tot eersten leeraar voor de oude talen, op eene jaarwedde van ƒ1200, de heer P. A. de Graaff; met 17 stemmen, zijnde 1 stem op den heer Cornelissen uitgebragt, terwijl 3 briefjes in blanco waren gelaten; tot tweeden leeraar voor de oude talen, op eene jaarwedde van ƒ1100, de heer J. J. Cornelissen; met 19 stemmen, zijnde 2 briefjes in blanco gelaten tot eersten leeraar voor de geschiedenis, de geographie en het Hol- landschop eene jaarwedde van ƒ1600, onder toekenning eener personele toelage van ƒ200 en den titel van prorector van het Gymnasium, de heer Dr. W. Bisschop; met 18 stemmen, zijnde 3 blanco-briefjes in de bus gevonden tot tweeden leeraar voor de geschiedenis en geographie, op -eene jaar wedde van 1200, de heer H. C. Rogge, pred. bij de Remonstrantsche gemeente te Delft; met 18 stemmen, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten; tot directeur van de hoogere burgerschool, tevens belast met het onder wijs in de scheikunde, op eene jaarwedde van ƒ2500, de heer Dr. D. de Loos, thans leeraar aan de akademie van beeldende kunsten en technische wetenschappen te Botterdammet 17 stemmenzij nde 5 briefj es in blanco gelaten. De Voorzitter. Ik wenschte gaarne aan den Baad de vraag te onder werpen of er eene nieuwe stemming zal behooren plaats te hebben. Bij het oplezen der billetten is gebleken, dat er 17 stemmen op den heer de Loos zijn uitgebragt, terwijl 5 briefjes in blanco zijn gelaten, en is alzoo één briefje meer in de bus gevonden dan er leden tegenwoordig zijn. De heer van der Hoeven. Het is welligt daaraan toe te schrijven, dat er een briefje aan een ander is blijven hangen, hetgeen ligtelijk gebeuren kan. Maar wij zouden gemakkelijk op nieuw kunnen stemmen. De heer van Kaathoven. Dat meerdere briefje is toch van geen invloed geweest op den uitslag der stemming. Ik zou dus meenen, dat wij wel konden voortgaan. De heer Librecht Lezwyn. Ik geloof dat het onnoodig is over te stemmen want het meerdere briefje kan geen invloed gehad hebben op de stemming. Met de stemming voortgegaan zijnde, is de uitslag, dat verder bij de hoogere burgerschoolmede ingevolge de aanbevelingbenoemd worden tot eersten leeraar voor de natuur- en wiskunde, op eene jaarwedde van ƒ1800, de heer Dr. C. J. E. Brutel de la Bivièremet 17 stemmen, zijnde 4 briefjes in blanco gelaten; tot tweeden leeraar voor de wiskunde, op eene jaarwedde van ƒ1600, de heer A. T. van Akencandidaat in de wis- en natuurkundige wetenschap pen, thans lector in de wis- en natuurkunde aan het gymnasium te Gouda; met 17 stemmen, zijnde 4 briefjes in blanco gelaten; tot derden leeraar voor de wiskunde op eene jaarwedde van 1400de heer J. van Loghem; met 20 stemmen, zijnde 1 blanco-briefje in de bus gevonden; tot leeraar voor de natuurlijke historie, op eene jaarwedde van 400, de heer Dr. H. van Hall; met 18 stemmen, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten tot leeraar voor het Fransch, op eene jaarwedde van ƒ1200, de heer J. M. Reinders; met 18 stemmen, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten; tot leeraar voor het Engelsch, op eene jaarwedde van ƒ1350, de heer J. Perrin; met 15 stemmen, zijnde 1 stem uitgebragt op den heer Reinders, terwijl 5 briefjes in blanco waren gelaten; tot leeraar voor het Hoogduitsch, op eene jaarwedde van 1300, en leeraar voor de philosophie, op eene jaarwedde van 100, de heer Dr. C. A. X. G. F. Sicherer; met 18 stemmen, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten; tot leeraar voor het Hebreeuwsch, op eene jaarwedde van 100, de heer Dr. P. de Jong; met 18 stemmen, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten; Als leeraar voor de staathuishoudkunde, op eene jaarwedde van ƒ200, wordt aanbevolen de heer Mr. J. Luzac. De heer Goudsmit. Ik wensch bij deze gelegenheid de vraag te doen; of het niet wenschelijk ware de staathuishoudkunde met handelswetenschap en waren-kennis te vereenigen. De Voorzitter. Ik herinner mij niet, dat bij eene der voordragten daarvan iets gezegd is. De heer Goudsmit. Ik zou dan willen vragenof daarvoor geen kans bestond, en wel om twee redenen: vooreerst om den leeraar wat hooger tracteme'nt te geven dan van ƒ200, dat met het oog op den tijd, gedurende welken hij werkzaam istamelijk gering is. Maar in de tweede plaats vrees ik, dat men niet ligt iemand zal vinden geneigd om die twee andere vakken alleen te onderwijzen. De Voorzitter. Voor het vak van handelswetenschap zou een examen moeten afgelegd worden, hetgeen voor den heer Luzac, dié doctor in de regten is, wat de staathuishoudkunde aangaat niet noodig is. De heer Goudsmit. Het gevaldoor mij bedoeldis in andere plaatsen voorgekomen (onder andere te Haarlem), dat een doctor in de regten ook voor die andere vakken als leeraar is aangesteld. Ik vrees, dat, wanneer men die vakken niet vereenigt, men niet ligt iemand zal vinden, die op de hoogte is van de handelswetenschap en waren-kennis en genegen tevens, om tot°het op zich nemen van dit onderwijs van elders over te komen. De Voorzitter, Daaruit zou dan moeten volgendat wij op dit oogen- blik niet tot deze benoeming overgingen. De heer Goudsmit. Juist, mijnheer de Voorzitter. Indien de Raad zich met mijn denkbeeld mogt vereenigen, zou deze enkele benoeming voor een korten tijd kunnen worden opgeschort. De heer van der Hoeven. Ik ben weinig bekend met de handelswe tenschapmaar wat de waren-kennis betreft, en waarover onlangs de heer de Moen gesproken heeftmoet dat een zoo uitgestrekt vak zijndat het mis schien hoogst moeijelijk zal vallen daarvoor iemand te vinden. Ik geloof, dat, wanneer wij de aandacht vestigen op den heer de Loos, die zoo even aangesteld is, er mogelijkheid zou bestaan, dat hij dat vak op zich nam. Hij heeft te Rotterdam eene betrekking, waarbij hij dikwijls geroepen wordt zijn oordeel over waren uit te brengen. Ik geloof wel, dat zijne ervaring hem daartoe zal in staat stellen, en dat wij moeijelijk iemand anders zullen vindendiebij de kennis der andere vakkenook eene voldoende kennis van waren bezit. Die kennis is, zoo als de heer de Moen het heeft doen uitkomen, van groote uitgestrektheid, en ik veronder stel die nog het raee3t bij den heer de Loos te zullen aantreffendaar hij als scheikundige werkzaam is, meer nog dan bij den handelsstand. Naar mijn gevoelen zou er dus geene noodzakelijkheid bestaan om de benoeming uit te stellendaar iemandvoor al die vakken vereenigdniet ligt zal te vinden zijn, wel personen, die zich voor het onderwijs dier kundigheden in staat rekenen maar die het toch daarom nog niet zijn. De heer Goudsmit. Hetgeen de heer van der Hoeven daar heeft aan gevoerd, bevestigt mij juist in mijn gevoelen; want dan zou voor den leeraar in de staathuishoudkunde alleen nog maar de handelswetenschap overblijven. De Voorzitter. Ik vrees, dat wij lang zullen moeten wachten op docenten voor beide vakkenen dat zougeloof iktot nadeel van de zaak strekken. Wat de staathuishoudkunde betreftzou ik er aan blijven vast houden om thans tot de benoeming over te gaan. Maar ik wil het gaarne aan den Raad onderwerpen. Verlangt de heer Goudsmit daarover ook eene stemming? De heer Goudsmit. Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer Hartevelt. Naar mijne beschouwing zal degeen, die op de hoogte der handelswetenschap is, ook die der waren-kennis bezitten, althans kan" men die kennis bij hem veronderstellen. Dat door handelskennis iets anders wordt verstaan dan door handelswetenschap neem ik gaarne aan, maar het een sluit het ander niet uit, en stel ik dus, dat iemand, diealge- meene handelskennis bezit, gemakkelijker waren-kennis zal doceren dan een staathuishoudkundige. De Voorzitter. Ik geloof wel, dat onder de docenten iemand zal te vinden zijn, die aanvankelijk in die vakken kan doceren. De heer Goudsmit. Het is ontegenzeggelijk, dat de kennis van de han- delswetgeving in zich sluit die van het handelsregt, dat in groote trekken onder anderen zal moeten omvatten het wisselregthet assurantie-regt enz. Het zal dus altijd een regtsgeleerde moeten zijn, die op de hoogte is van de handelswetgeving, zoo als zulks dan ook elders begrepen is. De heer Stoffels. Volgens de beteekenis, door den heer Goudsmit aan de zaak gegeven, zou die minder tot de betrekking van den heer de Loos behooren. Wat evenwel waren-kennis betreft, is niemand beter dan hij daarvan op de hoogte, want hij is dagelijks in de gelegenheid daarvan zijn speciaal vak te maken. Maar als de zaak dien omvang heeft als de heer Goudsmit heeft voorgesteld, dan zeker zou de benoeming moeten worden uitgesteld. Ik zou er echter voor zijn, de benoeming te laten doorgaan. De heer van Kaathoven. Moet het voorstel van den heer Goudsmit niet ondersteund worden, om in stemming te kunnen worden gebragt? Want het betreft eene nieuwe zaak. De Voorzitter. Ik heb het als amendement beschouwd. Ik heb het echter niet hooren ondersteunen. De heer Goudsmit. Als mijn voorstel niet ondersteund wordt, kan het natuurlijk geen voorwerp van beraadslaging uitmaken. De heer van Kaathoven. Ik heb mij tot hiartoe niet over deze wijze van benoeming uitgelaten. Ik had verwacht, dat vóór men overging tot de benoeming er gevraagd zou zijn, of de leden verlangden daarover het woord te voeren. Het komt mij voor dat daartoe aanleiding bestond, omdat de wijze van voordragt niet alleen is tegen het bestaand gebruik, maar, zoo ik mij niet bedrieg, ook tegen den voorgeschreven regel. Zoo als de zaak nu behandeld wordt, is aan den Raad geene keus gelaten. De Voorzitter. Aan den Raad is de meeste ruimte gelaten. De heer van Kaathoven. De voordragt bepaalt zich toch tot één persoon. De Voorzitter. Het is eene aanbeveling. De heer van Kaathoven. Eene aanbeveling in dien zin acht ik de kracht te hebben van eene voordragt. De Voorzitter. De wet spreekt alleen van aanbeveling. De heer van Kaathoven. Wat is dc kracht eener aanbevelingals zij geen zedelijken steun bevat voor de benoeming? De Voorzitter. Het is na gemoedelijk overleg, dat wij die personen, als het meest geschikt voor de aangewezen betrekkingen hebben aanbevolen. De heer van Kaathoven. Als de aanbeveling zich bepaalt tot dien éénen persoon, dan kan men toch niet veronderstellen dat bij de leden eene voorafspraak waarschijnlijk zou zijn nopens anderen. Bovendien kunnen bij eene aanbeveling, even als bij eene voordragt, meer dan een persoon worden aangewezen. De Voorzitter. Bij benoemingen zijn nimmer vooraf consideratiën ge vraagd. Maar als men het verlangd had, had men dat moeten te kennen geven. Het ware echter eene afwijking van hetgeen vroeger steeds heeft plaats gehad. De heer van Kaathoven. Ik had nog eene inlichting willen vragen. Ik weet met betrekking tot den heer Suringar niet, of hij ook voortaan genieten zal eene vergoeding voor gemis aan vrije woning, iets, wat vroe ger bij de vaststelling van zijn tractement is bepaald. Ik heb verder geene aanmerking. Tot de stemming alsnu overgegaan zijndewordt met 18 stemmen (3 blanco-briefjes) tot leeraar voor de staathuishoudkunde benoemd de heer Mr. J. Luzac. III. Voordragt tot benoeming van het onderwijzend personeel voor het vormend onderwijs aan hulponderwijzers en kweekelingen. Overeenkomstig de voordragtopgemaakt in overleg met den districts schoolopziener en den dirigerenden hoofdonderwijzer van het vormend on derwijs, is de uitslag der stemming, dat voor de verschillende rubrieken, waarin dat onderwijs bij art. 3 der verordening van 26 Mei 1864 (Gem.-blad n°. 7) is verdeeld, de volgende personen benoemd worden, te weten: voor de eerste rubriek, op de beide klassen der jongens kweekelingen en de klasse der hulponderwijzers, en voor de tweede rubriek, op de klasse

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2