HANDELINGEN VAN DEN 6EIEENTERAAD VAN LEYDEN.
Zitting van Donderdag 16 February 1865,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren Hoog, ten Sande, duBieu, de Moen, Driessen,
Kneppelhout van Sterkenburg, Stoffels, Tichler, Hartevelt, Meerburg,
Wttewaall, Hubrecht, de Fremeryvan Outeren, Le Poole, van der Hoe
ven en Siegenbeek.
De heeren Holtz, Tollens, Lezwyn en Scheltema gaven kennis verhinderd
te zijn, de eerste door ziekte, de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 26
January 11. worden gelezen.
De heer van dee Hoeven. Ik ben eerst later binnengekomenanders
had ik reeds vroeger de bedenking gemaakt, welke ik op een punt heb.
Er is namelijk, mijnheer de Voorzitter, voorgelezen het verslag van het be
zoek, door u in het Werkhuis gebragt. Ik moet naar aanleiding van dat
verslag wederom dezelfde bedenking maken als verleden jaar, dat daarin
namelijk vermeld is, dat het Werkhuis door meer dan 6000 personen is
bezocht. Dat is toch inderdaad onmogelijk. Als ik het getal toehoorders,
die dagelijks mijn collegie bijwonen, met de dagen vermenigvuldig, dan
is dat getal toch geenszins het getal mijner toehoorders. Ik zou het dus
beter vinden, dat opgegeven wierden de personen, die zich bij voortduring
in het Werkhuis hebben bevondenen het getal van hendie het nu en
dan hebben bezocht. Het betreft hier toch eigenlijk niet verschillende
personenmaar meerendeels de zoodanigendie telkens terugkomen.
De Voorzitter, Ik geloof, dat toch uit het verslag voldoende blijkt,
dat het cijfer personen geldt, op verschillende tijden opgenomen.
De heer van der Hoeven. Dat zijn toch geen 6000 personen.
De Voorzitter. Wat de juistheid der cijfers betreft, moeten wij ons
geheel verlaten op de opgaven van het bestuur. Maar de medèdeelingdat
het Werkhuis door verschillende personen tot het aangeduide getal is be
zocht, kon toch blijken met de waarheid overeen te komen. Welligt ko
men daaronder dezelfde meer dan eens voor.
De heer van der Hoeven. Alle vergelijking is slechts gedeeltelijk juist
en in enkele punten onnaauwkeurig. Dit neemt echter mijne bedenking niet
weg. Als werkelijk het Werkhuis door 6000 personen ware bezocht, zouden
deze bezoekers een zesde van onze bevolking zijn geweest.
De heer Stoffels. Wel is de opgave van het getal juist; bij de beoor
deeling echter van de grootheid er van bedenke men dat het over een geheel
jaar is, en die opgave berust op die er dagelijks komen, welk getal in den'
zomer aanmerkelijk verschilt van het getal van hen die des winters de inrigting
bezoeken't zijn dan vooral dagen achtereen dezelfde personen en gezinnen. Het
eenige middel om een meer juist overzigt te verkrijgenzou zijn eene lijst op te
maken van al de personen, die gedurende het jaar het Werkhuis hadden be
zocht, en hoe dikwerf het dezelfde waren. Daaruit zou dan kunnen blijken,
hoe groot het eigenlijke getal is, dat in het Werkhuis is opgenomen. Dat
zou het eenige zijn om aan het geopperde bezwaar te gemoet te komen. In
de oogen van het publiek is zeker 6000 een aanzienlijk getal; maar door
die lijst, welke ik ook bereid ben nader op te maken, zou, meen ik, de
moeijelijkheid uit den weg zijn geruimd en het ware cijfer kenbaar worden.
De heer van der Hoeven. Het is vooral omdat het meerendeels geen
nieuwe personen zijn, die onder dat getal begrepen zijn, dat ik de beden
king gemaakt heb. Het is toch zeker, dat er verschillende personen voor
komen, die er meer geweest zijn; en doordien ze er op verschillende dagen
geweest zijn worden het daarom geen andere personen.
De Voorzitter. De gemaakte bedenking zalnaar ik vertrouw, door het
oestuur worden overgenomen.
De heer Stoffels.^ Als het publiek het verslag van den Baad leest,
zal het wel genoeg zijn ter toelichting, dat er Werkelijk geen 6000 verschil
lende personen aanwezig zijn geweest.
De heer de Moen. Misschien ware het bezwaar te voorkomen, als er in
het jaarlijksch verslag opgegeven werd, hoeveel personen gemiddeld per dag
in de zes zomermaanden het Werkhuis hebben bezocht, en in den winter
per maand, hoewel toch de courant iedere week het getal vermeldt.
De heer van der Hoeven. Het is mij eigenlijk onverschilligmits
maar die groote önnaauwkeurigheid ophoude.
De notulen worden hierop goedgekeurd.
De Voorzitter legt over:
1°. Proces-verbaal van het opnemen der boeken en kas van den gemeente
ontvanger, op den 6eo Februarij 1865.
2°. Verslag van den wetenschappelijken keurder van levensmiddelen, over
het jaar 1864.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze voor kennisgeving aan
te nemen en gedurende veertien dagen ter inzage van de leden in de lees
kamer neder te leggen.
3°. Eapport van de Commissie in zake het Stedelijk Ziekenhuis.
De Voorzitter. Ik stel voor, dat rapport ter leeskamer neder te leggen
ter inzage van de leden en het inmiddels te stellen in handen van de Com
missie van Financiën, terwijl ik daarbij het beleefd verzoek voeg, dat die
Commissie zich spoedig met haar onderzoek bezig houdeten einde reeds
m de volgende week op haar rapport de zaak te kunnen behandelen.
Wordt besloten overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter.
4°. Rapport aangaande de brandweer, van de Commissie ad hoe.
1805.
i
Wordt beslotenovereenkomstig de voordragtdit ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
5°. Adres van A. T. De Gonter bekoming van den eigendom der ge-
heele Klokpoort.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han
den van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
6°. Adres van T. Graanstra, te Hoorn, houdende verzoek om aange
steld te worden als schipper in het beurtveer tusschen Leyden en Hoorn.
Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, hierop over te gaan tot
de orde van den dag, als behoorende tot de bevoegdheid van het collegie
van dagelijksch bestuur.'
Aan de orde is:
I. Benoeming van een lid van de Plaatselijke Schoolcommissie.
De heeren DriessenTichler en Le Poole worden door den Voorzitter aan
gewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Op de voordragt van de Plaatselijke Schoolcommissie zijn geplaatst de
heeren Mr. H. W. Stuffken en W. Pleyte.
De uitslag der stemming is, dat de heer Mr. H. W. Stufïken met 14
stemmen benoemd wordt, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten.
II. Verzoeken van de hulponderwijzers H. J. van Wijk en T. A. T.
de Leng om een eervol ontslag uit hunne betrekking.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud
«Onder overlegging van de adressen der hulponderwijzers aan de openbare
lagere school voor minvermogenden H. J. van Wijk en T. A. T. de Leng,
om tegen 1° Maart e. k. uit hunne betrekking eervol te worden ontslagen
en van het daarop door ons ingewonnen rapport van den hoofdonderwijzer
dier school, hebben wij de eer u te berigten, dat ook onzerzijds geenerlei
bedenking tegen de inwilliging dier verzoeken bestaat.
Wij vinden derhalve vrijheid u te radenden adressanten het gevraagd
eervol ontslag tegen opgemeld tijdstip te verleenen en ons te magtigen eene
oproeping van sollicitanten te doen, ten einde zoo spoedig mogelijk in de
openvallende plaatsen zoude kunnen worden voorzien."
De heer Hartevf.lt. Ik heb eigenlijk geene consideratiën. Alleen
wenschte ik op te merkendatzoo als uit de stukken blijktde heer de
Leng geene redenen opgeeft, waarom hij zijn ontslag vraagt. Door zoo a
l'improviste zijn ontslag te vragenwordt de hoofdonderwijzer in moeijelijk-
heden gebragt, en is hij op eens van zijne hulponderwijzers beroofd; had
hij dit kunnen voorzien, dan was hij niet zoo gemakkelijk overgegaan tot
het ontslag verleenen aan den hulponderwijzer van Wijk.
De Voorzitter. Ik geef het gaarne toe, maar het ontslag kan niet te
min moeijelijk geweigerd worden. Ik geloof intusschen wel, dat er redenen
voor dat verzoek bestaanofschoon ze mij op dit oogenblik niet te binnen
schieten.
De heer Stoffels. De redenen, waarop het verzoek gegrond is, zijn
de volgende. In de eerste plaats wenscht de heer de Leng in het vooijaar
zijn examen in de wiskunde af te leggen, en daarvoor heeft hij nog eeni-
gen tijd tot bekwaming noodig. En in de tweede plaats is hij voornemens
zich naar Engeland te begeven, ten einde zich daar in de Engelsche taal
behoorlijk te bekwamen.
De heer Hartevelt. Maar ik zou willen vragenof er geene termen
bestaan om te wachtentot er een ander benoemd zij. Het isdunkt mij
geen voldoende reden voor een hulponderwijzer, zoo abrupt zijn ontslag in
te dienenomdat hij zich naar Engeland wenscht te begevenom zich in
de Engelsche taal te bekwamenen in ieder geval noem ik het hoogst
onwellevend in een onderwijzer, die ook zijne leerlingen in wellevendheid
dient voor te gaan.
De heer de Moen. Ik deel ook wel de bedenking van den heer Hartevelt.
Als de heer de Leng de zaak behoorlijk had behandeldzou hij bij zijn
verzoek wel wat meer mogen bijgevoegd hebben en den hoofd-onderwijzer
niet zoo zonder hulp laten.
De Voorzitter. Ik geef toe, dat hij anders had kunnen handelen; maar
ik geloof niet, dat wij er veel bij zouden winnen. Wij kunnen in ieder
geval nu in denzelfden tijd door eene gelijktijdige oproeping twee personen
krijgen. Wij zullen daartoe zoodra mogelijk overgaan; en ik vlei mij wel,
dat er" spoedig gelegenheid zal zijn om de opengevallen plaatsen aan te vullen.
De heer de Moen. Ik vertrouw ookdat Burgemeester en Wethouders
zullen willen zorgendat in dien tusschentijd de adressanten door anderen
zullen worden vervangen. Op een der scholen is welligt tijdelijk een hulp-on
derwijzer beschikbaar.
De Voorzitter. Ik zal het rapport in rondvraag brengen. Ik moet
evenwel opmerken, dat de gemaakte bedenking, die ik zeer deel, mij lei
den zal om, bij eene herziening der betrekkelijke verordening, bedacht te
zijn op eene bepalingwaardoor in dit bezwaar zal kunnen worden voorzien.
In Botterdam is voor het bekomen van ontslag een termijn van drie maan
den gesteld. Bij de benoeming van den heer Japikse ontstond daardoor
moeijelijkheid, waarin toenmaals echter welwillend werd tegemoetgekomen.
De conclusie van het rapport wordt hierop met algemeene stemmen aan
genomen.
III. Drie voordragten tot wijziging en aanvulling der algemeene policie-
verordening, als:
A. Verordening houdende wijziging en aanvulling der algemeene policie-
verordening, vastgesteld den 26 September 1861.
Hierover door geen der leden het woord gevraagd zijnde tot het voeren
3