circulaire van den Commissaris des Konings aan de gemeenteraden de wenseh uitgedrukt het houden van veemarkten te schorsen. Zoo als ik straks zeide, acht ik het pligtmatig, de aanwijzing der gewestelijke regering ook hierin op te volgen. De gemeenteraden zijn dan verantwoordterwijl" bij niet inachtneming daarvan, daarna het bewijs niet te leveren is, dat de besmetting toch zou zijn doorgedrongen. Maar er zijn ook practische rede nen voor de schorsing; de ondervinding heeft geleerd, dat bij heerschende epidemiën de verplaatsing én de ophooping bevorderlijk zijn aan de uitbrei ding. Nu weet ik wel, dat die sluiting de belangen kwetsen zal zoowel van veehandelaars als van slagers. De veehandelaar is natuurlijk bang, dat hij daardoor zijn vee niet zal verkoopenen de slagerdat hij het vleesch te duur moet inkoopen. Maar het een is zoo tegenstrijdig met het ander, dat men op die persoonlijke belangen geen acht mag slaan. Ik heb een onpartijdige in de zaak gesproken, die zeer voor den maatregel is; hij is geen vetweider maar zuivel-boer. Ik herhaaldat er belangen door zullen gekwetst worden, is onvermijdelijk; maar het geldt ten deze een algemeen belang, en daarvoor moet het particulier belang wijken. De heer Habtevelt. Na de exceptie, waartoe zoo even besloten is, acht ik de schorsing der veemarkt niet meer noodig; want, waar exceptiën worden toegelatenis ontduiking mogelijkzelfs met de meest afdoende voorzorgen. De heer de Fremery. Het hooger bestuur heeft opgegeven de lijn, over welke het vee niet mag worden heengevoerdmaar het heeft niet bepaal delijk voorgeschreven eene schorsing der markt. Ik meen daaruit te mogen aannemendat ook dit bestuur die bepaling niet zoo onvoorwaardelijk noo dig acht. Bovendien geloof ikdat de gestelde beperking meerdere zeker heid voor de markt oplevert, en werkelijk daardoor het gevaar van besmet ting veel verminderd is. Nog kan welligt de naderende winter een gunsti- gen invloed hebben op de ziekte, en acht ik daarom het oogenblik nog niet gekomen om de markt te sluitenen nu reeds voor een onzeker kwaad een stellig nadeel aan te nemen. De heer Hubrecht. Ik vereenig mij met het rapport en benimmers thans nog, tegen de schorsing der beestenmarkt. Met onderscheiden mark bezoekers, zoo handelaren als bouwlieden, heb ik over deze gewigtige zaak gesprokenen hun oordeel was eenparig dat schorsing uiterst nadeelig zoude wezen. Door de grens die nu, om de plaatsen waar de ziekte heerscht, is getrokkenis reeds alle invoer uit die plaatsenbehoudens de zoo even vast- gestelde uitzondering, verboden; de maatregel van keuring, bij het ter markt komen hier voorgeschreven, wordt algemeen goedgekeurd. De gemeentebesturen der plaatsenaan onze gemeente grenzendeen van waar, buiten de bovengenoemde grens, alleen vee kan worden ingevoerd, zijnde Leyderdorp en Oegstgeest, hebben maatregelen verordend, waarbij geen vee in-, uit- of door hunne gemeente mag worden vervoerddan gedekt door een bewijs van het bestuur van waar zij komendat aldaar de ziekte niet heerscht; dit ook geeft voor ons een waarborg te meer, zoodat bij de daarop gevolgde keuring bij het komen aan de beestenmarkt alhiernaar mij dunkt, alle voorzorgmaatregelen zijn genomen, en ik daarom de schorsing, immers nu nog, onnoodig oordeel. De heer de Moen. Met dit voorstel kan ik mij zeer goed vereenigen bij de doeltreffende maatregelendie reeds genomen zijn en verder zullen genomen worden. Ik zou het van veruitziende gevolgen achtenals de markt gesloten wierd. De heer ttewaall. Mijnheer de Voorzitter, ofschoon de laatste spreker, zoo zal ik om het groote gewigt van het onderwerp ook mijn gevoelen nog uitbiengen. De commissaris des konings is van oordeel dat op ditoogenblik een der meest afdoende middelen tot wering van de heerschende ziekte onder de runderen de schorsing der veemarkt zoude zijn. Ook dat is mijn gevoe len. Ik geloof daarenboven dat wij daar nu niet buiten kunnen nu wij aan de lijn van het cordon zijn gelegen. Onder sluiten van de markt begrijp ik die van alle veedaar ook de schapen met de runderen in de weide grazen en de wol als een zeer greote geleider van de smetstof is aan te mei ken. Wil men de verspreiding nog werendan moeten er doortastende maatregelen worden genomen. Ik kan mij echter wel voorstellen dat het dagelijksch bestuur tot hiertoe huiverig was de markt te sluiten, daar de belangen van velen daardoor zeer worden benadeelddan de handel is door de elders geno- mene maatregelen van voorzorg reeds verlamdwaardoor de markt zelve reeds moet afnemen. Ik geloof dat het hier waar is, dat het soms noodig is een krachtig besluit te nemen om later een veel grooter onheil te voorkomen. Blijft de markt geopenddan kan de ramp onberekenbaar wordendaar de veestapel nog veel grooter is dan in de voorgaande eeuw. De geschiedenis heeft geleerd dat de ziekte hier te lande alleen door besmetting van el ders wordt overgebragt en verspreid. Met warmte dring ik er op aan dat er geene halve maatregelen worden genomen, Het zij mij vergund te zeggen dat ik de laatst genomene als zoodanig beschouw. De vaste overtuiging be staat bij mij, dat een veearts, veeboer en zij die gewoon zijn met vee om te gaan, wel kunnen zien of het vee ziek is, doch ik ontken, en dat zullen alle veeartsen met mij eens zijndat zij kunnen zien of het besmet is. Al is een beest besmetkunnen er nog vele dagen verloopen eer de ziekte zich zigtbaar openbaart. Op dezen grond ben ik tegen het brengen van vee op de marktwant op den stal kan de landman zich voor aanraking wachten, zelfs nog in zijne weide, doch niet voor menschenwier kleederen of vee besmet is op de markt. Wij hebben voor ons de geschie denis van de jaren 1711 tot ongeveer 1790 en later. In de vorige eeuw stierven alleen in Duitschland vijfentwintig millioen runderen, aan de thans weder heerschende runderpest. Dan als wij ons slechts bepalen bij ons vaderland, dan woedde zij ook in 1711 en later zoo hevig, dat alle welvaart had opgehouden te bestaan; de gronden hadden geene waarde meer, vele liet men voor de lasten liggenkortom de boeren waren arm geworden de ambachten en neringen in de steden en dorpen kwijnden, en menig gegoed burger was tot den bedelstaf gebragt. Driemalen had deze runderpest verspreid door besmetting, in de vorige eeuw jaren achtereen gewoed. Van 1744 tot 1745 stierven in twee onzer provinciën alleen driemaal honderd duizend runderen. Het jaar 1769 was weder een van de verschrikkelijkste; door middel van de belasting, onder den naam van Hoorngeld bekend, kende men het aantal runderenhet bleek bij het opmaken der statendat sedert October 1769 tot April 1770, dus in de zes wintermaandende vee stapel van Zuidholland tot nagenoeg op de helft was verminderd. Deze verschrikkelijke toestand bragt alle schrijvers in beweging, men nam van gouvernementswege vele proevenschreef prijsvragen uitenz.doch het slot was dat de geraadpleegde beroemde geleerde mannen raadden de proeven te stakendaar zij de ziekte om redenen voor ongeneeslijk hielden. Ook in ons naburig België en wel in het toen genoemde Oostenrijksch Vlaan deren openbaarde zich de gevreesde ziekte in 1770; dadelijk werden door het gouvernement de krachtigst mogelijke maatregelen genomeneen cordon getrokken om de hofsteden welke besmet waren en alle toegangen met groote gestrengheid bewaaktde toegang tot de kerk zelfs verboden voor hen die buiten het cordon woonden en naar de naastbijgelegene parochie verwezenal het vee, zoowel het gezonde als het zieke, gedood, ja ook de hondenkatten en de konijnen van de kinderen niet uitgezonderd, daar ook zij de besmetting konden overbrengenen oin van andere voorzorgen niet te gewagenzoo werden de landliedendie in het cordon werden opgesloten, op kosten van de provincie voorzien van meelzoutazijn enz. De voortgang van de ziekte werd door die groote voorzorg geweerd. Dit belangrijk feit werd in ons land kenbaar en gaf later aanleiding tot het belangrijke besluit van 26 December 1799, door het uitvoerend bewind van onze Bataafsche republiek genomen. In December 1815 brak dezelfde gevreesde runderpest, van elders aange- bragt, te Utrecht uit. Zoo spoedig mogelijk werden er maatregelen tot stuiting genomen en het besluit van 1799 in toepassing gebragt, een cordon om de geheele stad getrokken en de ziekte nog in haar beginin het voorjaar van 1814, gelukkig gestuit. Nu deze runderpest hier reeds ruim twee maanden heerscht en zich nog niet zoo spoedig verspreidt als men vreesde, bewijst dat niets voor later. Ook de geschiedenis leert dat zij wel eens schijnt te staan, of zich zachtjes ontwikkelt, en dan later in volle woede uitbarstte. Door de markt tevens voor alle vee tijdelijk te slui ten belet men volgens mijn gevoelen het best de verspreiding der smetstof van deze gevreesde ziekte. De Voorzitter. Ik heb bij het rapport weinig te voegen. Alleen dit wensch ik nog te zeggen, dat ik niet kan inzien dat de uitzondering, die wij bepaald hebben, de markt zal benadeelen. Ik geloof niet, dat door de toestemming in een bijzonder geval te geven de invoer gemakkelijk zal worden gemaakt en voor vrijgevigheid in het verleenen van toestemming tegen den marktdag hoop ik mij te wachten. Wat ons er verder toe geleid heeft om de sluiting der markt niet voor te stellen, is voornamelijk de vrees, dat de handel in vee toch in het geheim zou worden gedreven. Het is mij verhaald geworden, dat te Botterdam, waar de markt tijdelijk gesloten isin een stal handel bedektelijk plaats vond. Dit nu acht ik ge vaarlijker dan in het openbaar. Als men de zaak in het geheim kon fnui ken, dan zouden daartoe al zeer krachtige middelen moeten worden aange wend. Ik vrees echter, dat men daartoe niet bij magte zou zijn, en dan zou er welligt meer kwaad worden te weeg gebragt, dan door de instand houding der markt onder de noodige waarborgen. Bij ons voorstel staat evenwel op den voorgrond omwanneer zich de ziekte alhier of in de om geving mogt openbaren, de markt onmiddellijk te schorsen. In hoofdelijke omvrage gebragt, wordt de voordragt aangenomen met 16 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren Meerburg, van Kaathoven en Wttewaall. Niets meer aan de orde van den dag zijnde wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 4