tegenheid hare uitgaven naar de inkomsten te regelen. Als lid van de ad ministratie alhier zal ik, als deze post in stemming wordt gebragt, mij buiten stemming houden. De heer de Moen. Wij hebben van den heer Hartevelt vernomen dat de toelage strekt tot tegemoetkoming in de plaatselijke aceijnsen en daar deze met 1° Mei vervallen, is het duidelijk dat dan ook de toelage zelve mede moet ophouden. Tntusschen deelt de heer Wttewaall mede, op welke gronden en tot welk einde de toelage in 1841 verstrekt is. Ik zou dus ter juiste be oordeeling uit de notulen van den Raad van dien tijd wensohen te verne men op hoedanige wijze de toelage is verstrekt. De heer Wttewaall. Ik heb het extract der notulen van Julij 1844 zoo even ontvangen en het is, zoo als ik reeds heb aangetoond, ter tege moetkoming en onderhoud van het Invalidenhuis. De heer de Moen. Dan houdt alles op. Het blijkt dat de toelage niet strekte tot tegemoetkoming voor aceijnsen, maar voor onderhoud. De Voorzitter. Ik verzoek den heer Secretaris voorlezing te doen van het extract uit de notulen van 1844, opdat blijke uit welken hoofde de toelage aan het Invalidenhuis is verstrekt. Extract uit het register der deliberation van den Raad der stad Leyden. Woensdag 10 Julij 1844. De Raad op de voordragt van Burgemeester en Wethouders, tot het ver- leenen eener jaarlijksche toelage aan het fonds ter aanmoediging en onder steuning van de gewapende dienst in de Nederlanden als bijdrage in de kosten van onderhoud van het alhier gevestigde Invalidenhuis. Gelet hebbende op het wenschelijke om dat gesticht binnen deze stad gevestigd te houden, maar niet minder op het voordeel 't welk de stedelijke kas daarvan irekt, nadat reeds het vrije gebruik der gebouwen, welke aan de stad toebehoorensedert deszelfs oprigting door hetzelve fonds is genoten. Heelt goedgevonden en verstaan te bepalen dat te beginnen met het jaar 1845 en zoolang de stedelijke financiën zulks zullen gedoogen ten voorsch. einde aan het meergenoemde fonds zal worden verleend eene bijdrage van zes honderd gulden 'sjaars, mits de stellige verzekering gegeven wordt dat de gebouwen van het Invalidenhuis voortdurend in goeden staat zullen on- derhouden worden, wordende Burgemeester en Wethouders verzocht daarvan aan het hoofdbestuur van gemeld fonds de vereischte mededeeling te doen." De heer de Moen. Welnu, na deze voorlezing van het extract uit de notulen vervalt ook de grond van het voorstel van den heer Hartevelt gebaseerd op beweerde tegemoetkoming voor de plaatselijke aceijnsen. De heer Hartevelt. Gelijk ik straks reeds opmerkte, heb ik mijn be weren geput uit een werkje van den ons allen bekenden heer Ab. Harte velt Jz.die in 1852 reeds als wethouder dezer gemeente het voorstel deed tot afschaffing der gcmeente-accijnseneen man die niet ligtvaardig iets ter neder stelt, waarvan hij niet zeker is, en die op pag. 13 zijner brochure sub 6 vermeld: Toelage aan het Invalidenhuis, voor de he rtaling van den plaatselijken accijns, 600maar afgescheiden daarvan, destijdstoen het subsidie werd verleendwaren er misschien 200 Invaliden en meer en thans 70 a 80. Dit maakt toch ook een verschil van beteekenis. De Voorzitter. Uit het officiële stuk zoo even voorgelezen blijkt geens zins wat in de brochure waarop de heer Hartevelt zich beroept voorkomt. Het is mogelijk dat in de discussiën van vergoeding voor de aceijnsen ge sproken is, maar dit kan niet meer blijkenwant van die discussiën werd destijds niet zoo uitvoerig verslag gegeven als tegenwoordig. No. 86hierop in omvraag gebragt, wordt onveranderd aangenomen met 20 tegen 2 stemmen, die van de heeren Hartevelt en van Kaathoven, terwijl de heer Wttewaall zich buiten stemming houdt. No. 90 en 91 worden aldus goedgekeurdKosten voor het ontvangen der renten van de inschrijvingen op het grootboek f 75; Kosten van toe- zigt op de vroonwateren f 200. Hoofdstuk IV. Kosten van invordering der plaatselijke belastin gen OF MIDDELEN. No. 92. Kosten van toezigt en van invordering der plaatselijke belastin gen f 17913.38. De heer Hartevelt. De Commissie van Financiën zegt het niet eens te zijn met het gevoelen van Burgemeester en Wethouders nopens de hoe grootheid van het personeel der beambten, maar meent dat een meer opzet telijk onderzoek na 1° Mei zal leiden tot de zekere wetenschap daaromtrent. Mij dunkt, wij behoeven niet te wachten tot Mei; de vermindering van werkzaamheden ligt voor de hand; r.a 1° Mei 1866 wordt het ontvangers kantoor wat het was tijdens het door den heer Henkes werd beheerd met twee beambten, die te zamen f 1400.(zie begrootingen 1863 en 1864) traktement genoten. Waarom dan slechts eene vermindering voorshands van 2 beambten? en wel met de laagste bezoldigingen? waarom er vier be houden op f 1300, f 1100, f 800 en f 700 tractement, te zamen f 3900? Voeg ik hierbij de f 1000 aan druk- en bindwerk en voor het ophalen van recognitiën enz. met het tractement van den ontvanger f 3000, dan hebben wij een zeer duur ontvangers-kantoor; het kost dan niet minder dan f 8000 'sjaars. Wat valt er na afschaffing der plaat selijke aceijnsen voor zoo vele heeren beambten te doen? couranten lezen? sigaren rooken? Ik voor mij heb daar geen begrip van, maar mij steeds voorgesteld dat de afschaffing der plaatselijke aceijnsen groote bezuiniging in de kosten van perceptie en surveillance zou te weeg brengen en ik be grijp nog veel minder dat men de plaatselijke aceijnsen op een gegeven tijdstip afschaft en het personeel daarvoor op geringe uitzondering na behoudt. De Voorzitter. Het personeel der ambtenaren van het kantoor wordt reeds dadelijk met twee verminderd. Het zou echter zeer moeijelijk zijn hier uit te maken, welk personeel eigenlijk noodig was. Ik kan intus- schen de verzekering geven dat er veel werk aan het kantoor van den heer Gerike is. In allen gevalle geeftdunkt mij', de Commissie van Financiën een goeden raad, om de zaak met Mei te onderzoeken, en dan kunnen er nadere voorstellen worden gedaan. De heer de Fremery. Ik zou ook eene definitieve vermindering van personeel niet wenschelijk achten, zoolang niet beslist is op welke wijze wij onze directe belastingen zullen heffen. Daarvan kan afhangen of de werk zaamheden toenemen en ik acht het dus wenschelijk om althans voor het volgende jaar ons niet van een geschikt en bekwaam personeel te ontblooten. De heer Hartevelt. Ik ben nog niet overtuigd van het onjuiste der meening, dat bij afschaffing van aceijnsen ook niet tegelijk de ambtenaren behooren te vervallen behoudens wachtgelden medewerking om hen in andere noodige betrekkingen te plaatsen. Ik herhaal de vraag: welke zal hunne bezigheid zijn De heer Krantz. Ik deel het gevoelen van den vorigen spreker in het algemeen, maar vind met de Commissie van Financiën beter om de rege ling met Mei te doen plaats hebben. Ik beken ook niet te weten hoe bij afschaffing der plaatselijke aceijnsen er werkzaamheid voor de beambten zal zijn. De heer Hartevelt. Wanneer ik de verzekering erlang dat na Mei 1866 een bepaald voorstel zal worden gedaan tot regeling dezer zaak, dan wil ik daarin wel berusten. De heer de Moen. Dat is werkelijk de bedoeling in het algemeen gespro ken. De Commissie, die uit den aard van hare maatschappelijke betrekking kan geacht worden te weten wat op een kantoor kan en behoort gedaan te wordenmeent ook dat na Mei het personeel der beambten te groot zal zijn, indien men niet enkele uren van den dag, maar, zoo als behoort, iederen dag geregeld zal werkzaam zijn. En daarom is de bedoeling om na 1° Mei een voorstel aan den Raad te doen. De heer de Fremery. Ik zou wel cenen langeren termijn wenschen, daar het toch moeijelijk zal zijn reeds op 1" Mei te bepalen, welk perso neel van ambtenaren in het vervolg noodig zal zijn. Er zullen bij de afschaffing der plaatselijke aceijnsen, wanneer de ambtenaren bij de belasting reeds dadelijk worden ontslagenverschillende werkzaamheden moeten over gedragen worden aan de ambtenaren ten kantore van den Ontvanger. Deze zullen de staten en verantwoording van de maand moeten opmakende registers afsluiten en na verificatie in het archief overbrengeneerst daarna zal kunnen blijken, of en zoo ja welke wijziging zal kunnen plaats hebben. Ik geef dus in overweging om aan Burgemeester en Wethouders op te dragen daaromtrent voor 1 Julij eene voordragt te doen. De heer de Moen. Zoo iets ligt ook in het plan; want de Commissie van Financiën zegt in haar rapport, dat zij gelooft dat een meer opzette lijk onderzoek na den lslen Mei zal leiden tot de wetenschap, hoe groot het personeel op het kantoor van den Gemeente-ontvanger zijn moet. Ik bon dus ook voor de tijdsbepaling van een voorstel tegen Julij. De heer Tollens. Ik verlang niet nu reeds het juiste tijdstip te zien bepaaldwaarop het personeel op het kantoor van den Gemeente-ontvanger zal kunnen worden verminderdnoch te weten met hoe veel of weini" beambten men zich aldaar zal kunnen reddenmaar ik wil hier alleen constateren dat, wanneer ik vroeger soms te kennen gaf, niet het financieël voordeel te kunnen beseffen van de afschaffing der aceijnsen, men mij steeds op triomfeerenden toon het groote argument tegenwierp, dat daaruit voor onze gemeente wel eene bezuiniging van f 34000 aan perceptie en surveillance zou voortvloeijenterwijl het nu toch blijkt, dat er nog f 17913 voor uitgetrokken is, ook dan wanneer de afschaffing zal hebben plaats gehad. De post wordt hierop in stemming gebragt en met 20 tegen 3 stemmen goedgekeurd. Tegen hebben gestemd de heeren tenSande, Wttewaall en van Kaathoven. No. 93. Vergoeding aan het Rijk van 2^- ten honderd van het onzuiver bedrag der opcententen behoeve der gemeente gehevenop de grondlas ten en op de personele belasting f 2750. De Voorzitter. Deze post zal moeten worden aangehouden tot na dc behandeling van art. 3 der begrooting van inkomsten. De heer du Rieu. Waarom moet die behandeling uitgesteld worden? De Voorzitter. Omdat het bedrag der opcenten op het personeel nog moet worden bepaald en van dat bedrag de uit te trekken som zal afhangen. De heer de Fremery. De vergoeding aan het Rijk van 2J ten hon derd van het onzuiver bedrag der opcenten ten behoeve van de" gemeente geheven op de grond- en personele belasting is voor dc gemeente verplig- tend, maar wij kunnen het artikel eerst later behandelen, omdat wij nu nog niet weten hoeveel opcenten op de personele' belasting zullen worden geheven. Dit kan eerst bij art. 3 der Inkomsten bepaald worden. Dit artikel moet alzoo worden aangehouden. Hoofdstuk V. Kosten der openbare veiligheid en van de brandweer. No. 94 wordt aldus goedgekeurd: Jaarwedde van de commissarissen van policie f 2800. No. 95. Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van policie, mitsgaders van de veldwachters /"74Ü0. De Voorzitter. De Commissie van Financiën zegt zich te vereenigen met hetgeen nopens het adres der agenten van policie in de memorie van toelichting voorkomt, namelijk dat er voor het oogenblik geene termen zijn. om deze jaarwedden te verhoogen. De heer Tollens. Ik zou gaarne zien dat het adres der agenten van policie eenige meerdere vrucht droeg dan het advies tot afwijzing. Wij hebben straks gehoord dat er leden zijn die het loon der stads opperlieden wilden verhoogd hebben. Dienaangaande is niet gunstig beschikt en ik ge loof teregt. Het verzoek van de policie-agenten om verhooging van bezol diging echter heeft de billijkheid voor zich. Die menschen zijn den gan- schen dag en ook vaak des nachts in functie. Zij praesteren diensten verre boven de som hun als belooning toegelegd en ik zou gaarne medewerken tot verhooging hunner bezoldiging, vooral ook omdat zij zich dit, door hun ijver en ordentlijk gedrag, werkelijk waardig maken. De heer van Outeren. Ik ben dezelfde meening toegedaan als de vo rige spreker. Voor eene stad van zoo grooten omvang als deze is een getal van 16 agenten tweede en 2 agenten eerste klasse waarlijk ter naau- wernood voldoende, althans staat hunne daardoor zeer moeijelijke dienst niet in verhouding tot hunne tractementenvooral niet in vergelijking met an dere steden, waar ook de bezoldigingen veel beter zijn. Ik vrees wel eenig- zins de bedenkingdie ik reeds gisteren heb liooren makendat de afschaf fing der plaatselijke aceijnsen hun nu zal te gemoet komen. Ik geef dit toe, maar die tegemoetkoming zal op verre na niet dat gevolg hebben dat hun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 11