u verschooning vragenmijnheer de oorzitter. De zaak, die ik genoemd heb, is in eene openbare vergade ring behandeldbij gelegenheid dat het eerste door den heer Maks inge diend verzoek ter sprake kwam. De oorzitter. Zoo uw denkbeeld mogt zijn om op het vroeger be sluit terug te komendan moet ik zeggendat men dat niet wel doen kan. Men kan bezwaarlijk terugkomen op een vroeger besluit, tenzij de zaak weer regelmatig aan de orde ware gesteld. Het kan toch niet aangaan als een of ander lid op eenmaal zegtlaten wij op deze of gene zaak te- ïugkomen. Waar zou dat heen, terwijl de overige leden daarop niet voor bereid waren? Maar ik beroep mij in ieder geval op de bepaling van art. 14 van het reglement van orde, dat zegt: //De Eaad kan ook" over andere onderwerpenmits vervat in eenig voorstel van een of meer leden van den Eaad, minstens 24 uren te voren schriftelijk bij den Voorzitter ingedienden door dezen ter tafel gebragtberaadslagen en besluiten zulks zal echter nimmer mogen strekken om op een vroeger genomen besluit terug te komen." Mij dunkt, dat dit nog al duidelijk is. De heer van Outeren. Ik meen niet dat in de wijze, waarop ik mij over dit onderwerp heb uitgedrukt, de bedoeling lag opgesloten dat ik wilde voorstellen nu op het vroeger genomen besluit terug te komen. Ik had die bedoeling althans niet, maar ik moest wel mijne vroegere meening noe men om daardoor de redenen aan te dringenwaarom ik tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen zal. De Voorzitter. Dan heb ik uwe bedoeling niet juist gevat en vervalt mijne bedenking. De heer Baert. Ik voor mij kan mij het best vereenigen met het voorstel van de Commissie van Financiën. De heer du Eieu. Ook ik zal mijne stem uitbrengen voor het rapport der Commissie van Financiën. De heer Kneppelhout van Sterrenburg doet gelijke verklaring. De heer de Fremery. Het is nu vijf weken geleden, dat wij besloten hebben geen restitutie te gevenwij hebben dat gedaan omdat wij wisten, dat de groot-handelaren in wijn en gedistilleerd doorloopend crediet genie ten, en dus geen accijns betalen dan voor betgeen dadelijk in consumtie wordt gebragt. Ofschoon het niet onbekend was, dat ook enkele anderen een vrij aanzienlijken voorraad hadden van veraccijnsden wijn, meenden wij dat deze evenzeer door uitvoer en weder-inslag onder doorloopend crediet zich voor schade konden wachten. Hiertegen heeft zich echter een bezwaar voorgedaan, waarop ik althans niet bedacht ben geweest; de societeits hou ders en zij die gewoon zijn bij de flesch den wijn af te zetten, hebben nimmer de bewijzen van inslag, waaraan zij tot dusverre geene behoefte hadden, en die slechts voor twee maanden geldende zijn, doen verlengen; daardoor ontbreekt hun nu de gelegenheid om billetten tot uitvoer te lig- ten. Het is in deze onvoorziene behoefte dat wij gemeend hebben te mogen te gemoet komen. De concept-verordeningen, aan den Eaad voorgelegd, voorzien in dit bezwaar; de uitvoer zal dan aan allen vrijstaan, hetgeen mij noodig en billijk voorkomt. Op deze gronden geloof ik dat de voor- dragt van Burgemeester en Wethouders ondersteuning verdient. De heer Hubrecht. Toen het voorstel tot het geven van restitutie in eene vorige vergadering werd verworpen, werd ab reden bijgebragt, dat de verzoekers zich door uitvoer konden helpen. Nu wil ik hen in de gelegen heid stellen zulks te kunnen doen. Ik zal voor het rapport van Burge meester en Wethouders stemmen. De heer Librecht Lezwyn. Ik vind er altijd iets hards in aan die menschen geene restitutie te geven. Daarom ben ik meer voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders dan voor dat van de Commissie van Financiën. De heer Hartevelt. Ik ben tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, doch ik zou ongaarne zien, dat men daaruit opmaakte, dat ik tegen restitutie was. Ook ik begrijp, dat men op een pas genomen besluit niet zal terugkomen, maar het zij mij geoorloofd te motiveren waarom ik tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders ben. Het is omdat ik afkeerig ben om de menschen te plagenen dat geschiedt als zij verpligt worden uit. te voeren. Het is, omdat ik niet wensch mede te werken tot verdraaijing of verkrachting eener verordening, door het verlengen van billettendie reeds lang verloopen zijn en waardoor fraude kan ontstaan ik ben voor restitutie van betaalden accijns langs wettigen weg. De heer Tollens. Ik kan mij wel vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en zal daaraan mijne stem geven. De heer de Moen. Mijn gevoelen is in het rapport der Commissie van Financiën vervatwaarvan de motiven zijn ontleend aan het rapport van den heer Controleur van 17 November. Deze zegt namelijk: //zich niet te kunnen begrijpen, dat de firma Eouscher en Comp.die als handelaar van tijd tot tijd uitslaat, zijn billetten niet heeft doen verlengen, en dat dit dus moet zijn een misverstand." Ik neem daartegen aan, dat ieder handelaar ge woonlijk weet, wat hij in zijn belang te doen heeft. De Ontvanger nu zegt in zijn rapport van 19 November het volgende: Wat het gedistilleerd aan gaat, komt het mij voor, dat de geldigheid der bewijzen van inslag ook wel op dit onderwerp van belasting behoort te worden toegepast, maar tevens dat men dan ook niet verder behoeft te gaanuit aanmerking van den tijd van ruim vijf maandendien men alsnog voor zich heeft om de waren, thans of later voorhanden, af te zetten." Ook om die redenen kan ik mij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet ver eenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 3