De Commissie van Financiën heeft daarop geene aanmerkingen en raadt mitsdien die rekening goed te keuren en vast te stellen, in ontvang ad f 19320.66} in uitgaat ad f 19238.42, alzoo opleverende een batig saldo van f 82.B4.j-, onder bepaling dat van deze som in de eerstvolgende reke ning verantwoording zal beliooren te worden gedaan. Wordt op gelijke wijze aangenomen. VIII. Adres tot afstand van de Ruïne, om daarop eene concertzaal te bouwen, met een jaarlijksch subsidie van 2500 uit de gemeentekas. Be heer Goudsmit. Ik vraag het woord, mijnheer de Voorzitter, tot het doen eener motie van orde. Ik moet erkennen, dat ik behoor tot de voorstanders van het planen ook na gelezen te hebben de rapporten van het dagelijksch bestuur en van de Commission van Financiën en Fabricage ben ik niet van de ingenomenheid met dat plan teruggekomen. De be zwarendaartegen geopperd, zijn inderdaad niet moeijelijk optelossen. Eene som van f 2500 als subsidie kan, bij den tegenwoordigen toestand der gemeente-financiënniet als zeer belangrijk worden beschouwd, ook dan zelfs, als men in aanmerking neemt, dat er voor den Schouwburg en voor andere vermakelijkheden bereids eene bijdrage is toegestaan. Een ander bezwaar wordt door Burgemeester en Wethouders te berde ge- bragt: dat het exercitieveld, namentlijk ditvoor het garnizoen onbruikbaar zou worden gemaakt; in datzelfde bezwaar deelt de~ Commissie van Fabri cage, die anders niet het plan ingenomen schijnt. Wijders beweert men dat de geestdrift, die zich op dit oogenblik voor de zaak moge vertoonen - "'et °P <le" (luur zal stanfl houden. Men grondt dit daarop dat een aantal ingezetenen meer houden van vertrouwelijk in besloten sociëteiten bij elkan der te zijn, dan waar een groot publiek aanwezig is. Ik moet erkennen, dat ik geen van die bezwaren kan deelen. Maar wat daarvan zij ik wenschte door uitstel een waarborg te erlangen dat liet publiek dat onze pogingen door woorden en petitiën ondersteunt, van zijne adhaesiè door daden doe blijken De Voorzitter. Gij hadt, bij het vragen van het woord, eene motie van orde aangekondigd, maar treedt nu in de bepaalde behandeling der zaak zelve. Ik acht mij verpligt dit op te merken. De heer Goudsmit. Ik wenschte slechts mijne motie te adstrueren. Ik zoude hebben gezegd, dat en waarom mij alle geopperde bezwaren onge grond voorkomen. Ik zal echter niet verder daarover uitweiden, nadat "ik door den geachten Voorzitter geïnterpelleerd ben. Ik zal nu eenvoudi» zeggenwaarom ik de discussie over het plan tot het voorjaar wensch tê zien opgeschort. Vooreerst wegens het exercitieveld. Naar mijne informa- tien bestaat de mogelijkheid, dat er een ander exercitieveld te vinden is. Wanneer namentlijk weldra eene nieuwe schietbaan zal gemaakt worden zoo zou bij die gelegenheid tevens dat punt kunnen worden onderzocht! Maar in de tweede plaats wenschte ik gelegenheid te geven om te logen straffen' hetgeen door Burgemeester en Wethouders en ook door anderen wordt te berde gebragt. Ik wil den ingezetenen, die ingenomen zijn met ons plan, de gelegenheid aanbieden, om zich krachtig te manifesteren en te toonen dat de burgerij niet alleen tot spreken, maar ook tot handelen bereid is. Ook komt mij thans het oogenblik niet gunstig voor om voor dergelijke ondernemingen geld te vinden. Daar komt bijdat de verande- ring, door de wet tot afschaffing der accijnsen in de gemeente-belastingen te maken ook op de gemeente financiën van invloed zal zijn. Het zijn deze redenen, die mij nopen de motie voor te stellen om de zaak te verdagen tot de maand April ot Mei. De Voorzitter Wat mij betreft, wil ik mij niet tegen de motie ver- zetten. Ik moet alleen^ eene kleinigheid opmerken. Het schijnt mij toe dat de heer Goudsmit zich de bedenkingen in ons rapport niet geheel leven- dig voor den geest heeft gesteld. Wij twijfelden niet zoo zeerdat zieh in de eerste tijden blijken van ingenomenheid met de zaak zouden vertoonen en dat het aanvankelijk aan deelneming zoude ontbreken; maar of die deel neming bestendig zal zijn, dat is iets, wat volgens ons nog aan grooten twijfe onderhevig was. En door hetgeen tusschen nu en April kan gebeu renkan voor mij die twijfel niet worden weggenomen. De heer Stoffels. De zaak is al zoo vele malen aanhangig geweest en was zeker vroeger reeds aan de orde gesteldzoo zij niet op verzoek van een der leden was verdaagd. Ik zie niet in, dat eene zaak die alzoo bekend is op nieuw zou behoeven uitgesteld te worden. Men kan toch vooraf niet rondgaan bij de burgerij met de vraag: zult gij deelnemen? Hij die ze-A ik zal deelnemen, kan wel na een jaar tot andere gedachten zijn gekomen Ik wensch mij echter over de zaak zelve thans niet uit te laten; en wat de gevraagde bijdrage uit de gemeentekas betreft, daar ben ik in ieder coe val tegen, en om de beslissing over de zaak uit te stellen, daarmede kan ik mij niet vereenigen. De heer ten Sande. Ik ben voor een uitstel. De lieer Hoog. Ook ik kan mij daarmede vereenigendaar het van wege de voorstellers zelve is verlangd. Ik vermeen, dat deze in hun re-A zijn zoo zij zulks wensehelijk achten dit te vragen, en daar ik niet zien kan' dat de zaak zelve er eemgzins door gepraejudiciëerd wordt, geloof ik dat dit uitstel, moet worden_ verleend. Over de zaak zelve behoef ik mii thans met te verklaren; er is toch thans alleen sprake van het al of niet ver- leenen van een uitstel voor de behandeling. De lieer Tollens. Ik ben tegen de motie, omdat van hare aanneming alleen het gevolg zou zijndat wij te weten kwamen hoevele leden zich wel voor de te bouwen sociëteit zouden aanmelden, mitsgaders waar een ander exercitieveld zou te vinden zijn. De bezwaren van de meeste leden zouden daardoor met weggenomen worden; want met voornoemde weten schap zou toch de stad niet gratis haar kostbaar Ruïne-plein mogen af staanvoor zulk een doel, en daarenboven zich gedurende een aantal iaren verbinden tot een zeer belangrijk geldelijk offer. Ik vind dergelijken eisch inderdaad eene onhebbelijkheid. De heer Schei.tema. Ik wenschte ook dat deze zaak nu werd uitgemaakt. Ik kan de bezwaren niet deelen, die daartegen zijn aangevoerd. Wat het financiëele betreft zoo zou men, indien het verzoek nu werd ingewilligd met het verkrijgen der benoodigde gelden eenige maanden kunnen wachten! indien de tijd thans ongunstig daarvoor is, en 't is nog onzeker of die later beter zal zijn. En om nu nog langer de zaak uit te stellenten einde nog een adres of manifestatie uit te lokkenacht ik niet noodig. De zaak is reeds zoo lang hangende en algemeen bekend, dat daarvoor ruimschoots de tijd is geweest. Ik ben er dus voor om nu eene beslissing te nemen. dading110616" TlChler en d" K'eU verkIal'e'1 zich irlsgelijks tegen eene ver- De heer Hubrecht. Ik behoor tot hen die de verwezenlijking van het plan nog steeds zeer wensehelijk achten, en zal mij op dc gronden, door r™ iff ,Gou!Jsmit ontwlkkeldvoor de verdaging van behandeling verkla- il' H.et„ten:em1' vroeg°r door de stad aangekocht, voor de oefeningen zoo van schutterij als garnizoen, is althans nu daarvoor ongesehiktuit de overgelegde missive van den heer garnizoens-kommandaiU blijkt dit alle- zins Dit terrein beantwoordt dus niet aan het doel waarvoor het is aange kocht; het aanleggen eener schietbaan, hetgeen door gerezen bezwaar geen ui voering heeft erlangd zal toch eerlang moeten geschieden; de wensch o verplaatsing der kruidtorens is reeds meer dan eens uitgesproken; en indien nu in de nabijheid dezer gemeente een terrein te vinden is, waar onmiSL"?V'a? ïere7SenJa" Zoude> daar de Euï"e als cxercitieplaats onmisbaar schijnt, een bezwaar van velen vervallen, en een plan, dat door zeer vele ingezetenen, blijkens de ingekomen adressen tot adhaesie, <m- wenscht wordt, een hinderpaal te minder ontmoeten. De heer de Moen. Als ik voor een uitstel zou stemmen, dan zou dit alleen zijn, omdat liet van de voorstellers is uitgegaan; maar ik vrees op de praemissendoor den heer Goudsrnit zelf aangegeven, dat de voorstellers door die aanhouding met zullen gebaat zijn; want liet financiëel bezwaar wurdt dan nog grooter, daar er gesproken is van een nieuw exercitieveld. Wij zullen dat zeker met present krijgen. De heer de Fremery. Behalve de bedenkingen in het rapport van Burgemeester en Wethouders en in dat van de Commissie van Financiën in het breede ontwikkeld, bestaat tegen het verzoek van adressanten bij mij bovendien nog een overwegend bezwaar, om, ten genoege van enkelen, al en door het verleenen van een subsidie te bezwaren. Het karakter van uits uiting, dat toch onafscheidelijk aan eene sociëteit verbonden is, ver biedt mij, afgezien van alle andere overwegingen, om aan het verzoek te voldoen; het verlangde subsidie toch zou niet strekken ten nutte van allen, maar van bepaalde personen; voor mij zeiven vind ik geene vrijheid c aartoe mede te werken. Toen onlangs een subsidie aan den Schouwburg is toegezegd, is die verleend op grond, dat het tooneel, wel bestuurd en goed geleid, eene volksschool zijn kan, die de beschaving onder alle klassen bevordert, waar de lust tot alles wat goed en edel is, wordt opge wekt toegankelijk voor allen, ook voor den burgerman, die door ijveren arbeidzaamheid zich bij wijlen dat genot verschaffen kan. Die overtuiHn°- ze heeft mij toen geleid tot een goedkeurend votum, maar dringt mij thans tot afwijzing van een voorstel, dat anders op zich zelf beschouwd veel aan nemelijks, veel goeds bevat. De heer Goudsmit. Het zij mij vergund nog een enkel woord in het midden te brengen. Het financiëel bezwaar, dat ik thans heb hooren oppe ren, heb ik lang met zoo breed uitgemeten gezien in het rapport van urgemeester en Wethouders. Ik hoor nu eerst van twee wethouders uit dat oogpunt de zaak als ondoenlijk voorstellen. Wat den heer Tollens betreft, deze heeft eene uitdrukking gebezigd, waaromtrent ik wel eenio-e inlichting zou verlangen. Hij heeft ons voorstel als onhebbelijk gequalificeerd. I m°et ra,J dat woord als lid der commissie aantrekken en wenschte al-' ïans te wetenwat de heer Tollens daaronder verstaat. Als hij er mede te kennen wil geven, dat wij iets vragen wat niet te hebben is, zoo kan ik met de uitdrukking vrede hebben; maar als hij er mede bedoelt eene hou- üing, die ongepast of onbescheiden is, dan moet ik daartegen ernstio- pro testeren. De zaak is met bescheidenheid gevraagd en de Raad heeft"er in zijne wijsheid over te beslissen; maar onbescheiden kan niemand ons voorstel noemen. Men heeft gezegd: door een uitstel zullen de voor stellers met zijn gebaat. Ik antwoord: dat is onze zaak, dat moeten wij beoordeelen. Ik heb nog te antwoorden op het argument van den heer ue fremerydat de zaak slechts zou strekken voor het genoegen van en kelen. Ik moet dat tegenspreken. Het op te rigten gebouw zou zijn ten behoeve en ten genoegen van de kern der burgerij. Ik moet, in verband hiermede, tevens antwoorden op het financiëel bezwaar. Men geeft beden king, dat uit de kas der gemeente eene bijdrage zou worden verstrekt ten behoeve van het vermaak van enkelen. Maar men vergeet, dat juist diege nen, uit wier kas het subsidie zal worden veistrekt, leden van de ver- eeniging zullen zijn en dan ook gepetitioneerd hebben. Maar in ieder oe- zal door de aanneming der motie niets worden gepraejudiciëerd; en de voorstellers meenen reden te hebben om te hopen, dat zij in de toekomst beter zullen slagen. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik ben weinig met het plan ingenomenmaar het is thans de tijd nog niet daarover te spreken. De zaak is al zoo lang aanhangig, dat ik het wensehelijk acht dat zij thans worde afgedaan, ik ben dus tegen verder uitstel. Wat het exercitieveld be treft, moet ik opmerken, dat het niet zoo gemakkelijk is een bruikbaar exer citieveld buiten de stad te vinden. De landerijen buiten de stad zijn daar voor weinig geschikt, en hoewel voor hoornvee uitmuntend geschikt', zullen zij voor den soldaat eene zeer slechte oefenplaats zijn. Bovendien zoude het land moeten worden opgehoogd én de slooten gedempt, iets dat aan komen vereischt en bovendien nog ten laste van de stad zoude De heer IIartevelt. Ik ondersteun de gedane motie. Op dit moment fs, als ik mij zoo mag uitdrukken, de atmospheer, die over deze zaak han-A niet helder. Wordt de zaak uitgesteld, en daardoor tijd gegeven aan de ingezetenen van Leyden om zich tot eene jaarlij ksche contributie te ver- binden, en mogt dit getal inteekenaren een 600tal bedragen, dan heeft dit mijns inzienseene beduidende beteekenis. Dit sluit echter volstrekt niet - L?® Eaad zi.oh jerbindt tot het geven van het gevraagde subsidie; hierin blijft de Raad vrij. De heer van Outeren. Ik acht de voorstellers volkomen bevoegd des verkiezende, hun gedaan verzoek terug te nemen, en evenzoo te verlangen, dat de behandeling worde verdaagd, te meer omdat de gemeente daardoor in geen opzigt kan benadeeld worden en tot niets hoegenaamd gebonden. Dat verzoek tot uitstel is gedaan door al de voorstellers, bij monde van den heer Goudsmit, zoo als ik moet aannemen, en nu zou ik zelfs verder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 3