De Voorzitter. In verband met de begrootingen voor die verschillende
inrigtingen breng ik alsnu den post in omvraag, na aftrek der door de Com
missie van Financiën voorgestelde vermindering met f 1900.
Aldus aangenomen.
No. 131. Subsidiën aan armbesturen Nihil.
De Commissie van Financiën stelt voor eene som van ƒ510 uit te trek
ken als subsidie aan de Israëlitische armen.
De post wordt goedgekeurd ad 510.
Nos. 132135 worden aldus goedgekeurd: Subsidiën aan werkhuizen en
dergelijke armeninrigtingen 5000; Toelage aan het academisch ziekenhuis
2000; Kosten bij het verloskundig onderwijs 50; Begrafeniskosten van
behoeftigen 150.
Hoofdstuk IX. Renten en aflossingen van geldleeningen mitsga
ders ALLE VERDERE OPEISCHBARE SCHULDEN DER GEMEENTE.
No. 136 wordt aldus goedgekeurd: llenten van de gevestigde schuld 400.
De heer van der Hoeven verlaat de vergadering.
No. 137. Pensioenen en lijfrenten 11815.62.
De Voorzitter. Omtrent dezen post bestaat groot verschil van gevoe
len tusschen de Commissie van Financiën en Burgemeester en Wethouders.
Het zijn twee stelsels die tegen elkander overstaan. Burgemeester en Wet
houders nemen bij het pensioneren van de ambtenaren bij de plaatselijke
belastingen als grondslag aan den leeftijd; de Commissie van Financiën de
dienstjaren. De vergadering zal alsnu in deze hebben te beslissen.
De heer Tollens. Gaarne vereenig ik mij met concept-plan van pensio
nering door de Commissie van Financiën ontworpenvolgens hetwelk de
ambtenaren, aan wie wachtgeld zal worden toegekend, verdeeld worden in
categoriën naar gelang van den tijddien zij in dienst der gemeente heb
ben doorgebragt. Ik geloof dat die regeling beter zal werkenen ook regt-
vaardiger is dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het eerste
plan moge voor liet oogenblik iets duurder wezenmaar ten slotte wordt het
toch voordeeliger voor de gemeentekas.
De heer de Fremerv. Bij de bepaling van het wachtgeld, dat verleend
zal worden aan de ambtenaren die uitvallen, heb ik voornamelijk het oog
gehad op de Belgische wet van 18 Julij 1860, te vinden in de Pasinomie
Beige. Aldaar wordt bij art. 14 bepaald, dat de bedoelde ambtenaren gedu
rende drie jaren wachtgeld zullen kunnen genieten in verhouding van 5 pet.
van de opbrengst der plaatselijke accijnsen over het laatste jaar. Was dit
voorbeeld geheel door ons opgevolgdhet uit te keeren bedrag zou voor hen
zijn ƒ30500ons voorstel leidt slechts tot uitkeering eener som van ƒ28074.49,
verdeeld over drie volle jaren. Ik meen dat wij alzoo niet te veel deden voor
hen die buiten hunne schuld, op een bepaald oogenblik, niet naar eigene
keuze, maar door de wet voorgeschreven buiten betrekking geraken. De
Commissie van Financiën begrijpt echter dat hunne aanspraken nog minder
zijn; de som door haar uitgetrokken is slechts f 18682.94 en dus ƒ9391.65
minderik voor mij acht de laatste tegemoetkoming niet in verhouding van
het nadeel dat zij ondervinden. Ik hecht ook niet aan het voorbehoud in
lateren tijd gemaakt, om de aanstellingen slechts voor een jaar te doen;
het Kijk stelt ook ambtenaren bij de regterlijke- cn andere magten aan voor
een bepaalden tijddoch wordt er pensioen of wachtgeld toegekenddan
wordt de geheele diensttijd in aanmerking genomen. Ik blijf dus het voor
stel niet overdreven, maar aannemelijk achten.
De heer Hoog. Ik zal na al het gezegde en ook met het oog op het
vergevorderde uur de discussiën niet rekken. Ik zal alleen zeggendat ik
de beide voorstellen, bevattende de beide stelsels, onderling heb vergeleken
en dat het resultaat daarvan is geweest, dat ik mij vereenig met het voor
stel van de Commissie van Financiën.
De heer Hubrecht. Bij nadere overweging zal ik mijne stem aan de
regelingdoor de Commissie van Financiën voorgesteldgeven.
De heer van Wensen. Ook ik ben voor het voorstel der Commissie.
De heer Hartevf.lt. Ik moet naar aanleiding van het gezegde van
den heer de Fremery opmerkendat het voorstel van de Commissie van
Financiën juist is geschoeid op den diensttijd der beambten.
De heer de Fremery. Ik heb voornamelijk willen te kennen geven,
dat de somals wachtgeld uitgekeerdniet minder moest zijn dan volgens
den maatstaf bij de Belgische wet van 18 Julij 1860 aangenomen. Wordt
de verdeeling naar dienstjaren meer rationeel geacht, ik kan er mij zeer
goed mede vereenigen.
De Voorzitter. Ik heb reeds opgemerkt dat hier twee stelsels tegen
over elkander staan, waarvan elk zijne bijzondere waarde heeft. Ik zal dus
in omvraag brengen het voorstel van Burgemeester en Wethoudersdie zich
daartegen verklaart, is voor het stelsel der Commissie van Financiën.
Dat voorstel wordt verworpen met 18 tegen 3 stemmen.
Voor: de hecren de Fremery, Le l'oole en Stoffels.
De post zelf wordt alsnu, behoudens vermindering door het overlijden van
de ambtenaren Kaaff en Ketel, na aftrek van het wachtgeld van Bourgeois, en
in overeenstemming met de classificatie der Commissie van Financiënin
omvraag gebragt op/12893.40, en aangenomen met 20 stemmen tegen 1,
die van den heer ten Satide.
Hoofdstuk X. Andere uitgaven niet onder de vorige hoofdstuk
ken BEGREPEN.
No. 138. Kosten der kamer van koophandel en fabrieken ƒ475.
De Voorzitter. Wat dezen post betreft, breng ik vooraf in omvraag de
begrooting der kamer van koophandel tot een bedrag van ƒ475.
Deze begrooting wordt aangenomen en de daarmede corresponderende
post in uitgaaf op de gemeente-begrooting.
Nos 139147 worden aldus goedgekeurd: Kosten, vallende op het
houden der lotingen voor de nationale militie en schutterij 300Kosten
van begeleiding van militiepligtigen en verlofgangers 10Kosten van den
ijk en herijk der maten en gewigten, mitsgaders voor het lokaal deswegens
ƒ10; Kosten voor openbare vermakelijkheden en feesten en voor het uit
steken van vlaggen ƒ600; Kosten van brandverzekering der gebouwen
800; Kosten, vallende op het voeren van gedingen Memorie; Kosten van
gemeenschappelijke zakenbelangen en inrigtingen of' werkenbedoeld
bij art. 122 der wet van 29 Junij 1851 3500; Uitkeering aan het Rijk
van het aandeel in de kwade posten wegens de directe belastingen ƒ500;
Toelage aan de eigenaars van den schouwburg ƒ1500.
Hoofdstuk XI. Onvoorziene uitgaven.
No. 148, bevattende den post voor onvoorziene uitgaven ad 5000, wordt
aangehouden tot dat over de begrooting der inkomsten zal zijn beslist.
De Voorzitter. Alsnu is aan de orde de begrooting der
INKOMSTEN.
Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere diensten.
No. 1 wordt aldus goedgekeurd: Batig saldo der laatst vastgestelde reke--
ning Nihil.
Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen.
Afdeeling I. Opcenten op 's rijles directe belastingen.
Nos 2 en 3 worden aldus goedgekeurd: 40 opcenten op de hoofdsom?
der belasting op de gebouwde eigendommen 24090.5710 opcenten op
de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen 63.02.
No. 4. 15, 30, 45, 60, 75 opcenten op de hoofdsom der belasting:
op het personeel var. percelen van 80 en daarboven 65737.00,j.
De heer Scheltema. Ik heb overwegende bezwaren tegen dit artikeL
Er worden voorgesteld twee directe belastingende eene is thans in behan
deling en de andere zal later geregeld worden. Wat de eerste betreft, zoo
wordt voorgesteld te heffen 75 opcenten op de hoofdsom der rijks personele belas
ting waarvan de opbrengst geraamd wordt op p. m. 66.000. Voor de andere
den hoofdelijken omslagwordt door Burgemeester en Wethoudersvolgens con
cept-raadsbesluitvoorgesteld te heffen 5 pet. van het twintigvoudinsgelijks
van de hoofdsom der Rijks personele belasting en gelijkstaande met 100
opc. op die hoofdsom. De opbrengst van dien hoofdelijken omslag wordt
geraamd op p.m. ƒ94.000. Beide heffingen hebben alzoo een en den-
zelfdën grondslag en komen dus eigenlijk neer op ééne directe belasting
van 175 opc. op de hoofdsom der Rijks personele belasting tot een bedrag
van p.m. ƒ160.000.* Waartoe nu die twee directe belastingen in plaats
van ééne. Ik weet daarvoor geen enkelen goeden grond en verklaar mij dus
daartegen; doch mijn voornaamste bezwaar is gelegen in den grondslag.
Het zou nu te lang uwe aandacht vorderen, om al mijne bezwaren tegen
den grondslag der voorgestelde directe belastingen uiteen te zettenen daar
beide in zoo naauw verband tot elkander staan, zoo geef ik in overweging
dit artikel tegelijk te behandelen met den hoofdelijken omslag, en dus zoo
lang aan te houdenen nu alleen te bepalen de som die door directe belas
ting geheven zal moeten worden.
De heer de Moen. Het. is der vergadering bekend dat de Commissie, in
afwijking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, voorstelt het
getal der opcenten niet hooger op te voeren dan 10, 20, 30, 40 en 50,
waaruit de volgende berekening voortvloeit:
voor percelen hebbende eene huurwaarde van
ƒ50 tot beneden 60, 1497.10 zijn 10 opcenten 149.71
n 60 70, 3266.30 20 653.26
"70 "80, 2069.20 "30 620.76
80 "90, 2341.00 40 936.40
90 en daarboven, 82929.08 "50 41464.54
43824.67.
In verband hiermede zou dan ook de hoofdelijke omslag in art. 5 blijven
op ƒ50.000. Volgens dit voorstel meent de Commissie, dat de zaak ten
meesten genoege van de ingezetenen is ingerigt, althans voor dit jaar van
overgang.
De heer de Fremery. Ik ben het eens met de Commissie van Finan
ciën om de opcenten op het personeel niet hooger op te voeren dan 50.
De uitkomst zal evenwel eenigzins anders zijn als de Commissie heeft aan
gegeven, daar de opcenten niet meer als vroeger in verhouding van de huur
waarde, maar nu gelijkelijk moeten geheven worden; het bedrag zal dus zijn
46051.34, gelijkstaande met de helft van de hoofdsom der belasting op
het personeel. Maar ik vereenig mij niet met hetgeen de Commissie als
wenschelijk heeft voorgedragen, om door verbruik van kapitaal verhooging
van den hoofdelijken omslag te ontgaan.
De heer IIartevelt. Ik acht het met den heer Scheltema vrij wat
beter ééne directe belasting te heffen dan twee, die toch op dezelfde en,
mijns inziens, op geen goede grondslagen rusten; het eenige verschil in de
betaling zal wezen dat men een deel bij den rijks ontvanger en een deel bij
den gemeente-ontvanger moet brengen. Ik vereenig mij met het denkbeeld om
een hoofdelijken omslag te heffen en de opcenten op het personeel te doen
vervallen.
De heer Meerburg. Ik wil opmerken dat, wanneer men alleen den
hoofdelijken omslag wil, de grondslagen daarvan zullen moeten worden
herzien. Immers er zijn er nu die in dien omslag niet getroffen worden
en die toch zouden behooreu te betalen.
De Voorzitter. Ik moet opmerken dat thans alleen in behandeling is
de som waarop casu quo de hoofdelijke omslag zal worden bepaald, maar
geenszins de wijze waarop die omslag moet worden ingerigt, noch ook de
categoriën of de verschillende klassen.
De heer Krantz. Ik wil alleen opmerken, dat aan de Commissie van
Financiën geen grondslag voor de heffing van den hoofdelijken omslag is.
bekend geworden, die voordeeliger zou zijn dan de alhier bestaande. In-
verschillende gemeenten heeft men andere genomen, die echter aan de ver
wachting niet hebben voldaanen heeft men daarna ook die van de per
sonele belasting genomen. Het is evenwel mogelijk dat een der leden
eene betere verdeeling zou kunnen aangeven, en de Commissie zal die gaarne
afwachten.
De heer Scheltema. Wat ik vernomen heb verandert niets in mijn
gevoelendat het beter is ééne directe belasting dan tweedie in het wezen
der zaak gelijk zijn, maar alleen in naam en vorm verschillen. Nu de
accijnsen zijn afgeschaft en wij genoodzaakt zijn den weg op te gaan van
directe belasting, ben ik er voor dat die volledig en zuiver worde toegepast,
op de eenvoudigste en zuinigste wijze. Indien ik het woord direct goed
begrijp, dan versta ik daarmede dat de betaling regtstreeks geschiedt aan de