de Commissie van Fabricage vooraf ware voorgedragen de verbetering van de vischmarkt, waarvan de teekening sedert negen maanden ter visie heeft j gelegen. Het komt mij voor, dat die verbetering noodzakelijker is dan het nu voorgedragen plan. Ik had mij voorgesteldalsdan in overweging te gevende vischmarkt op eene meer eenvoudige en minder kostbare wijze in te rigten en daaraan tevens eene overdekte groenmarkt te verbinden, beide aldus vereenigd en nagenoeg in het midden der stad gelegen. Het zou, naar mijne meening tot groot gerief zijn voor de ingezetenen en in eene bestaande behoefte voorzien. He heer Hubrecht. Ik kan niet toegeven, dat er op het oogenblik geen haast zou zijn bij eene beslissing over deze zaak. Er zijn reeds twee aanvragen om grond van het terreinwaar vroeger de molen stond. In dien nu het voorgedragen plan wordt aangenomen, wordt de weg van het Noordeinde af voortgezet, en de lijn afgebakend waar de brug moet ko men. Wordt daarentegen de poort alleen weggenomen en het verleggen der brug uitgesteld dan zal het moeijelijkheid geven te bepalenwelke grond beschikbaar kan worden gesteld, en wat voor het uitgestelde werk zal moeten worden voorbehouden. De heer van Outeren. Wat het verschil tusschen beide plannen betreft om namelijk of den weg regtuit te leggen, of met eene kromming, zoo als die nu bestaat, heb ik vroeger moeijelijk kunnen besluiten, welk plan het beste moest geacht worden. Volgens later mij door den architect gegevene inlichtingen, verkeert de bestaande steenen brug in een slechten, vervallen toestand, zoodat welligt over een paar jaren eene belangrijke herstelling, zoo al niet eene gcheele vernieuwing, zou noodig zijn. Op dien grond geef ik aan het plan om den weg regtuit te leggen verre de voorkeur. De heer Tollens. Ik kan mij wel vereenigen met het geheele plan der Commissie van Fabricage. Ik vind het zeer goeddat de grondwaarop de molen stond, zal worden genivelleerd en dat de straatweg juist over het Noordeinde liggen zal, maar ik ben er tegen, dat f 3000 als opbrengst van de poort wordt uitgetrokken. Ik nenschte die poort te laten staan. Ik meendat eene op zich zelve staande poort niet zoo zeer misstaan zal men kan zich in vele steden, en onder anderen te Parijs, daarvan overtui gen; men vindt daar ouder anderen de triomfboog en misschien nog meerderen. De heer Hubrecht. De poort mag in de oogen van den heer Tollens fraai zijnmaar zij is dat uit een architectonisch oogpunt niet. De onder bouw was van veel vroeger tijd dan het bovenste gedeelte. Op de kaart van 1670 komt dan ook alleen de onderbouw voor. De heer Tollens. Als de Commissie van Fabricagedie ik overigens gaarne mijne hulde breng, iets wil afgebroken hebben, wordt er altijd ge zegd: «het heeft geen architectonische waarde." Ik vrees dat het later met de Rijnsburger poort even zoo gaan zal. De Voorzitter. Nu is de quaestie van de Rijnsburger poort niet aan de orde. Ik moet overigens eerlijk verklaren dat ik aanvankelijk het door trekken van den weg niet noodzakelijk achtte en de kromming in mijne oogen niet zoo misstond. Ik ben echter later tot eene andere gedachte gekomen. Ik heb het oog op de uitbreiding, die de stad welligt later zal krijgen door het plan om daar ter plaatse te bouwen. Ofschoon nu ook de toekomst voor ons verborgen ligtmag men zich toch wel eenigzins over die toekomst eenig denkbeeld scheppen; en dan geloof ik wel, dat er behoefte aan eenige gebouwen kon ontstaan. Met het oog daarophel ik tot het voorstel over; want ik begrijp, dat, als wij het nu niet deden, wij er later niet toe zouden kunnen overgaan. Ik zal vragen, of nog andere heeren over dit punt het woord verlangen. De heer Librecht Lezwyn. Ik wensch er niet over te spreken, maar zal er tegen stemmen. Ik ben nooit voor het afbreken van poorten ge weest; maar nu is het een noodzakelijk kwaad. De heer Hubrecht. De heer Lezwyn zegt: «het is een noodzakelijk kwaad." Ik zeg: het is eene gewenschte zaak." De Raad heeft er reeds eenigermate zijne goedkeuring aan gehecht, door te bepalen, dat de grond aldaar niet meer zou worden uitgegevenmaar dat de stad zelve dien grond zou benuttigen. De zaak is dus een gevolg van hetgeen reeds vroeger is besproken. In stemming gebragt, wordt de post goedgekeurd met 19 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren Cock, Tollens, Librecht Lezwyn en Le Poole. Hoofdstuk III. Kosten voor eigendommen welke de gemeente naar HET BURGERLIJK REGT BEZITMET DE DESWEGE VERSCHULDIGDE LASTEN. Nos. 8285 worden aldus goedgekeurd: Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijke f 5000; Dag- en weekgelden der werklieden en bedienden in dienst der gemeente, mitsgaders verdere kosten der fabricage f 14500; Grond- en personele lasten wegens huizen en landerijen, alsmede patentregten van schuiten f 1300; Dijk- en polderlasten f 200. No. 86. Toelage aan het Invalidenhuis f 600. De heer Meerburg. Is dat eene zaak, waaraan niets te doen is? Ik geloof dat het een post is, die weinig rente oplevert. Moet die post altijd blijven? De Voorzitter. Zoolang het Invalidenhuis bestaat, hebben wij ons tot die toelage verbonden. De heer Meerburg. Ik geloof tochdat die post niet veel voordeel op levert. Ik zou dus willen vragen, of wij er niet van ontheven konden worden. De Voorzitter. Het is zeer moeijelijk, als de gemeente eenmaal eene verpligting op zich genomen heeft, die op te zeggen en te zeggen: scheld mij die kwijt. Het antwoord zou natuurlijk zijn: gij hebt het mij beloofd en gij moet dus uw woord houden. De heer Meerburg. Maar de vraag is, of dat wel zoo bepaald is be loofd en of niet het personeel toen grooter wierd verondersteld als het nu is. De heer Wttewaall. Daargelaten of men wel het regt heeft om het gebruik van het gebouw, tot huisvesting der Invaliden bestemd, op te zeggen, zoo geef ik echter in bedenking of de voordeelen, die vele inge zetenen dezer stadals leveranciers der benoodigdhedentrekkenniet ruim opwegen tegen de ƒ600.die de stad jaarlijks voor het Invaliden huis offert op het altaar der vaderlandsliefde. Ook geef ik de verzekering, dat het oude gebouw met zorg in goeden staat gehouden wordt. De Voorzitter. Bij deze gelegenheid moet ik eene vraag beantwoorden bij de vorige begrooling gedaan, in hoever namelijk van dat huis huur zou kunnen worden gevraagd. Ik kan thans daaromtrent het volgende me- dedeelen. Bij raadsbesluit van 2 April 1816 was besloten bij adres aan Z. M. te verzoekendat het Invalidenhuis alhier mogt gevestigd worden en daartoe het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan te bieden. Daarop is bij koninklijk besluit van 20 Junij daaraanvolgende, no. 66, bepaald, dat op het verlangen van het stedelijk bestuur het bedoelde gebouw zal worden afgestaan voor een Invalidenhuis en is, bij raadsbesluit van 5 No vember 1816, het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, staande op den hoek van de Koppehinksteeg en Middelweg, afgestaan aan het hoofdbestuur van het fonds tot aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst, om tot Invalidenhuis te worden ingerigt, onder deze expresse bepaling nogtans, dat, bijaldien, om welke reden zulks ook zoude mogen wezen, te eeniger- tijd het bedoelde stedelijk gebouw niet meer tot een Invalidenhuis wierd gebruikt, het alsdan dadelijk weder als een stedelijk gebouw zal worden beschouwd, en in vollen eigendom en gebruik aan de stad zal worden teruggegeven in zoodanigen staat als het door de Invaliden zal zijn verla ten, als zijnde het eenig en alleen afgestaan om tot een Invalidenhuis te worden ingerigt en gebruikt. Na deze handeling van den Raad, die zelf verzocht had, dat het Invalidenhuis hier zou worden gesticht, meen ik dat er geen sprake kan zijn om huur te vorderen. De heer Goudsmit. Ik ben u zeer dankbaar voor de gegevene inlich tingen, mijnheer de Voorzitter; maar ik moet herinneren, dat er ook in lichting was gevraagd omtrent het Gevangenhuis. De Voorzitter. Ik ben bereid ook daaromtrent inlichting te geven. Bij raadsbesluit van 5 Augustus 1822 was besloten het Pesthuisals militair hospitaal ontruimdaan den koning in huur aan te bieden voor eene som van f 1000, om casu quo tot eene provinciale gevangenis te worden gebruikt, mits het door het Rijk daartoe wierd ingerigt en jaarlijks onderhouden. Bij besluit van 10 October van dat jaar werd goedgevonden bij een nader adres te kennen te geven zelfs genegen te zijn dit gebouw, tot bedoeld eindezonder eenige huur aan te biedenmits het van '3 rijkswege geheel daartoe werd ingerigt en onderhoudenen verder alleen ten behoeve der stad kome de houthak en het grasgewas, op de landen en singels om het gebouw staande. Daarop is bij koninklijk besluit van 21 October daaraan volgende, no. 46, bepaald, dat in het Pesthuis een huis van correctie zou worden opgerigt, en de Minister van Justitie geautoriseerd om met Burge- meesteren in onderhandeling te treden wegens het in gebruik afstaan aan het Rijk van het voorschreven huis, tegen vergoeding aan de stad, hetzij jaarlijks of in eens, van zoodanige lasten van verponding als anderzins, welke op dat gebouw mogten liggenalsmede omtrent het overlaten aan deze stad van de inkomsten van den houthak der hoornen en het grasge was, op de singels van genoemd gebouw staande; voorts dat, ingeval de vergoeding in eens mogt verlangd worden, het bedrag daarvan in inschrij vingen op het Grootboek der Werkelijke Schuld zal worden uitbetaald; waarna, bij koninklijk besluit van 20 Mei 1823, aan deze stad een kapi taal van f 8500 inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Werkelijke Schuld werd toegelegd voor den afstand van het Pesthuis en verder eenige bepalingen zijn gemaakt nopens de wijzewaarop bij het snoeijen of rooijen der opgaande boomendie onder den afstand niet zijn begrepenin tijd en wijle zou behooren gehandeld te worden. Ik meen, dat ook dit onderzoek er toe leidt, dat er onzerzijds geen regt bestaat om huur van dat gebouw te vragen. Betreffende 's Gravenstein vond ik eene beschikking van latere dagteekening. Bij missive namelijk van 26 April 1842 heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken zich niet ongenegen verklaard om, uit aanmerking, dat het gebouw 's Gravenstein nog altijd stads-eigendom is, het huis van bewaring met dat van arrest te doen vereenigd blijven en de kosten, bedoeld bij artt. 6, 7 en 12 van het reglement van 22 April 1841, no. 80, zoo als tot dusver heeft plaats gehad, voor rekening van het Rijk te laten, waartegen het verder vrije gebruik van het gebouw, als huis van arrest, wordt verzekerd, hetgeen nader, bij missive van den Minister van Justitie van 13 October daaraanvolgende, is bevestigd, waar toe aan de Commissie van administratie over de gevangenissen tevens de noodige voorschriften ter uitvoering zijn medegedeeld. Ik had het een en ander willen mededeelen bij het nommerwaartoe de ten vorigen jare geopperde vraag betrekking heeft; maar nu de aanmerking gemaakt is in verband tot het Invalidenhuis, heb ik gemeend alles te moeten mededeelen. De post wordt hierop goedgekeurd. Nos. 87 en 88 worden aldus goedgekeurd: Kosten voor het ontvangen der renten van de inschrijvingen op het Grootboek f 75; Kosten van toe- zigt op de vroonwateren f 200. Hoofdstuk IV. Kosten van invordering der plaatselijke belastingen of middelen. No. 89. Kosten van toezigt en van invordering der plaatselijke belas tingen f 34280. De heer Librecht Lezwïn. Door uwe voordragtstraks aangekondigd mijnheer de Voorzitter, is mijn voorstel vervallen, daar Burgemeester en Wethouders er reeds aan voldaan hebben. Ik meende op de zaak van den waagmeester te wijzen. De post wordt hierop goedgekeurd. No. 90 wordt aldus goedgedeurd: Vergoeding aan het Rijk van 2\ ten honderd van het onzuivere bedrag der opcententen behoeve der gemeente gehevenop de grondlasten en op de personele belasting f 775. Hoofdstuk V. Kosten der openbare veiligheid en van de brandweer. Nos. 9196 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van de commissaris sen van policie f 2800Belooning van de inspecteursdienaars en verdere beambten van policie, mitsgaders van de veldwachters f 7400; Kleeding en wapening der policiedienaars en veldwachters f 2000Onkosten voor de, nacht- en stille wachten f 9000Onderhoud der wachthuizenmitsgaders licht en brandstoffen voor dezelve f 650; Onderhoud der lantaarns en ver dere kosten der verlichting f 100Ó0. No. 97. Onderhoud der brandspuiten en andere kosten voor de brand weer f 1000. De heer van der Hoeven. Als ik mij niet zeer vergisis er vroegerop het voorstel van den heer Driessen, gesproken over stoombrandspuiten. Wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 4