ingewilligd, na verloop van weinig tijd weder vermindering zouden vragen. Ik behoef er niets meerder van te zeggendoch ik zou mij alleen met de laatste conditie kunnen vereenigenom vrijstelling van de kosten van school- behoeften te verleenen. De heer Hoog. Met de conclusie van het rapport der commissie, op de wijze als die is voorgedragenkan ik mij wel vereenigendat is niet in de vermindering van de schoolgelden te treden, maar aan het verzoek van de adressanten te gemoet te komen door het vrijgeven van de schoolbe- hoeften. De heer Tollens. De heer Stoffels gewaagde daar zoo even van de on derteekenaars van dit adres. Ook ik heb die namen gelezen en vond er onder van requestranten, die bij de zaak geen belang hoegenaamd hebben. Er is er althans één onder, die ja twee kinderen heeft, maar die zoo al niet beide meer in de luijers, althans zeker beide nog in de wieg liggen. Men ziet daaruit hoe gereedelijk men onderteekenaars kan vinden, als het de vraag van weinig te betalen geldt, en wat een groot aantal namen onder een adres luttel beteekent. Er bestaan mijns inziens voor het toestaan van een verzoekdat inderdaad geene andere strekking heeft dan om de opvoeding der kinderen van de adressanten te doen plaats hebben ten koste der stad, geen termen. Er wordt waarlijk al genoeg voor het onderwijs van de stad gevorderd. Als aandrang van het verzoek wordt beweerddat de sprong te groot is van f 12 en 16 tot ƒ60 schoolgeld en men vergeet dat het hier onderwijs op eene hoogere burgerschool geldt, waarvan de kosten enorm zijn. Men zou zoodanige bewering nog verder kunnen uitstrekken en de sprong van 100, die op het gymnasium wor den betaald tot op de kosten die eene akademische opleiding vorderen ook te groot kunnen noemen. Zou men, in zoodanig geval, van de professoren kunnen of mogen vergen dat zij hunne honoraria verminderden? Ik acht dit verzoek niet voor inwilliging vatbaar. De heer Scheltema. Na het gehoorde ben ik er ook tegen het verzoek in te willigen. Als ik daarbij zie de groote kostendie voor het middel baar onderwijs worden besteeden dat de opbrengsten zoo weinig zijn dat b. v. de kosten voor de hoogere burgerschool voor 1865 op p.m. 15000 zijn geraamd en de opbrengsten slechts op 600 (dit laatste bedrag is hooger, maar toch worden die kosten al zeer weinig vergoed); als ik dit en den omvang van het onderwijs op de hoogere burgerschool in aanmerking neem, dan is m. i. het bedrag, dat nu geheven wordt, niet te hoog, maar zeer matig. De heer Meerburg. Ik ben volkomen van het gevoelen van den heer Tollens en ben tegen iedere vermindering. De heer Tichler. Ook ik ben tegen de verlangde vermindering gestemd. Het komt mij voor, dat 60 niet te hoog is, als men in aanmerking neemt den omvang van het onderwijs. Wil men den ouders gedeeltelijk te gemoet komen in de kosten voor schoolbehoeftendaar zou ik mij des noods mede kunnen vereenigen. De heer du Rieu. Ik geloof, dat de kosten om van dat onderwijs te genieten zoo matig zijn, dat er waarlijk geene aanleiding bestaat om er nog vermindering in te brengen. Op zulk eene wijze zou men ook wel eene vermindering kunnen vragen van het schoolgeld voor de scholen van meer uitgebreid lager onderwijs. De heer Hubbecht. Ik vermeen ook dat het schoolgeld, vooral in ver houding tot de andere scholenniet te hoog is. De heer de Moen. Ik ben er ook bepaald tegen om het verzoek toe te staan. Het eenige waarin ik zou kunnen treden zou zijn om in de school behoeften te gpmoet te komen en deze vrij te geveneven als op de lagere school le klasse. De Voorzitter. Wij zouden dan meer geven dan wij wenschen te be houden; want die schoolbehoeften zijn van dien omvang, dat, zelfs een deel daarvan uitgezonderd, als globes en kaarten, daartoe nog 20 worden ge vorderd. Wij hebben die vrijstelling des noods voorgesteld, als de Raad kon treden in het verzoeken om dan te vermijden den Koning eene wij ziging te verzoeken in de verordening, regelende het schoolgeld. Maar wer kelijk als wij aan de eene zijde mogten wenschen geene vermindering van schoolgeld te verleenen en wij geven toch aan den anderen kant vrijstelling voor de schoolbehoeftendan is dat volkomen hetzelfde. De heer de Moen. Maar gij zult ook gemerkt hebbenmijnheer de Voorzitter, dat wij het met Burgemeester en Wethouders daaromtrent eens waren. Geen vermindering van schoolgeld, des noods vrijdom van sommige leerboeken. De heer DE Eremeby. Tot nu toe is als principe aangenomen, dat, met uitzondering van oe onvermogendende schoolgelden worden geregeld in verhouding van den omvang van hi t onderwijsdat verstrekt wordt. Zoo wordt in de school voor minvermogenden slechts voor een vierde bijgedragen in de kostenvoor de scholen van meer uitgebreid onderwijs der 2e klasse voor ongeveer de helft, voor die voor meer uitgebreid lager onderwijs der le klasse voor het geheel. Wanneer men nu aanneemt dat de hoogere bur gerschool met der tijd 60 leerlingen, thans zijn er nog slechts 25, zal be vatten, dan zal tegen ƒ60.voor het onderwijs, dat op die inrigting m. 16000kost, slechts eene vergoeding worden verkregen van oogstens ƒ6600.— of nog geen vierde gedeelte, waardoor wat de betaling betreft deze school gelijk zal worden gesteld met die van het gewoon lager onderwijsalleen de boeken zullen door belanghebbenden moeten worden aangeschaft. Ik begrijp niet, dat de billijkheid vordert dat men nog verder gaat; ik zie daartoe geene noodzakelijkheid, daar het mijne overtuiging blijft dat, naarmate meerder wordt geleerd, ook meerder moet worden bij gedragen bovendien waar eene gemeente voor deelt in de kosten van dat onderwijs, blijkt genoegzaam dat zij het bevorderen wil. De heer Goudsmit. Ik ben zeer voor eene vermindering langs den een of anderen weg. Over het doel dier school heb ik reeds een en andermaal gesproken. Zij is hoofdzakelijk ingerigt voor diegenen der burgerij, die niet in staat zijn door groote uitgaven in het onderwijs hunner kinderen op eene andere wijze te voorzien. De heer Stoffels is begonnen met de mee ning uit te drukkendat hijzonder de adressanten te taxerengeloofde dat zij dat schoolgeld zeer goed zouden kunnen betalen. Als dat nu niet taxeren is, weet ik inderdaad niet wat wel taxeren is. Als de adressanten zeggendat het schoolgeld hen drukt, moeteu wijzoolang niet het tegen- 1804. deel zonneklaar blijkt, dit als waar aannemen. Overigens is duur of niet duur een nog al betrekkelijk begrip; maar wat zeker is, is, dat het gouverne ment 60 als maximum voor de rijks-scholen gesteld en daarbij de groote steden, als Amsterdam en Rotterdam, voor oogen gehad heelt. En nu hoort men hier 60 als eene kleinigheid beschouwen. De heer Tollens, die zich tegen de vermindering van schoolgelden verklaarde, zeide, dat de burgers niet moesten verlangen dat hunne kinderen ten koste der gemeente werden opgevoed. De heer Tollens heeft uit het oog verloren dat zoowel zijne op voeding als de mijne gedeeltelijk op kosten van het land heeft plaats ge grepen en door de studenten al zeer weinig voor eigentlijke studiekosten wordt bijgedragen. Bovendien, het geldt hier niet alleen de vraag, hoe wij over de zaak denken, of wij het schoolgeld matig vinden, maar veeleer hoe de burgerij er over denkt, of zij die offers meent te kunnen dragen. Men sprak ook van het gering getal leerlingen op de burgerschool. Ik geloof echter, dat het getal leerlingen, die bij eene vermindering der schoolgelden van de school zullen gebruik maken, vrij wat grooter dan thans zal zijn, en het zoude welligt tot 2 a 300 kunnen aangroeijen. Dit moge sommigen belagchelijk schijnen, zeker is het, dat in kleinere steden dan de onze een veel grooter getal leerlingen van de school gebruik maakt. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik wensch de som van ƒ60 te behoudendie ik niet als te hoog beschouwte meer daar in andere steden het schoolgeld nog hooger is. De heer Hartevelt. Ik kan er mij mede vereenigendat het school geld op 60 blijve, mits men in overeenstemming met het advies van de Commissie de schoolboeken enz. vrij of om niet geve, waardoor dan toch aan het verzoek der adressanten wordt voldaan; de wijze hoe is mij dus in deze tamelijk onverschillig, als men de deuren voor onderwijs en opvoeding maar zoo wijd mogelijk openstelt. De heer van Outeren. Ik ben tegen alle vermindering van het school geld waarover wij sprekenop welke wijze ook. Ik acht dat zestig gulden zeker niet te hoog is, wanneer men in aanmerking neemt, dat door de gemeente daarvoor een degelijk en uitgebreid onderwijs gegeven wordt, ten koste van zeer hooge geldelijke opofferingen. Daarenboven vraag ikwaar is de grens? waarom veertig gulden en niet zestig, waarom niet twintig gulden, in plaats van veertig? Men kan tot bepaling dier grens moeijelijk anders komen dan bij wijze van vergelijking met andere scholenwaarop het onderwijs minder uitgebreid is en waarvan het schoolgeld al zoo laag is gesteld; en dan vind ik eene allezins billijke verhouding en opklimming in acht genomen tusschen die verschillende scholen en den omvang van het onderwijs op de hoogere burgerschool, bij vergelijking met andereplaatsen, b. v. met Haarlemwaar het schoolgeld voor dat onderwijs mede bepaald is op zestig gulden als maximum. Is nu eenmaal een bedrag van zestig gulden vastgesteld, dan weet ik niet, waarom in Leyden juist beneden dat maximum het schoolgeld zou bepaald worden. Indien de meeste der verzoekers, gelijk is aangegevennu reeds hunne kinderen de scholen van meer uitgebreid la ger onderwijs, tegen betaling van zestig gulden, doen bijwonen, waarom zouden dan diezelfde ouders later, bij het genot van onderwijs van veel meer omvang, niet even zooveel, maar, in plaats daarvan, nog minder, en slechts veertig gulden betalen daarvoor is geen de minste grond. Wat nu het denkbeeld betreft om van gemeeutewege de schoolbehoeften gedeel telijk vrij te geven dat komt geheel op de gevraagde vermindering neder. Ik ben er dus voor om de verordening toe te passen, zoo als zij is vast gesteld. De heer Driessen. Ik ben voor vermindering der schoolgelden in dien zindat de boeken kosteloos verstrekt worden. De heer KraNtz. Ik dacht ookdat het bedrag niet te hoog gesteld was. Maar daar het mij gebleken is, dat het aantal leerlingen gering is, en de adressanten te kennen geven, dat de reden daarvan is het hooge schoolgeld, ben ik wel geneigd eene vermindering toe te staan. Het is in alle geval een sacrifice voor eene goede zaaken als men daarbij in aan merking neemt, dat dergelijk onderwijs in Duitschland merkelijk lager ge steld is, en de uitkomsten daarvan nagaat, bestaat er allezins reden om ten deze vrijgevig te zijn. De heer van der Hoeven. Ik heb er op zich zelf niets tegen om eene vermindering toe te staan, maar in de tegenwoordige omstandigheden acht ik dat niet raadzaam. Het hoofdmotief is in het adres daaraan ont leenddat het schoolgeld op onze burgerscholen zoo gering is, en daarmede wordt nu dat van de hoogere burgerschool vergeleken. Het geringe school geld, dat hier te Leyden betaald wordt, is wel eene zaak, die een ieder, i die zich van elders hier komt vestigen, verwonderen moet. Ik weet wel, dat men de waarde van kennis niet naar geldelijken maatstaf beoordeelen mag, anders zou men denken dat de adressanten het onderwijs, dat aan die hoogere burgerschool gegeven wordt, al op zeer lagen prijs gesteld zou den hebben. Om nu nog meer vermindering te verlangenis wat te veel geverfd. Het adres zou eerder een wenk moeten zijn om den prijs van het meer uitgebreid lager onderwijs te verhoogen. Ik zal thans echter, mijn heer de Voorzitter, de vrijheid moeten nemen de vergadering te verlaten. De heer Cock. Ik verklaar mij tegen alle vermindering van schoolgeld, hetzij openlijk, hetzij verborgen achter het om niet verschaffen der school behoeften. v De heer Librecbt Lezwyn. Ik zal niet herhalen hetgeen reeds door andere leden is in het midnen gebragt. Ik ben ook tegen het toestaan der vermindering. Er wordt door de gemeente al zoo wat opgebragt voor het onderwijs. Ik heb dikwerf hooren spreken van hen, die met veel kin deren gezegend zijndat zij bezwaard waren met een groot gezin. Maar ik zie geene reden om dat bezwaar op de gemeente over te brengen. De heer Wttewaall. Ik ben een voorstander van degelijk en tevens goedkoop onderwijsmaar alles heeft zijne grens. Ons schoolgelddat eerst kortelings is vastgesteld, nu dadelijk weder te verminderen, daartoe ben ik nog niet genegen. Bovendien als ik naga, dat in onze jeugd voor onderwijs meer werd betaald, dat èn minder degelijk èn veel minder uitgebreid werd gegeven, dan acht ik 60 in het jaar niet hoog. Daarbij vermeen ik, dat men niet uit het oog mag verliezendat bij eene mindere opbrengst van de schoolgelden ook zijdie niet met kinderen gezegend zijntot aanvulling dier gelden in de stedelijke lasten zullen moeten bijdragen. Het is billijk, dat men dit mede in overweging neemt. 35

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 5