getal honden verminderd is. De meeste last van de uitvoering zal neerko men op de agenten van policiedoch deze hebben daarvoor eenige vergoe ding door de hun toegestane verhooging van tractement. De heer Wttewaall. Ik kan eene weder invoering der hondenbelasting niet goedkeuren. In verschillende eeuwen heeft zij plaats gehadzoodat zij aanleiding heeft gegeven tot vele spotprenten. Steeds is men er van terug gekomen ik acht haar wel uitvoerbaardoch te stellen onder de zeer onaangename belastingen en voor de minder vermogenden onder de grievende. De heer Lezwyn. Aan deze honden-belasting zijn ooknaar mijn in- zigt, gelijk de ondervinding trouwens genoegzaam heeft aangetoond, prak tische bezwaren verbonden. Gaat de heffing dier belasting overal met moeije- lijkheden gepaard, dit is vooral het geval in eene stad als Leydenwaar vele particuliere heeren er honden op nahouden en men niet weten kan wie ze toebehooren. Ik erkendat de overlastdien de ingezetenen vooral des avonds ondervinden, zeer groot is, maar de uitvoering is allermoeijelijkst. De lieer Le Poole. Ook mij is de heer Hartevelt voorgekomen. Ik had geen ander voornemen dan het voorstel te doen de honden-belasting weder in te voeren. Ik ben er ook zeer voor uit het oogpunt van zede lijkheid. Het zich verzamelen der honden op de Ruïne is mij altijd voor gekomen een zeer onzedelijk schouwspel te zijn. De Voouzitter. Mijn bijzonder gevoelen (want wij zijn nu toch een maal in diseussiën getreden) is, dat de ervaring de moeijelijkhedenaan de inuing eener belasting op de honden verbonden, voldoende heeft aange toond. Ik vrees, dat betere verordeningen die moeijelijkheden in de uit voering niet zullen opheffen. De honden, waarvoor de belasting niet betaald wordtzullen moeten worden opgebragtbij den ontvanger bewaarden in het openbaar verkocht, zoo als de gemeentewet dat voorschrijft. Dat alles is ook vroeger gebeurd, maar toen bleek het dat de opbrengst van de honden vaak niet dekte de kostenwelke daarvoor moesten worden betaald. Ook te Rotterdam bestaat eene honden-belasting, maar ik ben ingelicht, dat het daar gaat gelijk het bij ons is gegaan. Dengenen, die niet betaalt, laat men stil loopen. Het is eene belasting voor de goedwilligen. Zij is op het gebied der praktijk op den duur niet vol te houden. Niemand meer het woord vragende, wordt het beginsel der heffing eener honden-belasting in stemming gebragt en met 15 tegen 5 stemmen aan genomen. Tegen: de heeren de Fremcry, Hoog, Wttewaall, Lezwyn en de Voor zitter. De Voorzitter. Kan de vergadering goedvinden den post voor memorie uit te trekken? De heer van Oüteren. Wat mij betreft, ik zou liever zien, dat eene som op de begrooting werd gebragt, b. v. van f 500. Hoeveel heeft de belasting op de honden opgebragt in het laatste jaar, dat zij geheven werd De heer de Fremery. In het laatste jaar heeft zij f 165 opgebragt. De heer van der Hoeven. Zou er dan zwarigheid bestaan die som nog eenigzins te verminderen en op de begrooting te brengen eene som van 150? De heer Le Poole. Ik zou vreezen, dat, als die som zóó laag werd gesteld er bij de policie niet veel prikkel zou bestaan om tegen overtredin gen te waken. Dan zegt men al ligt: «het komt er toch niet op aan, hoeveel er opgebragt worde." Eu men wordt allengs meer slap in het toezigt. In den beginne heeft de belasting ook veel meer dan ƒ150 opgebragt. De Voorzitter. Vroeger heeft de belasting ƒ900 opgebragt; het is geëindigd, dat wij ƒ200 ontvingen. De heer du Rieu. Ik geloof, dat de inkomst behoort te worden geraamd naar de vast te stellen verordening. De heer Krantz. Naar mijne mcening zullen wijmet het oog op het verledene, het best doen den post uit te trekken voor memorie. Wanneer de post voor memorie wordt uitgetrokkendan blijkt daaruitdat de Raad het plan om eene verordening te maken goedkeurten kan er later eene som op de begrooting worden gebragt. De Voorzitter. De som van 150 is op de laatste rekening gebaseerd. De heer Hoog. Ik appuyeer zeer het voorstel van den heer Krantz, dat ook aanvankelijk in het denkbeeld scheen te liggen van onzen Voorzitter. Ik heb mij verklaard tegen de weder-invoering eener belasting op de hon den. De Raad heeft het anders besloten. Ik moet de beslissing der meer derheid eerbiedigenmaar nu geloof ik ookdat deze post wat men noemt levend in de begrooting moet worden gemaakt. En dat geschiedt alleen door onder een nieuw nommer een post in te voegen voor eene belasting op de hondenen dien uil te trekken voor memorie. Van de toepassing der verordening kan eerst afhangen, welke de opbrengst dezer belasting zal zijn. Geen der leden meer het woord verlangende, wordt het voorstel van den heer Krantzom dezen post voor memorie uit te trekkenaangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren van Outeren, van der Hoeven en Le Poole. Hoofdstuk III. Raten en opkomsten, spruitende uit gemeente- eigendommen EN BEZITTINGEN. Nos 2025 worden aldus goedgekeurd: Huur van huizen en andere ge bouwen ƒ2800; Huur of pacht van landen en landerijen ƒ1329; Opbrengst van den houthak 100; Renten van kapitalen ƒ18719.521; Opbrengst van grasverpachtingen 429; Pacht van jagt en visscherij 400.15. Hoofdstuk IV. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige BATEN. Nos 2636 worden aldus goedgekeurdTiendencijnsen en erfpachten 1700; Pacht of opbrengst der bank van leening 5000; Pacht of op brengstvan den haardasch, vuilnis, bagger en dergelijke mestspeciën ƒ5722 Boeten van policie, nationale militie enz. 300; Boeten wegens overtredin gen in zake van plaatselijke belastingen 20Vergoeding voor perceptie kosten wegens de invordering van den rijksaccijns op het geslagt 150; Teruggave van het rijk wegens bij voorschot verstrekte reisgelden aan ver trekkende of opkomende milicicpligtigen of verlofgangers 10Teruggave van verpleging en transportkosten van krankzinnigen en kinderen van ge vangenen f 25Teruggave van onderstand aan armlastigen elders domicilie 1S65. van onderstand hebbende ƒ100; Andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende 500; Overwinst der gas-fabriek over 1865 25000. No. 37. Baggeren in de wateren de gemeente toekomende 1400. De heer du Rieu. Ik geloof niet, dat er in den laatsten tijd voldoende in de stad gebaggerd wordt. De onaangename lucht, die uit het water opstijgt, doet mij dit vermoeden. Ik ben niet vrij van do vrees, dat men de baggerstof te lang in de grachten laat liggen, om, eenmaal m t het werk aanvangende, spoedig een schuit vol te hebben. Ik dring er zeer op aan dat er meer gebaggerd wordt. De heer Tollens. Ik vereenig mij gaarne met liet door den heer du Rieu uitgedrukt verlangendat hier ter stede wat meer mogt worden ge baggerd. Onze grachten toonen het aan dat daartoe de meest dringende noodzakelijkheid bestaat. Wat mij betreft, ik heb nog nimmer eert inge zeten dezer gemeente hooren klagen dat hier te veel gebaggerd werd. De post wordt hierop zonder stemming goedgekeurd. Nos. 38 en 39 worden aldus goedgekeurdOntvangsten bij de Commis sie van Fabricage ƒ300; Teruggave van zegelgelden voor quitantiën der plaatselijke belastingen ƒ500. No. 40. 4/5 van de opbrengst der rijksbelasting op liet personeel ƒ59255.17. De Voorzitter. Het bedrag van dezen post moet vcrhoogir.g onder gaan, naar aanleiding van eene decisie van den Minister van Financiën, waarmede overeenstemt het antwoord van den Commissaris des Konings, op een schrijven onzerzijds ontvangen. Het geschilpunt bestaat hierin, dat wij en andere gemeenten eerst van oordeel waren, dat, vermits wij nog in de vier eerste maanden van 1866 accijnsen mogen hellen, wij het 4/5 perso neel alleen over de acht volgende maanden konden berekenen, terwijl de hooge regering ons thans vrijheid geeft het 4/5 over het volle jaar in re kening te brengen. Ik verzoek den Secretaris voorlezing te doen van de resolutie te dier zake door Gedeputeerde Staten van Zuidhollandna be komen inlichtingen van den Minister van Financiëngenomen en door het gemeentebestuur van 's Gravenhage ontvangen. «Gelezen eene missive van den lieer Minister van Financiën van den 31 Augustus 11., n°. 80, houdende, naar aanleiding van de dezerzijds gedane vraag, inlichting aangaande het tijdstip, waarop aan do Gemeenten de uit- keering zal geschieden van het aan haar toegekend gedeelte der opbrengst van de Rijksbelasting op het personeel; Nader gelezen de missive van Burgemeester en Wethouders van 's Gra venhage, van den 22 Augustus II., n°. 6377/1203 (2de afd.) Gelet op de wet van den 7den Julij 11. (Staatsblad n°. 79), op art. 219, 220 en 263 der gemeentewet en op art. 6 en il der voorschriften, be treffende de inrigting der begrootingen van inkomsten en uitgaven van de Gemeenten Gehoord het rapport van de leden der betrokken afdecling; Is besloten aan Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage, naar aanleiding hunner vermelde missive, bij deze te kennen te geven: a. dat de voornoemde heer Ministerwiens gevoelen aangaande de in de praemisse dezer bedoelde vraagt is ingewonnenLeeft modogcdcclildat üe iiitkcering van het deel der opbrengst van 's Rijks belasting op het perso neel, waarover de Gemeentebesturen, krachtens de wet van den 7 Julij II. (Staatsblad n°. 79), zullen hebben beschikt, geschieden zal op hetzelfde tijdstip en in even zoo vele deelen als die der Gemeente opcenten op die belasting gehevenen b. datin verband hiermede en vermits de wet van den 7den Julij 11. (Staatsblad n°. 79) geene verandering heeft daargesteld in het dienstjaar voor de personele belasting, aanvangende, volgens art. 26 1 der wet van den 29 Maart 1833 (Staatsblad n°. 4), met den lsten Mei van elk jaar, ten aanzien van het op de begrooting voor 1866 en vervolgens uittrekken van het 4/5 gedeelte der opbrengst van's Rijks belasting op het personeel voor zooverre namelijk de Raad der Gemeente zal vermeenen over dat ge deelte te moeten beschikken, behoort te worden gehandeld op denzelfden voet als tot dusverre is geschied ten opzigte van het uittrekken op de jaar- lijksche begrooting, van de opcenten ten behoeve der Gemeente geheven op de hoofdsom der personele belasting, zoodat vermits daarin, terzake van die opcentensteeds het volle bedrag van het dienstjaar werd gebragt ook het volle bedrag van het bedoeld 4/5 daarin behoort te worden uitge trokken, wordende hieromtrent opgemerkt, dat hieruit geen bezwaar kan ontstaan, uit hoofde de jaarlijksehe begrooting, volgens art. 11 der voor schriften, eerst wordt gesloten op tien laatsten Junij van het jaar, volgende op dat waartoe zij betrekking heelt, en op dit tijdstip van sluiting de uit- keeringen wegens opcenten op de hoofdsom der personele belastingen we gens het bedoeld 4/5 der opbrengst van de evengenoemde belasting, bereids voor lang aan den Gemeente-ontvanger zijn geschied, zoodat niets belet, integendeel het allezins regelmatig is, dat die ontvangsten ook voor het volle bedrag worden opgenomen en verantwoord in de rekening over het dienstjaar, waartoe de met ultimo Junij sluitende begrooting betrekking heeft waardoor dan van zelf alle waarborg bestaat tegen misrekening of tegen geldelijke bezwaren, en wat meer is, waardoor de jaarlijksehe rekening meer in overeenstemming zal zijn met de daarmede in verband staande begrooting." De Voorzitter. Naar aanleiding dezer resolutie moet alzoo het bedrag van n°. 40 van f 59255.17 op 88882.76 worden gebragt. De heer Hartevelt. Mij is toch nog alt'jd iets duisters in deze zaak gelegen. Op de rijksbegrooting wordt gebragt het 4/5 van de opbrengst der rijksbelasting op het personeel aan de gemeenten, en daarvoor is eene som uitgetrokken, berekend op de overdragt van acht maanden 1866, en niet op die overdragt plus die van vier maanden 1867. Hoe kunnen wij dan hier, op onze begrooting, en hoe kunnen evenzeer alle andere ge meenten, beschikken over hetgeen men eerst in 1867 zal ontvangen? Hoe kunnen wij nu het 4/5 over de volle twaalf maanden op de begrooting brengenen tevens de voordeelen genieten èn van vier maanden heffing der accijnsen, èn van de vier maanden in het 4/5 personeel, die tot equi valent strekken van de afschaffing der accijnsen? De accijnsen worden eerst afgeschaft met 1 Mei, met uitzondering van die op den wijn; deze mag met 1° Januarij a. s. niet meer geheven worden, ingevolge tractaat met 28

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 17