op den voorgrond stellen dat ik daarmede geen verwijt bedoel jegens de Commissie van Fabricage en haren geachten voorzitter. Integendeelik breng gaarne hulde aan den ijver en de werkzaamheid van die commissie, en in het bijzonder aan onzen Wethouder van Fabricagewaardoor hij veeleer den dank der vergadering verdient. Ik heb wel eens hooren zeggen: Leyden heeft een duren Wethouder van Fabricage, en ik ben ook wel eens geneigd geweest zoo te denken, en toch het is zoo niet; zoo zouden wij gemakke lijk, indien er te veel was uitgegeven, de verantwoordelijkheid van ons kun nen afschuiven en laden op de Commissie van Fabricage. Er wordt geen cent voor fabricage uitgegeven zonder goedkeuring en toestemming van den Itaad. Met meer grond zou men dus kunnen zeggen: Leyden heeft een duren gemeenteraad, en dit spreek ik niet tegen. De Commissie van Fa bricage stelt voor, en wanneer de ltaad belangrijke sommen toestaat, dan is het niet te verwonderen dat eene Commissie, die zoo ijverig is, en gaarne nuttige zaken en verfraaijingen tot stand wil brengen, door den Raad ge steund, op den ingeslagen weg voortgaat; doch ik geloof dat wij op dien weg niet mogen voortgaan, maar de uitgaven moeten inkrimpen, vooral nu de accijnsen zullen vervallen, nu die milde bron van inkomsten niet meer zal vloeijen, nu wij geene aanzienlijke overschotten meer hebben zullen en de ingezetenen 'direct en meer gevoelig zullen worden belast. Ik geloof dat we nu vooral moeten bedenken dat voor elke buitengewone uitgaaf voor ver betering of verfraaijing een ieder verpligt is bij te dragendat er direct uit zijne beurs geput zal worden. Nu moge men zeggen dat, over zoo velen verdeeld, de opbrengst voor ieder in het bijzonder onbeduidend is; doch ik geef dit niet toe. Het bedraagt meer dan men denkt. Ik wijs b. v. op een werk als dat aan de Wittepoort; dat kost 20.000, en nu wordt weer een dergelijk werk voorgesteld. Om 20.000 te heffen zijn noodig 25 opc. op de hoofdsom der personele belasting. Wie nu 40 in hoofdsom betaalt, dat is gemiddeld iemand, die een huisje bewoont van 200 huurwaarde en niet tot de gegoede klasse gerekend kan worden, betaalt dus in de kosten van de verfraaijing aan de Wittepoort 10, en nu geloof ik niet mis te tasten, als ik veronderstel dat er velen zijn die die 10 liever zouden besteden om eigen woning of huis op te sieren of om daaraan eene hoog noodige reparatie te doen dan om ze te betalen voor eene fraaije brug en het wegbreken der Wittepoort. Ik geloof dat wij dus niet over het hoofd moeten ziendat in het vervolg voor elk buitengewoon werk de directe belasting moet worden verhoogden dat van de directe be lasting of den hoofdelijken omslag op den thans bestaanden grondslag meer dan de helft wordt opgebragt door de onbemiddelde burgerklassedoor de bewo ners van huisjes van f 50 tot f 200 huurwaarde. Ik voer dit aan als de reden waarom ik op spaarzaamheid aandring, en nu vraag ik op nieuw met het oog op het door mij aangevoerdezijn de op deze begrooting voorgestelde uitgaven onvermijdelijk? Ik wil niet beweren dat er vroeger is verkwist, nutteloos gelden zijn uitgegeven, verre van daar; wel heeft het den schijn, als ik naga wat er in de laatste jaren tot verfraaijing van de stad gedaan is, alsof er uit eene welvoorziene kas geput werd, zoodat er verfraaijingen en verbeteringen lot stand gebragt konden worden, en bij ruime inkomsten en overschotten was dat te verdedigen; maar niet wanneer, zooals nu het geval is, de belastingen reeds te kort schieten en er voorgesteld wordt om kapitaal aan te spreken. Geheel iets anders is het gelden nuttin te besteden dan met spaarzame hand niet meer uit te geven dan hoog noodi" is- en dit laatste verlang ik. Ik wil nu nog de aandacht vestigeli op eene zaak van groot belang, die in zoo naauw verband staat met den gezondheidstoestand van de ingezetenen, en dus met de welvaart van Leyden. Ik bedoel eene verbetering van het water in onze grachten. Van jaar tot jaar wordt het slechter, zoodat ik geloof dat er dringende behoefte bestaat om daarin te voorzien, meer dan aan menige verbetering of verfraaijin<*. Ik weet wel dat er vroeger reeds iets op t touw is gezet, en dat de uitvoering toen op bezwaren heeft gestuit, maar ik geloof dat toen het water nog niet zoo slecht was als thans, en dat, waar het eene zaak van zoo groot belang geldt, er niets verzuimd mag worden om de bezwaren te overwinnen, en, werden daarvoor zware geldelijke offers vereischt, ik zou geen oogen'blik'aarzelen mijne stem daaraan te geven. Indien onze gemeente bezocht werd door eene besmettelijke ziekte, en deze ziekte werd bevorderd door onzuiver en met allerlei onreine bestanddeelen vermengd water, dan zou de verantwoordelijk heid op ons rusten, indien de noodige maatregelen verzuimd waren. En nu kom ik tot mijn tweede bezwaar tegen deze begrooting; de voorgestelde heffing van directe belastingen. Mogt de Voorzitter echter beter oordeelen dat ik met de uiteenzetting daarvan wacht tot het artikel betreffende de directe belastingen in behandeling komt, dan ben ik bereid daaraan te voldoen. De heer de Fbemery. Bij het opmaken der begrooting in de laatste helft van Augustus was het onze meening dat door het Rijk over 1866 niet meer dan j zoude worde uitgekeerd van het ons komende gedeelte van de opbrengst der rijksbelasting op het personeel. Bij resolutie van Gedepu teerde Staten van Zuid-Holland van den 12/29 September 1865, n. 17 is evenwel kenbaar gemaakt dat de geheele opbrengst op de begrooting 'van 1866 kan worden gebragt; de Commissie van Financiën heeft alzoo tere-ri onze raming met ƒ29627.59 verhoogd. Hierdoor echter is de stand van zaken geheel veranderdtegenover de uitgaven, benoodigd voor twaalf maan den worden nu inkomsten over zestien maanden overgesteldofschoon hier door ontegenzeggelijke bezwaren kunnen ontstaan bij eventuëele opheffin" van de personele belasting. Tegenover deze buitengewone ontvangst, meen ik evenwel nu niet meer, als vroeger, vrijheid te hebben om u aan te raden bovendien nog Over een kapitaal van/I0.0Ö0 uit de Bank van leening en ƒ5000 bij verkoop van 2» pet. inschrijving op het Grootboek der nat. schuld te beschikken. Inderdaad zouden daardoor nu de buitengewone ont vangsten worden opgevoerd tot de aanzienlijke hoogte van 4*4627.59 en deze gelden, behalve 10.000 voor eenen verbeterden toegang aan de Rijns- burgsche poort en ƒ5000 als buitengewone toelage aan de ambtenarenze zou den verbruikt worden voor gewone uitgaven. Ik meen dat dit niet wel overeen te brengen is met eene goede regeling, die vordert dat ieder dienstjaar in zijne eigene behoeften voorziet. Bij de behandeling van de artikelen wensch ik u dus in overweging te geven om de sommen, uitgetrokken op de vol»- nommers 44 en 45 te doen vervallen en met dit bedrag den hoofdelijken omslag te verboogen; deze of liever nog de opcenten op de personele belas ting zal mtusschen kunnen verminderd Worden met p. m. ƒ30.000 voor de bate die voortvloeit uit de vervroegde betaling van het j der personele be lasting. Nog nimmer heeft de Commissiewier mandaat het is onze voor stellen te beoordeelenzulke belangrijke wijzigingen voorgesteld; het streven was kennelijk om den hoofdelijken omslag zoo laag mogelijk te bepalen. Het doel zeker is loffelijk om de ingezetenen zoo miu mogelijk te bezwaren, en wie onzer zou er zich niet in verheugen, wanneer het waarlijk de uitkomst was van op goede gronden steunende cijfers; doch de vraag aan mij zeiven gerigt: zijn niet vele artikelen, die als gewoon onderhoud moeten worden be schouwdverminderd of ter zijde gesteld, zijn niet de accijnsen, in vergelij king met hetgeen de ondervinding bij afschaffing leerdete hoog opgevoerd zal de som, voor onvoorziene uitgaven uitgetrokken, voldoende zijn om te bestrijden hetgeen bij de wijziging van ons belastingstelsel welligt zal ge vorderd wordendie vragenik kan ze niet voldoende oplossenwenschelijk toch acht ik het niet gewoon onderhoud te verschuiven om daarmede een volgend dienstjaar te bezwaren; het cijfer, door ons voor de accijnsen uitge trokken berust op de uitkomstbij vorige opheffing verkregenen is naar mijne meening niet voldoende wederlegd; de som, door ons voor onvoorziene uitgaven uitgetrokken is in overeenstemming met den meermalen uitgedruk- ten wensch van deze vergadering, om dien post tot op ƒ5000 terug te bren gen en zal bij onderzoek en vergelijking met andere gemeenten zeker niet te hoog kunnen geacht worden. Wat nu zullen de gevolgen zijn, wanneer de voordragt van de geachte Commissie mogt worden aangenomen. De inge zetenen zullen ja in 1866 door het verbruik van een kapitaal van ƒ19.500 minder worden belast, doch het zal zijn ten koste van een volgend dienst jaar, wanneer zonder buitengewone ontvangst de lasten veel meer dan bij ons voorstel zullen moeten worden verhoogd. Ik geloof waarlijk niet dat dit in het belang van onze gemeente kan zijn, en acht mij althans niet bevoegd, daartoe mede te werken. Op het aangevoerde door den heer Tollens wensch ik in antwoordbij hetgeen reeds door den Voorzitter is te kennen gegevennog dit te voegen dat het mijne overtuiging isdatals zulk een doorvaartgeld hier mogt worden bepaald, het, naar alle waarschijnlijkheid, door de hooge regering niet zal worden goedgekeurd; heb ik het wel, dan zijn reeds in Delft daaromtrent bezwaren voorgedragen. De regering wenscht zooveel mogelijk aan het voorschrift, dat de in-, uit- en doorvoer niet mag worden belemmerd, uitvoering te geven. De Voorzitter. Ik zou het wenschelijk achten met de behandeling van dit punt te wachten tot straks. De heer de Fremery. Ik meende er daarom op te mogen antwoorden omdat zoo even hetzelfde punt als algemeene beschouwing is voorgedragen. De heer Krantz. Ik wensch deze algemeene discussiën geenszins te rekkenmaar ik wilde alleen dit opmerkendat de Commissie van Financiën van het standpunt is uitgegaan, dat, bij iedere verandering van belasting stelsel, men altijd trachten moet de belastingen zoo min drukkend moge lijk te makenopdat de algemeene belangen daardoor zoo min mogelijk worden gekrenkten men inmiddels den tijd hebbe om uit te zien naar de geschikste middelen om in de dienst behoorlijk te voorzien. Nu is het niet vreemd, dat de heer Scheltema, als jonger lid van de vergadering, van een ander beginsel uitgaat en zich tegen eene verhooging van uitgaven heeft verklaard. Ik daarentegen ben van een ander gevoelenen ik zou het als eene ongelukkige gebeurtenis beschouwenals wij tot den vorigen toestand terugkeerden. Bij de laatste verandering van belastingstelsel is het Leyden wel gegaanen als voorbeeld daarvan kan ik er op wijzen dat het uiterlijk aanzien der stad belangrijk is verbeterden vele eige naars, door verfraaijng hunner panden daartoe hebben bijgedragen. Van de opheffing der accijnsen verwacht ik niet minder gunstige gevolgen. De heer Scheltema zegtdat hij die verhooging van uitgaven niet aan de leden van den Raadnoch der Commissie van Fabricage tot verwijt rekent; maar wien dan? Ik voor mij feliciteer den Raad, dat de Commissie het denkbeeld tot die uitgaven heeft aangegeven. Het heeft in Holland nooit gefaald aan menschendie geld hadden en met de gewone interest te vreden waren. Ik vind het gelukkig, dat er ook zijn, die het geld weten te gebruiken tot een meer productief doel, en ge loof, dat de vermeerdering van waarden der huizen juist het gevolg is ge weest van de aangebragte verfraaijingen. Ik hoop dan ookdat die uit gaven steeds meer zullen worden. In iedere gemeente, waar welvaart is, klimmen de begrootingenen het is mijn wenschdat Leyden onder die gemeenten zal blijven behooren. De heer Hubbecht. Wat betreft de bedenkingen dat de kosten van fabricage op de begrooting steeds vermeerderenzoo geloof ikdat deze begrooting het bewijs oplevert, dat er geene uitgaven op voorkomen, dan die werkelijk als noodzakelijk zijn te achten, en zoo al de cijfers hooger zijn dan in vroegere jaren, de toestand is sedert aanmerkelijk veranderd, en de bron nen van inkomst vermeerderdgeene hoogere lasten behoefden te worden opgelegdintegendeel zij konden worden verminderdzoo als de belas ting op de brandstoffen. De heer Scheltema heeft ook nog behandeld het punt der waterverversching. Ik moet daaromtrent herinneren dat reeds in 1861 aan den architect van der Paauw een onderzoek is opgedragen, en deze in Augustus 1861 hierop breedvoerig heeft gerapporteerd. In Mei 1862 had de Commissie van Fabricage vergunning gevraagd over deze zaak deskundigen te raadplegen. De magtiging daartoe is haar door de verga dering verleend, en zij heeft ten gevolge daarvan met den heer hoofdinge nieur Beijerinck ampele conferentiën gehad. In de vergadering van 20 Junij 1863 heeft de Burgemeester een uitgewerkt plan, met teekeningen, van voornoemden hoofdingenieur, met een voorstel van de Commissie van Fabricage, bevattende onderscheidene bijlagen, aan den Gemeenteraad over gelegd. De kosten waren begroot op f 118.950 en het stoomwerktuig van 75 paardenkracht. Derhalve, de zaak is niet blijven rusten en de Com missie heeft in 1863 aan den haar opgelegden last voldaan. De heer de Moen. Ik wensch slechts een enkel woord te zeggenten einde den ongunstigen indruk weg te nemendien het gesprokene van den heer Scheltema bij de jongere leden zou te weeg brengen over het telkens klimmen der inkomsten en uitgaven. Heeft de heer Scheltema dan niet gedacht, dat in de laatste zes jaren de uitgaven door veranderde omstan digheden hebben moeten klimmen? Ik zal alleen bijbrengen, dat er ruim ƒ150,000 besteed moesten worden alleen voor het bouwen van scholen, en wat al meer daaraan verbonden was, en dat was een pligt, ons door de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 2