zijn zeiven in hunne kleeding te voorzien, en voorts te besluiten dat 3 voor drie vierden in hunne kleeding of kleeding-kosten zullen worden te gemoet gekomen, terwijl de overige 138, op dien staat vermelde, man schappen als zoodanig voor het geheel uit de gemeentefondsen tegemoet koming zullen erlangen." De heer Hoog. Het heeft mij gefrappeerd, dat bij den eersten keer, dat ik, sedert ik de eer heb lid dezer vergadering te zijn, de rekening van den schuttersraad heb nagezien, daarop dezelfde aanmerking had te maken als die ik reeds in vroegere betrekking in eene andere gemeente had ge maakt. Die aanmerking is, dat zich onder zulk een groot getal zoo wei nigen bevinden, die zeiven in hunne schutterlijke kleeding voorzien. Zoo bevinden er zich hier onder de 157 schutters maar 16, die geheel, en slechts 3, die er gedeeltelijk in voorzien. Nu geloof ik wel, dat daar zeer weinig aan te doen zal geweest zijnen ik vertrouw ook weldat al het mogelijke zal gedaan zijn om meerderen zich zeiven te doen kleeden. Maar toch vond ik onder die personen bedrijven opgenoemd in de daartoe die nende kolom, waarvan wel kon worden verwacht, dat de betrokkenen in staat waren zich op eigen kosten de schutterlijke kleeding aan te schaffen. Ik herhaal, dat ik reeds vroeger in eene andere gemeente eene soortgelijke aanmerking heb gemaakt. Ik wil nu wel ten deze geen bezwaar maken; maar de zaak heeft bijzonder mijne aandacht getrokken, en ik vertrouw, dat men hier ook alles naauwlettend heeft nagegaan, voor dat de lijst is gesloten; want het is anders een zware lastpost voor de gemeente, om zulk een groot deel van de schutterpligtigen voor kosten der gemeente te moeten in de kleederen steken. De Voorzitter. Het geschiedt op een bewijs van onvermogen. De heer Hoog. Dat is dan wel een grief tegen de wet zelve. De schut terlijke pligt brengt toch in den regel niet alleen de dienst met zichmaar ook de kleeding; alleen geconstateerd onvermogen daartoe stelt van dit laatste vrij. De heer Goddsmit. Ik deel volkomen het bezwaar van den heer Hoog. Het heeft ook mijne aandacht getrokken, dat het getal aanvragen naar evenredigheid zoo groot is. Ik zoude liever de meesten dier aanvragers in zeer kleine termijnen doen betalen, dan hen als onvermogenden te beschou wen. Dat van de 157 slechts 16 in de kosten van kleeding zouden kunnen voorzien,die maatstaf kan, dunkt mij, niet juist zijn. Ik wenschte wel, dat op de eene of andere wijze hierin verandering kon worden gebragt. De Voorzitter. Er is niets aan te doenals er bewijzen van onvermo gen worden overgelegd. Ik erken, dat het vreemd klinkt; maar men moet niet vergeten, dat zij, die zouden kunnen geacht worden te vallen in de categorie van te kunnen betalenvaak voor een groot gedeelte ongeschikt worden verklaard wegens zwakte als anderzins, of bij de brandweer zijn geplaatst. De heer Stoffels. Aangezien de heer de Fremery en ik de commissie hebben uitgemaaktbenoemd om te onderzoekenin hoever deze personen zouden kunnen bijdragen in de kosten hunner schutterlijke kleeding, kan ik daaromtrent mededeelendat niet alleen door benijzen van onver mogen maar ook door een onderzoek van de heeren der gebuurten en door bijzondere informatiën is gebleken, dat zij die kosten niet kunnen betalen. Ik kan verzekeren, dat dat onderzoek goed gedaan is. Of nu bij kleine termijnen de betaling zou kunnen geschiedendie proef is vroeger ook reeds genomen, maar zij is afgestuit op de onmogelijkheid om haar vol te houden; want zij liep doorgaans op mislukking uit. Het is reeds vroeger, zeg ik, beproefd om de kosten met kleine bijdragen terug te krij gen, maar het heeft niet mogen gelukken. De heer Goüdsmit. Mij dunkt, dat het doelmatig wareal zouden er later ook enkele oninbare posten zijn, al het mogelijke aan te wenden, om de schutterpligtigen tot de betaling te overreden. Ook het eergevoel wordt gekwetst wanneer voornamelijk onder hen die geroepen zijn voor rust en veiligheid te wakenzoovelen genoemd worden buiten staat om in hunne kleeding te voorzien. De Voorzitter. Wij hebben verleden jaar herhaalde malen reclames gehad van een persoondien wij wel meenden dat kon betalen en desniet temin zich als onvermogend wilde beschouwd zien. En wat men nu ook zegge van eergevoel, ik geloof, dat men zich van de werking van dat ge voel ten deze een te groot denkbeeld zoude kunnen maken. De heer van der Hoeven. Ik had dezelfde aanmerking willen maken. Onder het zeer geringe aantal van hen die op eigen kosten in hunne klee ding voorzien, zijn nog de studenten vervat, die hier langer dan gewoon lijk vertoeven; en als wij er die aftrekken, blijft er bedroefd weinig over. De heer Librecht Lf.zwyn. Het spijt mijdat er zulk een aanzienlijk getal van niet betalenden is; maar ik moet zeggen, dat het mij minder ver wondert, als ik mij herinner het personeel, dat de commissie bij de loting voor zich heeft gehad. De heer van der Hoeven. Als ik daar nog mag bijvoegen, dat de meesten eigenlijk onzigtbaar waren, daar wij slechts een zeer klein getal hebben zien opkomen. De Heer Tollens. Ik had alleen willen vragenof die bewijzen van onvermogen niet wat ligtvaardig door de heeren der gebuurten worden ge geven. Na de verklaring echter van den heer Stoffels, dat er door den heer de Fremery en hem ook langs andere wegen naar het onvermogen van de betrokkene schutters was onderzochtkan ik mij met het voorstel wel ver eenigen. De heer Hartevelt. Ik vermeen, dat de verhouding tusschen betalenden en niet betalenden veel gunstiger zoude zijn, als niet het gros der meerver- mogenden zoo zwak en gebrekkig was. De voordragt wordt hierop aangenomen met 20 stemmen tegen 1 (die van den heer Goudsmit). IY. Voordragt ter benoeming eener regentesse van het Roomsch-Catholijk wees- en oudeliedenhuis. Die voordragt bevat de volgende namen: 1. Mevr. A. C. E. Schmier, echtgenoote van den heer J. G. C. Schmier; 2. Mevr. J. A.Coeberghecht- genoote van den heer Dr. W. P. Weebers. De heeren Librecht Lezwynvan Kaathoven en Hoog worden door den Voorzitter aangewezenom met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De uitslag der stemming is, dat met 12 stemmen benoemd wordt Mevr. Weebers, zijnde 9 stemmen uitgebragt op Mevr. Schmier. V. Voordragt ter benoeming van een leeraar voor het schoonschrijven aan de gemeente-instellingen van hooger en middelbaar onderwijs. Die voordragt bevat het volgende «Onder overlegging der stukken van sollicitanten naar de betrekking van leeraar voor het schoonschrijven aan de hoogere burgerschool binnen deze gemeente en van de daarop door ons ingewonnen adviezen van de Plaatse lijke Commissie van toezigt en van den Inspecteur van het middelbaar on derwijs, hebben wij de eer u de onderstaande aanbevelingslijst van benoem baren aan te bieden, ten einde daaruit door u eene keuze zoude worden gedaan, als: 1. J. A. Hueber; 2. P. Venker; 3. E. H. de Jong, de beide eersten hoofdonderwijzer, de laatste hulponderwijzer alhier." De heer van der Hoeven. Ik wenschte omtrent deze voordragt eenige opheldering te vragen. Ik heb daarbij een papier gevonden, geteekend door den heer Rijkewaarin wordt gezegddat slechts een enkel persoon voor die betrekking kon worden gerecommandeerden wel degeendie op deze voordragt bovenaan staat. Hoe zijn er nu nog twee anderen op de lijst van aanbeveling gekomen? De Voorzitter. Volgens de wet moeten er drie op de voordragt staan. De heer van der Hoeven. Als er altijd drie op moeten komen, heb ik niets te zeggen. De uitslag der stemming is, dat met 18 stemmen benoemd wordt de heer Hueber, zijnde twee stemmen uitgebragt op den heer Venker, terwijl één briefje van onwaarde wordt verklaarde VI. Voordragt ter benoeming van een derden hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der lsie klasse voor jongens. De voordragt bevat het volgende «Voor de betrekking van derden hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der lekl., voor jongens, hebben zich, op de daartoe gedane oproeping, zeven sollicitanten aangemeld, wier stuk ken wij de eer hebben hiernevens aan u over te leggen. Van deze hebben zes voldaan aan de uitnoodiging om zich aan een vergelijkend praktisch exa men te onderwerpendoor voor eene klasse van leerlingen proeven van hunne geschiktheid te geven. En het is naar aanleiding van datonderzoek.dat wij, in overleg met den hoofdonderwijzer dier school en den districts-sehoolop- ziener, de navolgende voordragt hebben opgemaakt van drie personen, welke ons bij die gelegenheid bleken de voorkeur te verdienenten einde daaruit door u eene benoeming zoude worden gedaan, als: 1. K. E. Scheld, hulp onderwijzer te Middelburg; 2. M. J. H. van der Koog; 3. S. D. van der Blijde beide laatsten hulponderwijzer alhier." De uitslag der stemming is, dat met 15 stemmen benoemd wordt K.E. Scheld, zijnde 5 stemmen uitgebragt op M. J. H. van der Koog en één stem op S. D. van der Blij. VII. Voordragten tot de onderhandsche verhuring van: a. het huis op de Marendorps-achtergrachtwijk VI, n°. 867; b. den kelder op de Breêstraat, wijk IV, n°. 299 a; c. den zolder in de Smidssteeg, wijk V, n°. 261; d. het magazijn in de Smidssteeg, wijk V, n°. 262; e. twee stukjes tuin-of teelland bij den raamgrond buiten de Marepoort, en de stalling c. a. aan den Rijnsburgervliet. De heer de Moen. Ik wenschte wel voor te stellenindien de Com missie van Fabricage dat kon goedvinden, om litt. a, later te verhuren en thans niet in behandeling te nemen. Dat huis is verheeld aan het oude gebouw de Baaihaldat hoe langer hoe meer als een schandaal voor de stad met nevengebouwen daar staat. De Commissiedie zich zoozeer toelegt om de stad te verfraaijen en te verbeteren, zou eene groote dienst doen daar omtrent een behoorlijk plan in te dienen. Gaan wij nu weder dat huis verhuren voor den tijd van een jaar, dan zou dit misschien de uitvoering van een goed plan belemmeren. Door het nu tot wederopzeggens toeb. v. voor eene week of eene maand, te verhuren had men het meer in demagt, om er over te beschikken. De heer Stoffels. De overgroote bevolking van de school van den heer van der Harst heeft het noodzakelijk gemaakt, om de Baaihal te gebruiken en niet te doen ontruimen, alvorens het nieuwe schoollokaal zij opgerigt; en daarvoor zal nog wel een jaar noodig zijn. Dat is ook eene van de redenen waarom het huis voor nog slechts één jaar wordt verhuurd. De heer de Moen. Als dat zoo is, heb ik er vrede mede. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Vni. Voordragt tot de onderhandsche continuatie van het onderhoud der plantsoenen. Burgemeester en Wethouders raden andermaal dit onderhoud, op de be staande voorwaarden, voor twee jaren onderhands aan den tegenwoordigen aannemer te gunnen. De heer Hubrecht. De aannemer van dat onderhoud beijvert zich steeds om aan zijne verpligtingen te voldoen; en ik ben er dus zeer voor hem als aannemer te behouden. De heer Meerborg. Onder dat onderhoud was toch ook begrepen dat van het plantsoen aan de Marepoort. Verleden jaar zag er dat schandelijk uit. Behoort het er bij of niet? De heer Hubrecht. Nu niet meer, daar die grond door eenige heeren is aangevraagd, aan wie dezelve is afgestaan, met last om binnen een bepaalden tijd aan hun plan uitvoering te geven. De grond is dan ook met paaltjes afgebakend. De heer Meerburg. Ja, afgebakend; maar nog niet aanvaard. Zoolang de grond niet bepaald is aanvaard, zou ik meenendat het onderhoud nog onder het hier bedoelde behoort. De Voorzitter. De grond is afgestaan. De heer Hubrecht. Er is een termijn bepaaldbinnen welken men moet beginnen te bouwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 3