dezer dagen door den Baad van Haarlem gegeven, waar art. 3 der veror dening van 20 September aldus luidt: "Alle in- en doorvoer van vleesch, huiden, vet of afval, een en ander afkomstig van runderen of kalveren, is verboden. Het vervoer van vee in de gemeente tusschen zonsondergang en opgang is verboden. De burge meester is bevoegd den invoer van huiden op de door hem noodzakelijk ge keurde voorwaarden toe te staan." In gelijken geest konde aan art. 3 van onze verordening de volgende bepaling worden toegevoegd. "De Burgemeester is mede bevoegd den invoer van huiden en vet op de door hem noodzakelijk gekeurde voorwaarden toe te staan."" De heer Krantz. Ik zal mij zeer gaarne vereenigen met de strekking van het rapport. Het komt mij zeer doelmatig voor, bij de onzekerheid waarin wij verkeerende nadeelen der ingezetenen zooveel mogelijk voor te komen. De Voorzitter. Dus gij vereenigt u met het denkbeeld om zulk eene uitzondering toe te laten. Gij zult echter gezien hebben, dat wij meenden daartoe alleen schoorvoetende te mogen overgaan. De heer Krantz. Ja, maar ik meen toch te hebben gelezen dat Burge meester en Wethouders genegen zijn zich met de uitvoering te belasten, wanneer de Baad er zijne goedkeuring aan hecht. De Voorzitter. Ik doe dit maar opmerken, omdat ik onze aarzeling daaromtrent wenschte te constateren. Ik meende aanvankelijk, dat de zaak zóó door u was opgevatdat wij zonder de minste aarzeling aan het ver langen wenschten toe te gevenen dat is geenszins het geval. De heer Stoffels. Ik kan er mij zeer mede vereenigen omin het be lang van den handel, eene uitzondering toe te laten. De heer Tollens. Ik zie nog al bezwaar in het toestaan van het ge daan verzoekevenzeer als in de voorgestelde toevoeging aan dete dezer zake, bestaande verordening. Ik moet erkennen, dat het voor de verzoe kers van het grootste gewigt i3hunne huiden of vet binnen te krijgen of uit te voeren. Nogtans heeft het praeadvies van Burgemeester en Wet houders mij getroffen, om in bijzondere gevallen eene uitzondering op in- en uitvoer toe te laten. Ik voor mij ben van oordeel, dat, vooral bij de uiterst gewigtige omstandigheden, zoo als deze, bijzondere belangen moe ten wijken voor het algemeen belang. Ik vrees daarenboven, dat door zulke uitzonderingen toe te lateneene te groote verantwoordelijkheid zal drukken op den Burgemeester, die de uitzondering en de waarde er van zal moeten beoordeelenen kan mij bijna niet voorstellen, dat de Burge meester of hij, die hem binnen kort vervangen zal, zich telken male vol komen rustig zal gevoelen na het geven van zulke consenten. De heer van Wensen. Ik kan mij gaarne vereenigen met het slot van het rapport. Ik geloof nietdat het algemeen belang een zoo uitermate streng toezigt vordert, om niet, in bijzondere gevallen, eene uitzondering toe te laten. De heer nu Eieu. Ik zou er noode toe overgaan aan die bijvoeging mijne stem te geven. De heer Le Poole. Ook ik kan mij wel vereenigen met het laatste ge deelte van het rapport. Ik geloof, dat het verbod zoo algemeen is gesteld, dat het toch niet te handhaven is. Daarom vind ik het goedin voorkok mende gevallen eene uitzondering toe te laten. De heer de Fremery. Ik geloof, dat aan de bedoeling van de verzoe kers om onder zekere conditiën vet te mogen invoerenzou kunnen vol daan wordenomdat de voorzorgen van dien aard kunnen zijndat alle aanleiding tot gevaar van besmetting kan worden voorgekomen. De heer Librecht Lezwyn. Ik kan mij wel vereenigen met het rapport. De heer van der Hoeven. Ik zou mij niet zoo geheel met die bijvoe ging kunnen vereenigen. Ik meen zelfs uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders te moeten opmakendatals de Baad tot het toelaten dier uitzondering besloot, Burgemeester en Wethouders zich daaraan zouden on derwerpen maar dat zij dat evenwel niet gaarne zouden doen. En nu is door den heer Tollens reeds teregt aangemerkt, dat zulk eene uitzondering de verantwoordelijkheid van den Burgemeester zeer verzwaart. Is toch eenmaal het invoeren gevaarlijk, dan kan ik niet begrijpen welke omstandigheden er kunnen voorkomen, dat dit niet gevaarlijk is. In die onzekerheid moet ik mij tegen het toelaten der uitzondering verklaren. De heer van Oüteren. Ik wensch mede die uitzondering niet toe te laten. Wij hebben in de voorlaatste vergadering over den invoer zelfs van gedroogde huiden in het breede gediscutieerden de daarbij ontwikkelde meeningen waren tamelijk verdeeld. Ik geloof, dat het niet wenschelijk is nu reeds daarop terug te komen. Ingevolge het voorstel, zou men de ver ordening voor Haarlem navolgenmaar daarin is niet opgenomen de uitzon dering voor invoer van vet. Ik mag aannemen, dat daarvoor eene gegronde reden zal bestaan hebben. Hoe het zij en hoe wenschelijk het ook voor den handel wezen moge, ik kan mij niet met het aannemen der bedoelde uitzondering vereenigen. De heer Baert. Ik wensch de verordening onveranderd te laten. Wilde ik daarin eene wijziging voorstellen, het zou zijn om het woord uitvoer daar uit weg te latenmaar in- en doorvoer te verbieden. De heer Kneppeliiout van Sterrenburg. Wanneer deskundigen, bij de thans heerschende runderpest, de grootste behoedzaamheid aanbevelen, niet alleen ten opzigte van het vervoer van vee, maar niet minder op den handel en het vervoer van huidenja van alles wat van het vee afkomstig is, dan zoude het eene zeer groote onvoorzigtigheid zijn, als de Leydsche gemeenteraad terugkwam op het besluit van verbodhet vervoer van huiden en vet toestond. Wat evenwel het vervoer van vet betreft, hierop zoude mogelijk eene uitzondering te maken zijnals het toegestaan werd wanneer het te voren gesmolten wasdanmeen ikzoude het gevaar van overbren ging van de runderpest zijn weggenomen, daar anders onder den naam van vet allerlei schadelijk ingewand kan vervoerd worden. De heer de Moen. Ik ben voor alles, wat in billijkheid den handel niet belemmerten daarom vind ik het zeer edelaardig, dat het dagelijksch be stuur dat aanhangsel bij de verordening voordraagt. Maar ik ben het ook eens met den heer Tollens, dat het toelaten van eene dergelijke uitzonde ring de verantwoordelijkheid van den Burgemeester zeer drukt; daarbij komt, dat er veel moeiten en bezwaren aan verbonden zijndie zich later zullen doen gevoelen. De Voorzitter. Moeiten en bezwaren, ja, maar toch schijnt de zaak minder bezwarend te zijn dan men aanvankelijk konde denken. Er is mij althans door een geloofwaardig mankort nadat de verordening was in wer king gekomen, verzekerd, dat invoer van vet onder bijzondere voorzorgen geen kwaad kon en door een aantal handelaren om dringende redenen ver langd werd. Ik heb hem geantwoord, dat krachtens de verordening tot dien invoer geene mogelijkheid bestaat. Hij vroeg daarop, of, als dat vet in Zoeterwoude gesmolten was, het dan niet zou mogen worden ingevoerd. Ik heb toen geantwoord, dat dit naar mijn gevoelen geen bezwaar zou heb ben omdat dat vet dan veranderd was in smeer en dus alle gevaar vervallen was. Hij heeft mij later nog meerdere moeijelijkheden, uit de verordening te wachten, aangewezen. Ik heb hem aangeraden die moeijelijkheden om standig aan den Baad mede te deelen. Hij heeft dien raad echter niet gevolgd, maar alleen het adres van anderen door zijne handteekening be krachtigd. Overigens gaf hij te kennen, dat aan den invoer van vet, mits in kisten of vaten hermetisch gesloten, geenerlei bezwaar verbonden is, en dat hij volkomen bereid is het zóó in te voeren. Ik meen ookdat alsdan alle bedenking wegvalt. Door dus dergelijke voorwaarden aan de vergun ning te verbinden, zoude men zonder onvoorzigtigheid een belangrijken tak°van industrie te gemoet komen. Een en ander heeft mij dus bewogen om, zoo mogelijk, de bevoegdheid te behouden om eene uitzondering toe te laten. Nu kon liet wel zijn, dat de zaak last veroorzaakte; maar aan den anderen kant is het ook moeijelijk te moeten weigeren, als men al die bezwaren hoort. Daarom geloof ik, dat, als aan het verlangen kon worden voldaan, inderdaad die industrie eene dienst wordt bewezen; terwijl, nu de verordening de zaak absoluut verbiedt, eene uitzondering onmogelijk is. Dit heeft mij dan ookal is daaraan voor mij moeite verbonden bewogen die laatste periode voor te stellen. De heer Stoffels. Ik zal voor het voorstel stemmen en koester het denkbeeld niet, eene groote onvoorzigtigheid daardoor te begaan. Tot nog toe heeft de ervaring geleerddat wel besmet vee gezond vee kan aantasten van daar den maatregel om niet toe te laten besmet vee met gezond in aanraking te brengenmaar of ingevoerde gezouten huiden de besmetting zouden kunnen verspreiden, daarvan hebben wij tot nog toe geen kennis "ckregen. De huidenzouter komt met geen vee in aanraking. Daarom vraao- ik: is er nu wel zulk een bezwaar aan den invoer van gezouten hui den verbonden? Ware dat inderdaad het geval, dan zou men al wat van het vee komt moeten werenook geen melkboter en kaas gebruiken. Maar huiden worden niet meer met vee in aanraking gebragt. Ik geloof dus nietdat de Baad zich zoo bezwaard behoeft te gevoelenhet gedane verzoek der handelaren tot wijziging der bestaande verordening toe te staan. De heer de Moen. Zou de vergunning dan ook betrekking hebben op afval, dat in geen geringe mate wordt ingevoerd? De Voorzitter. Neen, ik had er nog moeten bijvoegen, dat in ieder geval de invoer van versche huiden verboden is, en dat men zich alleen bepaalt tot gezouten huiden. De heer Krantz. Ik wil nog slechts op het beweerde, als zoude het hier een personeel belang geldendit zeggendat het verzoek door verscheidene industriëlen is onderteekend, die stellig nog wel het gevoelen van meerdere uitdrukken. Het is ook de vraag nog, welke belangen door de beperking meer worden benadeeld, die van nijverheid en handel of der veehouders, vooral als aan het verlangen van dezen tot schadevergoeding wordt voldaan. De Voorzitter. Ik zal thans het laatste gedeelte van het rapport in stemming brengen. De heer Stoffels. Dat is toch met de toevoeging, daarbij voorgesteld? De Voorzitter. Ja. Met 13 tegen 6 stemmen wordt dat gedeelte aangenomen. Tegen hebben gestemd de heerenTollensvan der Hoevenvan Oü teren, Baert, Scheltema en Kneppelhout van Sterkeuburg. V. Voordragt tot wijziging van de algemeene policie-verordeningwat be treft de plaats, daarbij voor het houden der aardappelenmarkt aangewezen. Die voordragt van de Commissie voor de Strafverordeningen luidt aldus "Naar aanleiding van het besluit in de vorige vergadering op het adres van P. G. C. Eigeman c. s. genomen, geven wij u in overweging in art. 249 der Algemeene Policie-verordening de bepaling, aangaande de plaats waar de aardappelenmarkt gehouden wordt, dus te wijzigen: dagelijks in November, December, Januarij en Februarij van acht ure des morgens tot vijf ure des namiddags, in Maart en October van zeven ure des morgens tot zes ure des namiddags en gedurende de overige maan den van zes ure des morgens tot acht ure des namiddags, voor verkoopers van aardappelen, op den Ouden Singel, van de brug aan de Nieuwe Vol molengracht tot aan de Zoutkeet, en op de Nieuwe Volmolengraeht." De heer de Moen. Ik ben er voor; maar ik wenschte te vragen, of, nu uitgemaakt isdat aan dit gedeelte van den Ouden Singel de bestemming tot aardappelenmarkt houden is onttrokkenzal worden geduld dat daar aanleggen groente- of appelschuiten of zich nederzetten wagens met allerlei koopwaren. De vrees, geuit door een onzer geachte leden in de vorige vergaderinggeeft mij daartoe aanleiding. De Voorzitter. Neen geen groenteschuit; misschien een groentenwagen en daaronder zal men wel in ieder geval te verstaan hebben een kruiwagen. De heer de Moen. Ik hoop, dat het dagelijksch bestuur nu zal zor gen dat die plaats blijft ontruimd. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VI. Adressen om afschrijving of teruggave van plaatselijke directe belas ting over 1865 van a. K. H. van Diepenbrugge b. Mr. G. A. van Hamel, in qualiteit van curator van den faillieten boedel van J. L. Leefers Jr. c. J. C. van Bossewed. W. A. Peskens.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 2