gemeentekasmaar niet dat de gelden eerst worden gestort in 's rijks schatkist, om vandaar tot de gemeente terug te komen, met achterlating van 2i pCt. van het bedrag. Het is zuiniger en eenvoudiger dat er direct betaald wordt aan de gemeentekas. De heer Krantz. Ik geloof niet dat de vorige spreker het bewijs gele verd heeft, dat het voorstel der Commissie, om de opcenten op het per soneel te behouden en daarbij een matigen hoofdelijken omslag te heften niet goed zou zijn, en kan mij dus geenszins vereenigen met het denk beeld, om reeds dadelijk alle directe belasting bij wijze van hoofdelijken omslag in te voeren. De heer de Moen. Ik meen inderdaad, dat ons voorstel meer ratio neel is dan dat van den heer Scheltema. De door ons voorgestelde hef fing zal eerst in werking treden wanneer de plaatselijke accijnsen zijn af geschaft, terwijl volgens het voorstel van den heer Seheltema een deel van het jaar nog aceijnshelling plaats zal hebben en te gelijk verhooging van den hoofdelijken omslag van den aanvang van het jaar af. Ik kan er niet genoeg op wijzendat het jaar 1866 is een jaar van overgang. Voor 1867 en vervolgens zullen de inkomsten zeer verminderen en laten wij dus in het volgend jaar a, tête reposée ons belastingstelsel definitief regelen. De heer Scheltema. Ik moet antwoorden dat de som die aan directe be lasting geheven zal worden volkomen gelijk staat, hetzij men het plan der Commissie of mijn gevoelen volge. De quaestie zal later alleen zijn, hoe die som geheven zal worden, of er ééne directe belasting dan wel twee op ge lijken grondslag zullen zijn, en ook vooral over dien grondslag zeiven. De heer de Moen heeft beweerd dat de hoofdelijke omslag goed werkt, maar ik vraag: waaruit blijkt dat? Of werkt hij goed, omdat er nog niet over ge klaagd is? En waarom zijn dan de accijnsen afgeschaftwerd daarover zoo geklaagd? Deze hebben zoo vele jaren bestaan en de hoofdelijke omslag nog slechts weinige. Om de werking daarvan te kunnen nagaanmoet men de aanslagen der belastingschuldigen vergelijken. Gewoonlijk berekenen wij alleen ieder voor zich zeiven, wat zal ik betalen? en men onderzoekt niet verder. De hoofdelijke omslag was tot nog toe niet hoog en bedraagt slechts 50000maar wie waarborgt ons dat, wanneer hij aanzienlijk wordt uitgebreid en verhoogd, dan de ongelijkheid en onbillijkheid niet zal gevoeld wordendat er dan geene klagten zullen komen. En zal men nu met verbetering wachten tot er geklaagd wordt? Zal men klagten uitlokken of is het niet beter om te veranderenals men de overtuiging heeft dat er gegronde redenen bestaandie tot klagten aanleiding kunnen geven De heer Krantz heeft te kennen gegevendat ik het bewijs niet geleverd heb dat de thans bestaande grondslag niet deugt. Hij acht dien goed, en veroordeelt nu reeds mijn gevoelenzonder de gronden daarvoor te weten. Ik heb in den aanvang gezegd dat het lang zou duren om mijn gevoelen uit een te zetten en de gronden van mijne bezwaren te ontwikkelen. Ik heb ook alleen verlangd dat nu bepaald zou worden de som die door direc te belasting geheven zal moeten wordenen later bij de behandeling van den hoofdelijken omslag de wijze van heffing zou worden geregeld. Ik zal dan mijne bezwarentegen den bestaanden en op nieuw voorgestelden grond slag, met cijfers staven, en meen van den heer Krantz te mogen verwach ten dat hij mij dan op gelijke wijze het bewijs zal leveren dat ik dwaal. De heer Krantz. Ik moet antwoorden dat de Commissie van Financiën wel degelijk cijfers geleverd heeft, terwijl daarenboven haar stelsel reeds door de ondervinding is beproefd. Het is zeer gemakkelijk een gedaan voorstel te bestrijden, maar men moet dat doen met gegevens. De afschaf fing der plaatselijke accijnsen is verlangd en ook ik juich dat beginsel toe, maar dan ook moeten de middelen worden aangewezenom den overgang gemakkelijk te maken. De heer de Fremery. Ook ik wensch niet alles op eens te doen en vereenig mij dus met het meer gematigd voorstel der Commissie van Finan ciën. Maar voor het overige geloof ik, dat er waarlijk behoefte is aan eene verbeterde verordening op onze directe belasting. Mogt men daarin slagen en de werking gunstig zijn, dan is het ook mijne meening dat al lengs de opcenten op de personele belasting moeten verminderd worden om eindelijk alles op den hoofdelijken omslag over te brengen. De heer de Moen. Als een bewijs dat de hoofdelijke omslag goed werkt kan ik aanvoeren, dat ik jaarlijks de lijsten naga der nalatigen of non- valeursdat deze zeer weinig in getal zijn en nog alleen bestaan uit de zoo- danigen die bewijzen van onvermogen leveren. Het is mij duidelijk gebleken, dat ieder die betalen kan ook betalen wil. De heer Scheltema. Ik geloof dat hetgeen de geachte vorige spreker aanvoerde nopens de goede werking van den hoofdelijken omslag alleen ziet op de inning van de kleine aanslagen, maar mijne bezwaren zijn van ge heel anderen aard en betreffen den grondslag der belastingen. Uit een on derzoek naar de werking van den thans bestaanden hoofdelijken omslag is mij gebleken dat personen van hetzelfde verteringsvermogen zeer ongelijk betalen en vooral de gronte gezinnen het meesteen dat de man uit de kleine burgerklasse tot 7 a 8 pCt. van zijn inkomen betaalt en daarentegen de vermogende of gegoede 3 pCt. of hoogstens 4 pCt. Dit acht ik ten hoogste onbillijk en ik behoud mij voor later het bewijs daarvan te leveren. Ik heb reeds gezegd dat ik nu nog niet in détails zal treden, maar wach ten zal tot de behandeling van den hoofdelijken omslag. De heer de Moen. Veel van hetgeen de vorige spreker gezegd heeft kan ik toestemmen maar ik wenschte datvermits de spreker nog geen bepaald plan heeft voorgedragen, wij deze 2/3 gedeelten van het jaar nog als een over gangstijdperk beschouwden en alzoo opcenten op het personeel bleven hef fen, nevens een hoofdelijken omslag, als vorige jaren, hetgeen de ingezetenen het meest zal welgevallig zijn. De heer Scheltema. Mijnheer de Voorzitter, mag ik daarop antwoorden? De Voorzitter. Ik moet zwarigheid maken u, zonder de toestemming der vergadering, op nieuw het woord te verleenen. Ik zal alsnu in omvraag brengen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wordt dat afgestemd, dan zou daaruit volgen, dat het voorstel der Commissie van Financiën is aangenomen. Onderscheidene leden geven te kennen liever aan het voorstel der Com missie de prioriteit te verleenen. De Voorzitter. Ik zal zeer gaarne aan dat verlangen gevolg geven maar wilde niet afwijken van de orde tot nu toe gevolgdom eerst het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen. Het voorstel der Commissie tot heffing van 50 opcenten op het personeel, ten bedrage van 46051.34, wordt aangenomen met 19 tegen 2 stemmen. Tegende heeren Scheltema en Hartevelt. Afdeeling II. Plaatselijke directe belastingen. De Voorzitter. N°. 5 en 6 betrekkelijk den hoofdelijken omslag moe ten aangehouden worden tot het laatst, om alsdan de juiste som, waarop die post moeten worden uitgetrokkente bepalenmaar ook alleen het bedrag, maar niet de wijze hoe die invordering zal plaats hebben. Aldus wordt besloten. Afdeeling III. Belastingen op voorwerpen van verbruik. N°. 7 wordt aldus goedgekeurd: Belasting op het geslagt, met uitzonde ring van varkens- en schapenvleesch f 8000. N°. 8. Belasting op het gedistilleerd 20000. De Commissie van Financiënin aanmerking nemende dat deze belasting in de eerste vier maanden van 1864 heeft opgebragt 25196.81 en in het gelijk tijdvak van 1865 24800.63 stelt voor de eerste vier maan den van 1866 op f 22000 uit te trekken. De heer de Fremery. Ik heb bezwaar in de verhoogde cijfers, die op dit en het volgend artikel zijn voorgedragen. Mogt deze verhooging wor den goedgekeurdik geloof dat de uitkomst niet aan de verwachting zal beantwoorden. Wat toch leerde de ondervinding over de vier laatste maan den, dat accijns werd geheven van de brandstoffen? De opbrengst vermin derde met 20 pCt.niettegenstaande men wist dat er restitutie van den accijns zoude worden verleenden men dus niet beschroomd behoefde te zijn om iets over te houden. Nu zal geen teruggave worden verleend en is het daarom zeer waarschijnlijk dat de veraccijnsingen in de laatste maanden nog minder zullen zijn. Amsterdam, berucht om zijn veelomvattend accijns stelsel de stad die dus bij uitnemendheid op de hoogte mag geacht worden van deze zaak, heeft, met afzondering van den wijn, in 1864 aan accijnsen ontvangen 2,064160.145; een derde daarvan is f 688053.38; de raming voor de vier eerste maanden van 1866 bedraagt echter niet meer dan ƒ426401, dat is ruim 38 pCt. minder dan de ontvangst over 1864. Deze voordragt en de uitkomst in 1863 bij ons verkregen, toen de accijns op de brandstoffen is opgehevenzalhoop ikons nu leiden tot voorzigtig- heid bij de raming dezer artikelen. De heer de Moen. Ik geloof niet dat de vergelijking met de brand stoffen geheel juist is. Daarvan toch kan men zich in het vooruitzigt van afschaffing van belasting in tijds voorzienmaar dat is niet het geval met hen die zich van sterken drank voorzien voor dagelijksch gebruik. Ik houdc mij verzekerd dat de f 2000 vermeerdering, die de Commissie op het ge distilleerd voorstelt, zeer zeker ontvangen zullen worden. De Voorzitter. Ik zal wederom in omvraag brengen het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot uittrekking van het gedistilleerd op ƒ20000, bij verwerping waarvan het voorstel der Commissie ter somma van f 22000 zal zijn aangenomen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren de Fremery, Hubrecht, Hartevelt en Stoffels. No. 9. Belasting op het gemaal f 20000. De Voorzitter. Ook hier stelt de Commissie 2000 verhooging voor. Ik breng in omvraag ons voorstel ad f 20000. Dit wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren de Fremery, Hubrecht, Hartevelt en Stoffels. No. 10 wordt aldus goedgekeurd: Belasting op den wijn, kunstwijn en fruitwijn Nihil. Afdeeling IV. Heffingen voor het gebruik van openbare plaatsenwegen werken en inrigtingen. No. 11 wordt aldus goedgekeurdOpbrengst van tollen op de wegen mitsgaders van straatgelden f 1735. No. 12. Opbrengst van brug-, kaai-, haven-, kraan sluis-, dok-, boom- en veergelden 2100. De heer Tollens. Ik wil toch nog eene poging wagen voor dat kaai- geld. Gisteren heeft de heer de Fremery mij tegengeworpen dat zoodanige belasting door de gemeentewet zou worden gewraaktdie men hoe langer zoo meer in milden zin wilde hebben toegepast; maar als ik toch lees in art. 240 van die wet, dat tot dekking der plaatselijke uitgaven kunnen worden geheven de plaatselijke belastingen bedoeld in art. 238, en wanneer ik in dat art. 238 lees, dat voor plaatselijke belastingen worden gehouden of daarmede gelijkgesteld de in naam der gemeente gevorderde weg-straat- brug-, kaai-, haven- en andere gelden voor het gebruik of het genot van openbare gemeentewerken, dan zie ik niet in dat de gemeentewet geen vrij heid zou geven om dergelijke gelden te heffen. En waarom zou men dit niet doenals de opbrengst eenige duizenden guldens kan bedragen, die tot ontheffing van andere lasten kunnen strekken? Ik blijf dus bij mijne gis teren geopperde meening, dat heffing van kaaigeld eene zeer wenschelijke zaak voor onze gemeente wezen kan. De Voorzitter. Ik geloot niet dat de geldelijke voordeelenuit de hef fing van kaaigeld welligt voortspruitende, zouden kunnen opwegen tegen de bezwaren en belemmeringen welke voor den handel en de schipperij uit dergelijke belasting zouden voortvloeijen. Delft levert thans het voorbeeld op, hoe bezwarend dergelijke heffing is. Er zijn adressen daartegen inge diend en hoogst waarschijnlijk zal dit aanleiding geven zoo niet tot ophef fing, dan tot vermindering van die belasting. De heer Tollens. Ik heb juist de stad Delft op het oog. Daar wordt het kaaigeld geheven. Maar ik zie in allen gevalle niet inwat de hooge regering tegen zoodanige heffing zou kunnen hebbendie toegestaan wordt bij de gemeentewet. De Voorzitter. Ik moet er nog bijvoegen, dat men ook vermeerde ring van ambtenaren tot inning en surveillance zou noodig hebben. De heer de Fremery. Mijne meening, gisteren uitgesproken, dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 15