Nadat deze in handen van den Voorzitter had afgelegd den eed van zui
vering, voorgeschreven bij art. 83 der grondwet, en den eed, bij art. 39
der gemeentewet bepaald, zegt de Voorzitter het volgende:
//Aangenaam is het mij u thans als ons medelid ook namens den Raad
te-mogen begroeten onder uitnoodiging om de plaats in te nemen, waartoe
gij u door het vertrouwen der burgerij geroepen zaagt. Straks hoordet gij
mij dankbaar herdenken hoeveel wij aan den man verschuldigd zijn dien
gij onder ons zult vervangen. Wil ons zijn gemis zooveel in u is vergoeden.
Wij weten het dat gijhelder van hoofd en regtschapen van inborstjaren
lang de belangen en behoeften van deze gemeente leerdet kennen en in
menig opzigt rijke ervaring opdeedt. Wend die thans inzonderheid ten nutte
der gemeente aan. Onthoud ons de vruchten dier ervaring niet. Uwe
voorlichting zalwelwillend aangebodeneven welwillend door ons worden
aangenomen en gewaardeerd. Strekke zoo de betrekkingthans door u aan
vaard u tot voldoening en genoegender gemeente ten voordeel."
De heer Holtz. Ik dank u zeer, mijnheer de Voorzitter, voor deze
hartelijke toespraak. Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik om mij
bij vernieuwing in de toegenegenheid zoo van u als van al mijne mede
leden aan te bevelen.
II. De Voorzitter. Thans is aan de orde de benoeming van vijf leden
voor de Plaatselijke Schoolcommissie. Ik druk op het woord vijf, daar ik
geloof, dat in de rondgezonden billetten slechts van vier leden gesproken
is j maar er is nog eene vijfde vacature te vervullen.
De voordragt van de Plaatselijke Schoolcommissie is van den volgenden
inhoud:
»Naar aanleiding van art. 2 der plaatselijke verordening van 21 De
cember 1857, heeft de Plaatselijke Schoolcommissie de eer u de navol
gende dubbeltallen aan te bieden, opdat daaruit door u de keuzen worden
gedaan ter voorziening in de vacaturen op 31 December 1864, ontstaande
door de gewone periodieke aftreding van vier leden dezer commissie, vol
gens den daarvoor gemaakten rooster, als:
Aanbevolen personen:
/-Mr. J. E. Goudsmit.
Aftredende leden:
Mr. J. E. Goudsmit.
J. van Heukelom Jr.
Dr. P. L. Kijke.
Mr. E. B. Coninck Liefsting.
{Dr. P. J. Vcth.
fj. van Heukelom Jr.
Le Poole.
L. Rijke.
I. J. Del Baere.
E. B. Coninck Liefsting
Boogaard.
Mr. S.
Tevens neemt de Commissie deze gelegenheid te baat om u, ter vervan
ging van Mr. J. G. de Sain, die door zijne vestiging elders zijn ontslag
als lid der Commissie heeft moeten nemen, het volgende tweetal personen
voor te dragen, met verzoek daaruit eene keuze te willen doen ter voor
ziening in deze vacature: Mr. H. W. Stuffken, W. Pleyte."
De heeren KrantzDriessen en van Outeren worden door den Voorzitter
aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
De uitslag der stemming is, dat voor het eerste lid met 17 stemmen
benoemd wordt de heer Mr. J. E. Goudsmit, zijnde 3 stemmen uitgebragt
op den heer Veth, terwijl 4 briefjes in blanco waren gelaten.
Voor het tweede lid worden uitgebragt 18 stemmen op den heer van^
Heukelom, 4 op den heer Le Poole, terwijl 2 briefjes in blanco waren ge
laten. Zijnde alzoo benoemd de heer J. van Heukelom Jr.
Als derde lid wordt met 17 stemmen benoemd de heer Dr. P. L. Rijke;
zijnde verder uitgebragt op de heeren Del Baere 4 en Le Poole 2 stem
men, terwijl 1 briefje in blanco was gelaten.
Als vierde lid wordt met 15 stemmen benoemd de heer Mr. E. B. Co
ninck Liefsting; zijnde verder uitgebragt op de heeren Boogaard en Le
Poole elk 4 stemmen, terwijl 1 briefje in blanco was gelaten.
Voor het vijfde lid, ter vervulling der plaats, opengevallen door het aan
den heer Mr. J. G. de Sain verleend eervol ontslag, wordtbij eene eerste
stemming, uitgebragt op de heeren Stuffken 9, Le Poole 6, Del Baere 3
stemmen, Pleyte 1 stem, terwijl 5 briefjes in blanco waren gelaten.
Bij eene tweede vrije stemming verkrijgen de heeren Le Poole 14,
Stuffken 8 en Del Baere 2 stemmen; weshalve de heer Mr. S. Le Poole
is benoemd.
III. Benoeming van den amanuensis voor de natuur- en scheikunde bij*
de hoogere burgerschool.
De voordragt deswege is van den volgenden inhoud:
//Naar aanleiding van nevensgevoegde voordragt van den Directeur der
hoogere burgerschool en den daarbij gevoegden brief van de Plaatselijke
Commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijshebben wij
de eer u bij deze voor te dragen te benoemen tot amanuensis voor de
natuur- en scheikunde aan de hoogere burgerschool alhier Johannes Nieu-
wenhoven en zulks op de daartoe bepaalde jaarwedde van ƒ400en de betrek
king van claviger voor die school vooralsnog onvervuld te latendoch te be
rusten dat daarmede tijdelijk worde belast de claviger van het gymnasium
tegen genot van de helft der daarvoor uitgetrokken belooning."
De uitslag der stemming is, dat met 22 stemmen benoemd wordt J.Nieu-
wenhovenzijnde 2 briefjes in blanco gelaten.
IV. Plans en voorwaarden voor de vernieuwing
der brug aan de Donkersteeg (St. Jansbrug).
De heer Meerburg. Ik heb daar wel geen bedenking tegen. Maar is er wel
gedacht op het bezwaar, dat men nu moet zorgen voor twee personen om
de brug op te halenhetgeen in die buurt nog al moeijelijkheid zal geven
daar het thans door een persoon kan gedaan worden?
De Voorzitter. Daar is op gedacht.
De heer Hubrecht. De tegenwoordige brugophaalder was tot nu toe
niet alleen, maar werd door zijn zoon geholpen. Hij heeft zich bereid
verklaard de brug met dezen te blijven bedienen.
De heer Driessen. Ik zou willen vragenwelke ondervinding men ge
durende de jongste vorst heeft opgedaan ten opzigte der kelders van
de klepbruggenof die namelijk ook door de vorst geleden hebben.
De heer Hubrecht. Daarvan is niets gebleken.
De heer Driessen. Ik had vernomen, dat dergelijke kelders moeijelijk
zijn digt te metselen en heb meer bepaaldelijk op het oog de nieuwe klep-
brug op den Ouden Rijn.
De Voorzitter. Gij zult bedoelen de brug over de Mare aan de Klaresteeg.
Het plan en de voorwaarden worden hierop goedgekeurd,
Plan enz. der brug voor de Janvossensteeg.
wat betreft de spoelgatendan zou mijn bezwaar eenigermate ver-
De heer Meerburg. Ik kan mij moeijelijk met het plan vereenigen.
Wat het beweegbare gedeelte der brug betreft, dit is naar mijn inzien beter
dan aan de brug bij de Beestenmarktmaar wat het vaste gedeelte aangaat
acht ik alle overeenstemming verloren. De bogen zijn nu op ééne hoogte;
die aan de Oude Singelzijde moeten noodzakelijk worden veranderd, de een
verlaagd, de ander gedempt, en zoo als de teekening is zouden de twee
andere aan de Janvossensteeg in denzelfden vorm blijven dus eene groote on
gelijkheid. Ik weet wel dat het grootere kosten zoude vereischen om er meer
dere gelijkheid in te brengeu, daar het moet worden afgedamd om de bo
gen te kunnen verlagenmaar indien de hoofden op eene gelijke hoogte
worden afgebroken en daarop ijzeren leggers, dan blijven de spoelgaten even
vrij hetgeen hoogst noodzakelijk isen zoo kan er eene betere gelijk
heid worden verkregen en het geheel een beter gezigt opleveren, terwijl
het nu altijd een ongelijk aanzien zal hebben en duidelijk eene gelapte
brug zal zijn. Het heeft grootere kosten ten gevolge, maar dat is slechts
voor eens, terwijl het beteren vorm verkrijgt en meer overeenkomstig zoo
eene kostbare vernieuwing zal zijn.
De Voorzitter. Als ik het wel begrijpzou dan uw verlangen zijn
om den voor het oog minder regelmatigen en ongelijken vorm te bedekken
welken de aard van het werk zelf medebrengt.
De heer Meerburg. Ja, als maar dat ongelijke gezigt wierd weggeno
men
vallen.
De heer van Outeren. In hetgeen de heer Meerburg bedoelt ligt
zeker veel goeds, maar de kosten zullen er aanmerkelijk door verhoogd
wordenen die verfraaijing is misschien niet waard wat zij aan uitgaven
vereischen zal.
De heer Holtz. Ik vereenig mij geheel met hetgeen ik van den heer
Meerburg gehoord heb. Ik moet zeggendatals de brug volgens het in
gezonden plan gemaakt wordt, zij al een zeer onaangenaam gezigt zal ople
veren. Om daarin te voorzien zou ook dat gedeelte der oude brug, hetwelk
men nu voorstelt te laten blijven, geheel moeten worden vernieuwd,
waartoe, wel is waar, eene som van plus minus 2\ duizend gulden zal noo-
dig zijn, doch tot welke opoffering ik eerder zou geneigd zijn dan het plan
aan te nemen zoo als het nu is. Mogt men tegen die meerdere uitgaaf
opzien, dan zou het misschien wenschelijker zijn om geen draaibrug te ma
ken en daardoor eenige duizenden guldens uit te halendoor eenvoudig twee
ijzeren poorten met ijzeren balansen te plaatsennadat de beide spoelhoofden
behoorlijk zijn vernieuwd. Ik vrees echter dat men dit voorstel niet zal aan
nemen, omdat de Raad tot het leggen eener draaibrug reeds vroeger beslo
ten heeft.
De heer Hoog. Wat het uiterlijke van de brug betreft, ben ik het wel
met den heer Meerburg eens dat, zoo als de teekening daar ligt, het werk
wel het aanzien van lapwerk zal hebben; maar daar staan tegenover de groote
kosten, indien men do blijvende helft van de vaste brug, naar zijn voorstel
veranderd en uiterlijk van ter zijde gezienzoo veel doenlijk denzelfden vorm
geeft. Indien men echter voor het fraai gezigt die 2j- duizend gulden over
mogt hebbenwelke daarvoor berekend wordendan zou ik er mij wel mede
kunnen vereenigen. Ik voor mij ben in allen gevalle voor den aanleg eener
draaibrug op dit punt, maar uit het oogpunt van uiterlijk aanzien deel ik
geheel de bedenking van den heer Meerburg, om het blijvend vast deel
der oude brug, met de twee daarin zijnde spoelgaten, uiterlijk meer overeen
komstig te maken met hetgeen de brug aan de andere zijde, waar de draai
schijf komen moetaan het oog zal vertoonen.
De heer Hubrecht. Het betreft hier alleen een punt van meerdere
kosten en daar tot het leggen van eene draaibrug besloten was, konde
wel geen ander voorstel verwacht worden. Wil men nu voor het uiterlijk
aanzien y hetgeen toch door den aard van het werk niet geheel gelijk aan
beide zijden kan komen, ruim twee duizend gulden meer besteden, de Raad
beslisse. Ik voor mij acht het niet zoo noodzakelijk.
De heer van der Hoeven. Door den heer Holtz is een ander plan ge
opperd, afwijkende èn van het voorgedragene èn van dat, door den heer
Meerburg aangegeven. Zou het nu niet wenschelijk zijn deze zaak alsnog
aan te houden en te renvoyeren aan de Commissie vanEabricage, om de ver
schillende in het midden gebragte denkbeelden nader te overwegen.
De Voorzitter. Ik heb er alleen dit tegen, dat de Commissie van
Fabricage mij met volle regt gewezen heeft op het wensehelijke eener ge
lijktijdige aanbesteding en het mij bijzonder gewenscht voorkomt dat een
dier werken spoedig worde aangevangen en tijdig zij voltooid, met het oog
op de in Junij te wachten academische feesten. Het is dan vooral raadzaam
dat de passage aan de Donkersteeg niet worde belemmerd. Ik vreesdat
wij door een uitstel het voordeel der gelijktijdige aanbesteding zullen missen.
De heer Meerburg. Wat het bezwaar nopens die meerdere kosten aan
gaat, heeft de Raad er zeer gemakkelijk overheen gestapt om p.m. ƒ2000
voor trottoirs te besteden. Dat was toch zeker minder noodzakelijk dan
dit. Ik zou dus wel wenschendat men ook hier pver eenige meerdere
uitgaaf kon heenstappen ter wegneming van een wanstaltig gezigt. En deze
brug zal toch niet af kunnen zijn vóór de feesten.
De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat het wenschelijk is de aanbesteding
van alle drie gelijktijdig te doen plaats hebben. Zoo deze brug al niet
vóór de feesten kan gereed zijn, wenschen wij toch de andere zoo spoedig
mogelijk afgewerkt te zien. Als echter het voorstel van den heer Meer
burg om de vernieuwing met f 2000 te verhoogenmogt worden onder
steund, zal ik het in stemming brengen.
De lieer Goudsmit. Ik kan mij zeer goed vereenigen met het denkbeeld
van den heer van der Hoeven. Ook ik acht de uitgaaf van 2000 uit
sluitend voor verbetering van het uiterlijk aanzien nog al belangrijk. Wel
is de wensch van den Burgemeester om de aanbesteding spoedig te doen
plaats hebbenniet ongeregtvaardigdmaar toch is dit niet van zooveel belang
om daarvoor f 2000 meer uit te geven. Doch wat hier ook van zijdoor een
uitstel zou men welligt tot een beter resultaat komen.
De Voorzitter. Op zich zelf heb ik minder tegen dat uitstel, maar ik
moet herinneren dat bij de begrooting bepaald besloten is tot het werk in
den thans gevolgden zin. En nu wordt het zeer moeijelijk op de besluiten
van den Raadtot wier uitvoering alles is voorbereidzoodra later «enig
ander denkbeeld is uitgedrukt, terug te komen.
De heer Goudsmit. Eene uitgaaf van f 12000 is toch niet van belang
ontblooten als er nu een ander voorstel wordt gedaanwaardoor men de
zaak welligt even goed en met minder kosten kan tot stand brengen, dan
moet men niet terugdeinzen op een eens genomen besluit terug te komen.
De heer Hubrecht. Het denkbeeld, door den heer Holtz aangegeven,
was aan de Commissie van Fabricage niet nieuw. De Commissie heeft reeds
gedeeltelijk dien weg ingeslagen bij eenige bruggen over den Ouden Rijn,
waar ijzeren balansen zijn aangebragt, met het doel om, indien ook de