De heer de Moen. Ik kan mij met dit denkbeeld wel vereenigen en neem dus mijn voorstel terug, liet is wel zoo goed als het mijne, want het bespaart ons eene langdurige discussie over de bedoeling der gemeente wet. Wij hebben nu geene wetsuitlegging noodig. De heer Scheltema. Jk wil er nog dit bij opmerken, dat de directe belastingen voor I860 reeds zóó laag zijn geraamd, dat liet waarlijk niet noodig is kapitaal te verkoopen. Dit kan welligt in volgende jaren voor buitengewone uitgaven noodig zijn, wanneer de directe belastingen op een hooger bedrag moeten worden gebragt. De heer du Bieu. Ik kan moeijelijk over dezen post mijne stem uitbren genwanneer ik niet weet, hoe groot de som is, die als hoofdelijke om slag zal geheven worden. Ik zou dus in overweging willen geven eerst de onvoorziene uitgaven vast te stellen. De Voorzitter. Dan stel ik voor, thans over te gaan tot den post van Onvoorziene uitgaven. Het is waar. Ik moet toegeven, dat, om een juist oordeel te vellen over de posten betreffende den verkoop van inschrijvingen en den lioofdelijken omslag, vooral de onvoorziene uitgaven behooren te worden vastgesteld. Hoofdstuk XI. Onvoorziene uitgaven. No. 148. Onvoorziene uitgaven f 5000. De Voorzitter. De vergadering weet, dat omtrent dezen post eenig verschil van gevoelen bestaat. Burgemeester en Wethouders hebben voor gesteld f 5000, de Commissie van Financiën stelde voor 2000. Wat mij betreft, ik betwijfel of eene som van 2000 toereikend zal zijn om buitengewone, onvoorziene uitgaven, die zich in den loop van een dienst jaar kunnen voordoen, te bestrijden. De heer Tollens. Acht men 5000 voor onvoorziene uitgaven te hoog, ik acht f 2000 veel te weinig. Ik zou die som minstens op 4000 willen stellenmaar ik maak daar geen voorstel van dan alleenindien het bleekdat de Baad mogt willen te gemoet komen in de hoogst loffelijke bezuinigingszucht van de Commissie van Financiën. De heer de Fremery. Te Botterdam bedraagt de som voor onvoorziene uitgaven 12} pCt., te Dordrecht 6 pCt.te 's Hage 4 pCt.te Leyden 1 pCt. Ik geloof dus dat de som door Burgemeester en Wethouders voorgesteld niet te hoog is. Als het de wensch van den Baad is, zooals heden en in eene vroegere vergadering reeds is aangegeven, om bij ophef fing van bewaarscholen in dat gemis te voorzien, dan betwijfel ik zelfs of bet cijfer door ons uitgetrokken voldoende zal zijn, om in de behoefte te voorzieh. De heer Hoog. Op eene begrooting van 4 ton acht ik zelfs eene som van ƒ5000 te gering. Ik wil het dagelijksch bestuur eenige ruimte laten, om de vereischte af- en overschrijvingen aan ons bij behoefte te kunnen aanvragen. De heer Hubrecht. Ik acht de som niet te hoog, onder anderen ook met het oog op het artikel brandweer, dat. op het initiatief van de Com missie van Financiëneene vermindering heeft ondergaanwaaraan wij ge meend hebben dezerzijds te moeten toegevenmaar waarvoor het toch zeer mogelijk is dat meer geld zal noodig wezen. De heer Krantz. Ik wil niet komen in eene discussie, of de som fe hoog of te laag is gesteld, maar alleen opmerken, dat wij bij magte zijn die som door overschrijving te verhoogen. Die post is steeds in verband met de ontvangsten en uitgaven ingevulden ik herinner mij dat er begroo tingen zijn vastgesteld, waarbij het bedrag daarvan slechts ƒ500 bedroeg. De heer Hartevelt, Ik kan mij met de som van 5000 vereenigen, omdat deze post vroeger op 12000, ƒ14000, ƒ16000 was uitgetrokken en de Commissie van Financiën in der tijd, op die groote sommen wijzende, aanbeval dit cijfer tot 5000 terug te brengen, als groot genoeg op de begrootingen dezer gemeente. De heer van der Hoeven. Ook ik moet mij voor eene som van 5000 verklaren, maar zie ook in een geringer bedrag geene overwegende zwarigheid. Wanneer op een of anderen post meer moet worden uitgegeven dan geraamd was, kan de Baad, gelijk vroeger meermalen, van het middel van overschrijving gebruik makendaar andere uitgaven toch beneden de raming zullen blijven. De heer Goudsmit. De post voor onvoorziene uitgaven heeft eene finan ciële en eene morele zijde. Eene financiële zijde, en uit dat oogpunt is zij in evenredigheid tot het bedrag der begrooting zeker niet te hoog te ach ten. Zij heeft echter ook eene zijde van vertrouwen. Wanneer ik in het beleid van het dagelijksch bestuur geen vertrouwen stelde, dan was zelfs eene som van 500 te hoog. Nu ik evenwel in dat bestuur vertrouwen stelmeen ik niet dat overbodige of doellooze uitgaven zullen worden gedaan. De heer de Moen. De quaestie van vertrouwen of wantrouwen jegens het dagelijksch bestuur is bij de Commissie van Financiën in het geheel nietnu of immeropgekomen. Maar het is alleen aan die Commissie niet ontgaandat ten gevolge van te hooge raming dezer of lagere raming van andere posten jaarlijks allerbelangrijkste saldo's overbleven. Ten einde dit te voorkomen en de ingezetenen voor hoogeren hoofdelijken omslag dan vorige jaren te vrijwaren (hoewel dat voor 1867 wel zul moeten geschieden), blijf ik voor een cijfer van f 2000dat ik als voldoende beschouw. De heer Krantz. Ik begrijp niet wel, hoe er quaestie van vertrouwen of wantrouwen kan zijn, aangezien Burgemeester en Wethouders wel over geen cent van dezen post kunnen beschikken zonder voorkennis van den Gemeenteraad. De heer Goudsmit. Ik heb in de verste verte geen blaam willen werpen op de leden van de Commissie van Financiën. Ik heb alleen mijne eigene slem gemotiveerden trachten te doen uitkomendat het bij dezen post ook de vraag geldtof van de zijde van den Baad vertrouwen wordt gesteld in het dagelijksch bestuur. Geen der leden meer het woord verlangende, wordt de post inet 19 tegen 2 stemmen goedgekeurd. Tegende heeren Krantz en de Moen. De Voorzitter. Nu stel ik wederom aan de orde post uJ. 45die straks is aangehouden. De heer Hubrecht. Maar hebt gij zelf niet, mijnheer de Voorzitter, bij het begin der discussie over art. 45, namens het dagelijksch bestuur, voorgesteld die ƒ5000 terug te nemen en den post voor nihil uit te trekken De Voorzitter. Die opmerking is juist, maar na al de gehouden deli- beratiën en nadat de quaestie op een ander terrein is gebragtnamelijk of de som van /5000 al of niet noodig is te achten, moet ik echter voorstel len die som van de begrooting te doen wegvallenen met dat bedrag den hoofdelijken omslag te verhoogen. Met verkoop van inschrijving zal de hoofdelijke omslag ruim 57000, zonder dien verkoop ruim 62000 moe ten zijn. Dit voorstel, in stemming gebragt, wordt met 19 tegen 2 stemmen aan genomen. Tegen: de heeren Krantz en de Moen. De Voorzitter. Nu stel ik voor den hoofdelijken omslag op 62500 te bepalen. De heer Hoog. Wilt gij, m'ijnheer de Voorzitter, het suppletoir kohier op 1000 houden? Ook dat noramer is met het vorige aangehouden en moet alzoo daarmede te gelijk worden behandeld. De Voorzitter. Heeft een der leden daartegen bedenking? De heer Scheltlma. Ik heb betreffende het artikel geene consideratiën maar wil alleen mededeelen dat ik eerstdaags aan Burgemeester en Wethou ders een voorstel zal doen betrekkelijk de heffing van den hoofdelijken om slag. Tevens wil ik deze gelegenheid te baat nemen om te antwoorden op eene aanmerking gisteren door den heer de Moen gemaakt, namelijk dat ik mijn voorstel vroeger had moeten doen, waarop ik toen verhinderd ben te antwoorden. Ik wil daarop nu alleen dit antwoordendat ik vooraf diende te kennen het concept-raadsbesluit van Burgemeester en Wethouders, dat ons eerst sedert acht of tien dagen bekend is. Ik mogt toch niet uitgaan van de onderstelling, dat wat Burgemeester en Wethouders zouden voorstellen quand meme niet deugde. Ik heb dus dat concept-raadsbesluil moeten af wachten en eerst onderzoekenvoor dat ik een voorstel kon gereed maken. De heer de Moen. Ik kan mij niet herinneren in deze vergadering of ooit te voren één lid der vergadering te hebben belet of belemmerd om te spreken of een voorstel te doen. Dit ligt wel het minst in mijn karakter, ik verlang betamelijke vrijheid, en gun die even gaarne aan an deren zoo als in den loop der discussiën bleekdoch ben en blijf tegen verhooging van den hoofdelijken omslag. De Voorzitter. Ik stel thans voor den hoofdelijken omslag op ƒ62500 en het suppletoir kohier op ƒ1000 te bepalen (n°. 5 en 6 der Inkomsten). Dit voorstel wordt met 18 tegen 3 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren Krantz, Hartevelt en de Moen. De heer van der Hoeven verlaat de vergadering. De Voorzitter. Het batig slot wordt nu vastgesteld op f 801.471, zijnde de ontvangsten geraamd op f 393006.34|en de uitgaven op 392204.87. Thans breng ik de geheele begrooting in stemming. De geheele begrooting wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren Schcltema, Hartevelt en Goudsmit. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 20