De Voorzitter. Ik breng alsnu n°. 84 in stemming.
Het artikel wordt met 12 tegen II stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Driessen, de Fremery, Hoog, Hubrecht
ten Sande, Meerburgvan Wensen Krantzvan Outerende Moen en Stoffels'.
Tegen: de heeren Tollens, Holtz, du Rieu, Scheltema, Wttewaall, Har-
tevelt, Kneppelhout van Sterkenburg, LezwynBaert, van der Hoeven,
Le Poole en van Kaathoven.
De Voorzitter. Ik stel nu voor de zaak te laten in den tegenwoordigen
toestand, zoodat de brug voor alsnog nu ook wel zoo blijven kan.
Aldus wordt besloten.
Hoofdstuk III. Kosten voor eigendommen, welke de gemeente naar
het burgerlijk regt bezit, met de deswege verschuldigde lasten.
No. 85. Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijke 5525.
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft hierop eene ver
mindering van 300 voorgesteld, waarmede Burgemeester en Wethouders
zich wel kunnen vereenigen.
De heer Hartevelt. Het is opmerkelijk dat voor het onderhoud van
den Burg en het Fontein ieder jaar hetzelfde bedrag van/1300 benoo-
digd is. Waarom niet liever eene specificatie van kosten bij de jaarlijksche
begrooting? Waarom ieder jaar tusschen de 400 en 600 aan de Ge
hoorzaal ten koste gelegd?
De heer Hubrecht. Ik merk vooreerst op dat voor dit jaar niet de
volle som als in 1865 benoodigd is. De raming is voor het onderhoud der
gebouwen 500 minder. En wat nu de som van 1300 betreft, deze is
niet bepaald en uitsluitend voor de panden door den vorigen spreker bedoeld.
Uit den post van 4500die in de memorie van toelichting globaal voor
komt, moet het onderhoud van alle gebouwen bestreden worden.
De heer Hartevelt. In de memorie van toelichting staat wel dat het
onderhoud der gebouwen met ƒ500 wordt verminderd, omdat de belasting
kantoren die som niet meer behoevenen wordt de post van ƒ4500 niet
gespecificeerd; ik geef dit toe; maar wil juist hier opmerken, dat bij vo
rige begrootingen deze post wel degelijk wordt toegelicht en telkens voor
den Burg en het Fontein /1300 is uitgetrokken. De Commissie van Finan
ciën zegt toch dat 4500 wat hoog geraamd is en wel vooral om weder
1300 aan den Burg en aan het Fontein ten koste te leggen, alsmede
400 aan de Gehoorzaal, waarvoor in de laatste jaren ƒ400, 500 en
f 700 zijn betaald. Ik geloof' dus dat ik mij op die posten mogt beroe
pen en ze als zoodanig aanwijzen.
De heer de Moen. Het is zoode Commissie van Financiën spreekt
over de ƒ1300 voor den Burg en het Fontein; maar hoe? vragenderwijs.
Zal die som daaraan besteed worden? vraagt zij.
De heer Hubrecht. De Commissie van Fabricage wil wel toegeven aan
het verlangen om dezen post met het voorgestelde bedrag te verminderen
maar dan zal het aanbrengen van beschuttingen aan de Korenbeurswaartoe
reeds herhaaldelijk door marktbezoekers aanzoek is gedaan, moeten worden
uitgesteld, en hierin op dezelfde wijze wekelijks door het plaatsen van bon-
zeilen moeten worden voorzien. De bonzeilen zullen meer slijten, stads-
werklieden zullen hiermede worden belast, en de inrigting blijft toch o-e-
brekkig.
De heer Hartevelt. Ik moet den heer de Moen doen opmerken, dat,
als de zamenstelling van den post van ƒ4500 zóó duister is voor de Com
missie van Financiëndat zij vragenderwijze over de bestemming der 1300
uitweidt, de zaak dan voor mij nog duisterder wordt en ik mij tegen den
post zal moeten verklaren.
De heer Librecht Lezwyn. Ik ben het eens met den vorigen spreker
nopens den post van 1300. Ook ik vind die som, die jaarlijks terug
keert, nog al hoog.
De heer van der Hoeven. Ik wensch alleen op te merken, dat mij
de toestand van de Gehoorzaal hoogst gebrekkig voorkomt. Het is geen
lokaal voor eene groote bijeenkomst. Buitenslands heeft men in de laatste
jaren goede en smaakvolle gebouwen zien oprigten. Hier te lande en be
paaldelijk in deze stad ziet men niets dergelijks tot stand brengen. De in
vele Engelsche steden bestaande Town-kalls zijn sieraden die" steden als
openbare gebouwen en bevatten ruime zalen en menige bijkomende vertrek
ken, die voor bijeenkomsten van letterkundige en wetenschappelijke veree-
nigingen kunnen dienen. Nu weet ik wel dat men Leyden niet met Bir
mingham, waar ik onlangs was, kan gelijk stellen, maar, naar hetgeen ik
gisteren van den lieer Krantz vernam omtrent den bloeijenden financiëlen
toestand waarin zich Leyden bevindt, zou ik toch wel van de Commissie
van Fabricage willen verzoeken, om ons een plan te geven van een
goed gebouw, dat de tegenwoordige Stads-gehoorzaal zal vervangen.
De heer Hubrecht. Eene goed ingerigte en ruime zaal is zeker voor
onze stad wenschelijk, ja dikwijls doet zich de behoefte hieraan gevoelen.
Meermalen is over de zaak reeds gesprokenmaar de groote kosten" daaraan
verbonden, hielden terug. In het plan tot bebouwing der Kuine was eene
zeer ruime zaal opgenomenen ofschoon ik vrees dat de kans tot slagen
gering is, zoo is toch die zaak nog niet afgedaan.
De heer Le Poole. Ik ben van meening dat de kosten voor het onder
houd van den Burg en de Gehoorzaal wèl besteed zijn. Ik zou ze niet
gaarne in verval zien rakenwant dan wordt het naderhand hoe langer hoe
erger en dan komen er meerdere kosten.
No. 85 wordt alsnu in stemming gebragt en met de vermindering
ad ƒ1025, door de Commissie van Financiën voorgesteld en door de Com
missie van Fabricage overgenomen, aangenomen met 20 tegen 3 stemmen.
Tegen: de heeren Scheltema, Wttewaall en Hartevelt.
No. 86. Dag- en weekgelden der werklieden en bedienden in dienst der
gemeente, mitsgaders verdere kosten der fabricage 17544.
De heer Meerburg. Ik geef in overweging of in den tegenwoordigen
lijd het loon voor de opperlieden ad 4.50 's weeks niet te laag is. Het
zijn meestal gehuwde lieden met kinderen. Dat loon is waarlijk te klein.
Ik stel voor het te brengen op 5 per week.
De heer de Fremery. Ik wensch alleen te vragen of deze verhooging,
zoo zij toegestaan wordtgeene gereede aanleiding zal geven tot andere ver'
zoeken van dergelijken aard. Wanneer toch de weekhuur van de opperlie
den vermeerderd wordt, zullen de straatmakers, de timmerlieden en anderen
mede om verhooging verzoeken, omdat daarin immer een zeker verband
bestaat. Het is zoode opperlieden hebben een gering loonmaar zij kun
nen opklimmen en daardoor later een hooger loon genieten. Ik gun het die
menschen van harte, maar acht mij toch verpligt op de gevolgen te wijzen.
De heer Hubrecht. Het weekgeld aan de opperlieden toegekend is zeker
geringen mogt de Baad hun eene verhooging willen toestaanik zal er
mij in verheugen. Hunne bezoldiging zoude dan gelijk worden aan diewelke
door de boomsnoeijers en aardwerkers genoten worden.
De heer Scheltema. Deze post levert wederom een verschil op met het
vorige jaar van 3000. Is dit nu het gevolg van vermeerdering van per
soneel of wel van verhooging van loon? Mogt het eerste 't geval zijn,
dan zou ik er mij tegen moeten verklaren, en nog te meer omdat verhoo
ging op een vasten post, die alle jaren terugkomt, er niet ligt weder afgaat,
maar eene blijvende verhooging wordt.
De heer Hubrecht. Het is voornamelijk toe te schrijven vooreerst aan
den overtijd voor buitengewone bestrating, terwijl in de tweede plaats een
paar opperlieden er bij zijn gekomen.
De heer Scheltema. Dan moet ik mij tegen de verhooging verklaren.
De heer du Rieu. Wij zijn hier niet om gunsten te verleenen. Tot nu
toe hebben wij geschikte werklieden gehad voor het tot dus ver toegekende
loon. Ik ben dus tegen het voorstel van den heer Meerburg.
De Voorzitter. Ik geloof ook dat het loon, tot nu toe aan de opper
lieden verstrekt, wel eenige verhooging mogt hebben.
De heer de Moen. Men moet hier ook in aanmerking nemen dat het
loon van ƒ4.50 niet gelijk staat met het loon dat bij een gewonen baas wordt
genoten. In den regel is daar in den wintertijd geen werk en hier loopt
het loon het gansche jaar door, of er werk is of niet.
De heer Hartevelt. Gisteren is bij art. 73 eene extra-verhooging voor
keijenklinkers en zand aangenomen van 6068. Hier wordt wederom
eene verhooging aangevraagd van ruim 3000, voor extra-straatmakers,
opperlieden, voor overtijd enz., dat is te zamen eene verhooging van ruim
f 9000. Onder deze omstandigheden mag meri wel bedenken of het raad
zaam is nog meer verhooging aan te brengen
Het voorstel van den heer Meerburgin omvraag gebragt, wordt verwor
pen met 16 tegen 7 stemmen.
Voor: de heeren Holtz, Hubrecht, ten Sande, Meerburg, Scheltema,
van der Hoeven en Le Poole.
No. 86 wordt daarop met 21 tegen 2 stemmen aangenomen.
Tegende heeren Scheltema en van Kaathoven.
Nos. 87 en 88 worden aldus goedgekeurd: Grond- en personele lasten
wegens huizen en landerijen, alsmede patentregten van schuiten 1300
Dijk- en polderlasten ƒ200.
No. 89. Toelage aan het Invalidenhuis ƒ600.
De heer Hartevelt. Deze som strekt tot tegemoetkoming in de betaling
der plaatselijke accijnsen, gelijk duidelijk blijkt uit eene bekende brochure
over dit onderwerp; maar aangezien deze met 1° Mei vervallen, zoo mag
de bijdrage niet langer dan voor vier maanden strekken en moet in het ver
volg van de begrooting afblijven.
De heer de Fremery. Uit het verslag van de Districts-commissie ter
aanmoediging van de gewapende dienst blijkt, zoo ik meen, dat er een voor
stel aanhangig is om het Invalidenhuis te supprimeren. Dit voorstel is gedaan
door den heer Gevers Deynoot, en daaromtrent moet in de eerstvolgende
algemeene vergadering eene beslissing genomen worden. Ook uit dit oog
punt kan ik mij wel vereenigen met het denkbeeld om voor 1866 althans
de toelage nog te verleenen.
De heer Wttewaall. Wat het medegedeelde door den heer de Fremery
betreft, zoo geloof ik dat daaraan voorloopig geen gevolg kan worden ge
geven om verschillende redenen. Het getal invaliden neemt af, een na
tuurlijk gevolg van geen oorlog en het plaatsen van de O. Indische op
Bronbeek. Dit zal van zelf aanleiding geven tot een natuurlijk eindigen.
Reeds gepasseerde jaar, bij de behandeling der begrooting, werden er be
zwaren tegen dezen post gemaakten toen beantwoord door onzen geachten
Burgemeester en mij. Daar nu op die uitkeering andermaal wordt terugge
komen doch nu in verband met dat veranderde belastingstelselacht ik
mij verpligt daarop meer uitvoerig terug te komen. Toen in 1816 op ver
zoek van de regering dezer stad aan het gouvernement gevraagd werd om
het Invalidenhuis alhier te vestigenwerd dit toegestaan en het oude ge
bouw vroeger een oude mannen- en vrouwenhuisonder voorwaarden afge
staan aan de administratie van het fonds tot aanmoediging en ondersteuning
van de gewapende dienst, onder verband dat het in goeden staat moest
worden gehouden en als het mogt ophouden een invalidenhuis te zijn, aan
de stad zou terugkeeren. Daar er echter meer ruimte noodig was, kocht de
administratie uit gelden van het fonds voor eene som van ƒ25000 grond en
huisjes aan, langs den Ouden Rijn gelegen. Deze werden afgebroken en zoo
tot een geheel gemaakthet oude gebouw werd voorzien van nieuwe ramen enz.
en steeds in goede orde gehouden tot op heden toe. Zoo ging alles rustig
tot op eenige jaren na de Belgische omwenteling, in 1830 plaats gehad
hebbende. Toen brak de tijd aan dat de geldzaken tusschen België en
Nederland werden geregeld en eischten de Belgen hun aandeel van het
fonds, dat zamengesteld was uit de liefdegiften van Nederland en België.
Daaraan werd voldaandoch dit bragt de administratie van het fonds in
eene moeijelijke stelling, daar de kosten voor onderhoud der gebouwen en
meer andere uitgaven dezelfde bleven. Men wendde zich tot de regering
dezer stad, met verzoek om jaarlijks eene bijdrage. Bij besluit van 10
Julij 1844 stond de Raad jaarlijks J 600 toe "als bijdrage in de
kosten van onderhoud van het alhier gevestigde Invalidenhuis;" doch met
de bijvoeging der woorden »voor zoo lang de stedelijke financiën zulks zou
den gedoogen." Mogt men nu begrijpen dat de toelage in het vervolg
niet meer kan worden verstrekt, dan zoude ik toch in overweging geven
om haar voor het volgende jaar nog uit te keeren en aan het hoofdbestuur
te Amsterdam met gemotiveerde redenen kennis te geven dat de toelage in
1867 niet meer konde worden verleend. Dan is de administratie in de ge-