berigt aan Burgemeester en Wethouders, met opgave der redenen, daartoe
geleid hebbende, met [aanvrage, zoo hij dit noodig acht, om ontslag van
den verwijderde; waarop Burgemeester en Wethouders, na den betrokken
persoon te hebben gehoord of opgeroepenbeslissen.
De generale brandmeester is geregtigd ombij brandde spuitgasten
van die spuiten, welke niet in werking zijn, te verwisselen, tegen diegenen
welke één uur gewerkt hebben.
Art. 12. Hij dient den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fa
bricage, en des gevraagd, Burgemeester en Wethouders van berigt en raad
op al wat met betrekking tot het brandwezen in zijne handen wordt gesteld.
Hij doet, zoo dikwijls hij dit noodig acht, aan den Wethouder, Voor
zitter der Commissie van Fabricage, alle zoodanige voorstellen omtrent het
personeel, materiëel en de dienst bij het brandwezen, als hij geraden oor
deelt, na daaromtrent de opperbrandmeesters gehoord te hebben.
Hij ontvangt alle berigten van de opperbrandmeesters betrekkelijk het
gedrag der spuitgasten enz., zoo bij brand als andere dienstverrigtingen
en zendt die, dit noodig achtende, aan den Wethouder, Voorzitter der
Commissie van Fabricage, in.
Binnen vier en twintig uren na iederen brand zendt hij aan voornoem
den Wethouder, daarvan een naauwkeurig verslag in, met opgave van de
nommers der spuiten en de namen der personen aan wie premiën kunnen
worden verleend.
Art. 13. Hij is verpligt toe te zien dat de brandspuiten behoorlijk wor
den onderhouden. Hij zorgt dat de plaatsing daarvan, zoomede die der
brandspuitenhuizen en andere bewaarplaatsen van brandbluschmiddelenaan
zijnen adjunct, de brandmeesters en onderbrandmeesters bekend zijn.
Art. 14. De betrekking van adjunct-generale brandmeester openvallende
wordt door hem binnen eene maand eene aanbeveling van twee personen
aan den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, ingezonden.
Bij het openvallen eener plaats van opperbrandmeesterbrandmeester of
adjunct-brandmeester, is hij verpligt, binnen eene maand, eene aanbe
veling van twee personen voor iedere opengevallen plaats aan den voor
noemden Wethouder, in te zenden. Hij ontvangt daartoe, binnen veertien
dagen na het openvallen van iedere plaats, van de opperbrandmeesters eene
opgave van twee personenwelke zij als opvolgers geschikt achten. Bij
zijne in te zenden aanbeveling wordt deze opgave overgelegd.
Bij het openvallen eener plaats van spuitgast, is hij verpligt, binnen
eene maand, eene aanbeveling van twee personen voor iedere opengevallen
plaats aan den voornoemden Wethouder in te zenden. Hij ontvangt daar
toe binnen veertien dagen na het openvallen van iedere plaats, door tus-
schenkomst van den opperbrandmeester der spuit, waarbij de vacature is
ontstaan, eene opgave van twee personen, welke daartoe geschikt voorko
men welke bij de aanbeveling wordt overgelegd.
Art. 15 luidt aldus:
Hij begeeft zich niet buiten de gemeente, zonder dat hij daarvan aan
zijnen adjunct kennis gegeven en deze op zich genomen heeft diens be
trekking waar te nemen.
Langer dan een dag de gemeente willende verlaten heeft hij daartoe
verlof van den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, noo
dig. Door ziekte of andere tijdelijke verhinderingen belet, zijne betrek
king waar te nemen, geeft hij daarvan aan dien Wethouder en zijnen
adjunct kennis. Langer dan eene maand verlof bekomende of verhinderd
wordende zijne betrekking waar" te nemenkan zijne bezoldiging over zoo-
danigen tijd worden ingehouden.
De Voorzitter. Ik zou in overweging geven de l»te alinea te laten ver
vallen en eenvoudig te lezen: Langer dan een dag de gemeente willende
verlaten, heeft hij daartoe verlof van den Wethouder, Voorzitter der Com
missie van Fabricage, noodig." Anders begeeft men zich al ligt in moeije-
lijkheden. Of men zou streng aan de bepaling moeten houden, maar dan
mag zonder kennisgeving aan den adjunct naauwelijks eene wandeling wor
den gedaanof zij wordt niet nageleefd en daardoor illusoir.
Met bovengemelde weglating wordt het artikel goedgekeurd.
Art. 16 wordt aldus goedgekeurd
3. Van den adjunct-generalen brandmeester.
Art. 16. De adjunct-generale brandmeester moet minstens dertig jaren
oud zijn; zestig jaren bereikt hebbende, wordt hij ontslagen, tenzij Bur
gemeester en Wethouders op zijn verlangen hem in die betrekking telkens
voor één jaar mogten willen continueeren.
Art. 17 luidt aldus:
Bij afwezigheid of verhindering van den generalen brandmeesteris hij
verpligt diens betrekking waar te nemen.
Langer dan eene maand met die waarneming belast zijnde, kan hem
door Burgemeester en Wethouders de belooning van generalen brandmeester
worden toegelegd, naar evenredigheid van den duur dier waarneming.
De heer Hubrecht. Ik stel voor om achter de woordenu Langer dan
eene maand" te lezen: buiten het geval van ongesteldheid."
De Voorzitter. Ik geloofdat die bijvoeging allezins nuttig is.
De heer van Outeren. Ik zou dan in overweging geven liever te lezen
/-buiten het geval van ziekte."
Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd.
Artt. 1829 worden aldus goedgekeurd:
4. Van den opperbrandmeesterden brandmeester en den
adjunct-brandmeester.
Art. 18. Opperbrandmeesters, brandmeesters en adjunctbrandmeesters
moeten mintens vijf en twintig jaren oud zijn; zestig jaren bereikt heb
bende worden zij ontslagentenzij Burgemeester en Wethouders op hun
verlangen lien in die betrekking telkens voor één jaar mogten willen con
tinueeren.
Art. 19. Aan hunne zorg is opgedragen de spuit, waarbij zij zijn ge
plaatst, met het daarbij behoorende materiëel. De spuitgasten, daarbij
aangesteld, staan onder hunne bevelen. Zij ontvangen van den generalen
brandmeester eene door hem geteekende lijst van het materiëel hunner
spuit, met eene juiste opgave van het getal en de grootte der lederen en
linnen slangen en het aantal brandemmers daarbij behoorende.
Art. 20. Ingeval van brand of andere dienstverrigtingen zijn zij ver
pligt te gehoorzamen aan de bevelen, die hun door den generalen brand
meester, of door hem die dezen vervangt, gegeven worden.
Art. 21. Zij zorgen voor de stipte vervulling der bevelen, door den
generalen brandmeester aan de spuitgasten gegeven.
Gedurende den brand zijn zij verpligt zich steeds te bevinden bij dat
gedeelte der spuit, waartoe zij behooren; alleen de opperbrandmeester van
elke spuit heeft vrijheid zich van tijd tot tijd te verwijderenom de noo-
dige bevelen van den generalen brandmeester in te winnen.
Art. 22. Brandmeesters zijn bevoegd, de aan hunne spuit verbonden
spuitgasten te verwijderen en hun het bij art. 8 vermelde onderscheidings-
teeken te ontnemen.
Van zoodanige verwijdering geven zij binnen acht dagen berigt aan den
opperbrandmeester.
Art. 23. Ingeval van brand of andere dienstverrigting nemen brand
meesters, elk voor zijne spuit, van iederen spuitgast daarbij tegenwoordig,
den in art. 8 bedoelden penning in ontvangst.
Zij maken bij het eindigen van den brand of andere dienstverrigting, in
overleg met de adjunct-brandmeesters, eene lijst op der spuitgasten, die
daarbij hebben dienst gedaan. Deze lijst wordt daarna door de brand
meesters en adjunct-brandmeesters, die tegenwoordig zijn geweest, onder
teekend.
Brandmeesters zenden, uiterlijk binnen vier dagen na iederen brand of
dienstverrigting, voormelde lijst met zoodanige opmerkingen, als zij raad
zaam achten, aan den generalen brandmeester in.
De opperbrandmeester van elke spuit is verpligt jaarlijks eene generale
lijst van al de manschappen zijner spuit aan zijne brandmeesters uit te
reiken. v
Art. 24. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters, die tijdens den brand
of andere dienstverrigting niet tegenwoordig warenzijn verpligt binnen
vier dagen de redenen hunner niet-verschijning aan den generalen brand
meester schriftelijk op te geven; dit verzuimende, of den generalen brand
meester die redenen niet voldoende achtende, verbeuren de brandmeesters
voor de eerste maal een gulden, voor de tweede maal twee gulden en voor de
derde maal vier gulden; de adjunct-brandmeesters telkens de helft. Boven
dien kan door den generalen brandmeester het ontslag van den nalatigen
brandmeester of adjunct-brandmeester worden aangevraagd.
Art. 25. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters, eenig gebrek aan
hunne spuit of aan het daarbij behoorende materiëel ontdekkende, tot her
stel waarvan uitgaven noodig zijn, geven daarvan onmiddellijk den gene
ralen brandmeester kennis en doen tevens de noodige aanvrage tot herstel.
Zij mogen geene uitgaven doen dan op magtiging van den generalen
brandmeester, die daarvoor de toestemming van den Wethouder, Voorzitter
der Commissie van Fabricage, behoeft; tenzij bij oogenblikkelijke noodzake
lijkheid en de som van vijf gulden niet te boven gaande.
Art. 26. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters mogen niet langer dan
één dag de gemeente verlaten, zonder voorkennis van den generalen brand
meester.
Art. 27. Minstens drie of vier maal 'sjaars houden de opperbrandmees
ters en de brandmeesters eene vergadering, bestemd om de zaken, betref
fende de brandweer en de daarbij noodig geachte veranderingente bespreken.
Zij kiezen uit hun midden een president, een vice-president, een secreta
ris en een penningmeester. Deze vergadering doet voorstellen tot wijziging
of verbetering en zendt die door tusschenkomst van den generalen brand
meester, aan den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage.
Tot goedmaking der kosten van voornoemde vergaderingen wordt eene
toelage van een honderd gulden uit de gemeentekas verleend.
5. Van de spuitgasten.
Art. 28. De spuitgasten moeten minstens twintig jaren oud zijn; zestig
jaren bereikt hebbendeworden zij ontslagen.
Dit ontslag moet aan den generalen brandmeester, op aanvraag van den
opperbrandmeester onder wiens bevel zij zijn geplaatst, mede worden voor
gedragen van zoodanige spuitgastendie door wangedrag of ongeschiktheid
hunne betrekking niet meer naar behooren kunnen waarnemen.
Bij hunne aanstelling wordt hun het onderscheidingsteekenbij art. 8
vermeld, ter hand gesteld, alsmede de penning, in genoemd artikel om
schreven.
Bij brand of dienstverrigting, moeten zij dit onderscheidingsteeken dragen
en den penningten blijke hunner tegenwoordigheidaan den brandmeester
van dat gedeelte hunner spuit, waarbij zij geplaatst zijn, afgeven.
Art. 29. Zij zijn verpligt dadelijk en naauwkeurig de bevelen, die hun dooi
den Burgemeester, den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage,
den generalen brandmeester, diens adjunct, of den opperbrandmeester, de brand
meesters en de adjunct-brandmeesters hunner spuit worden gegeven uit te voe
ren. Elk bevel, hun door anderen gegeven, behoeven zij niet op te volgen.
Art. 30 luidt aldus:
Zij genieten zoodanige belooningenals hierna in de VIe afdeeling zijn
vermeld.
De heer van der Hoeven. Zal dat cijfer, Vide afdeeling, nu geene
verandering moeten ondergaan na het voorstel van den heer Goudsmit?
De Voorzitter. Neen; alleen afd. 1 en 2 zijn verzet, zoodat afd. 1
wordt afd. 2, en omgekeerd.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Art. 31 luidt aldus:
AFDEELING III. voorschriften bij het ontdekken van brand.
Art. 31. Die in zijne woning of elders brand ontdektgeeft daarvan onver
wijld kennis aan den naast bij wonenden brandmeester, of aan de beamb
ten der polieie.
De Voorzitter. Dit is ook een artikel, dat ik vrees, dat niet altijd
zal worden in toepassing gebragt. Ik voor mijwanneer er bij mij brand
mogt ontstaan, zoude mij niet ligt verwijderen om de verlangde mededeeling
te doen, maar blijf liever 'thuis om, zoo mogelijk, de noodige maatre
gelen ter afwending van gevaar te nemen.
De heer Goudsmit. Men behoeft toch niet in persoon kennis te geven.
De Voorzitter. Ik twijfel, of het artikel in de practijk wel zal wor
den toegepast. Ik vrees, dat er veel tegen zal gezondigd worden.
De heer Goudsmit. Dat is juist wat de ontwerpers hebben willen voor
komen.