De Voorzitter. Ik wil gaarne op mij nemen om het gehalte van het
water nog nader opzettelijk te doen onderzoeken. Maar het is dan toeh
ook wel eens gebleken, dat op verschillende plekken van de stad het water
nu en dan in min gunstigen toestand verkeert. Dat kan evenzeer het ge
volg zijn van weêrs- of windsveranderingen en niet van de demping, zoodra
hetzelfde verschijnsel zich niet alleen in de Langegracht, maar ook op
verschillende andere punten voordoet. Men behoort dan meer aan eene
generale dan aan eene speciale oorzaak te denken.
De heer Scheltema. Ik heb ook in mijn verzoek aan den Eaad gezwegen
van de reden die mij tot verandering noodzaakte, maar alleen officieus te
kennen gegeven waarin m. i. de oorzaak lag dat het water in de Korte
Langegracht tegenwoordig zoo slecht is, terwijl het in de Oude vest niets
te wenschen overlaat. Ik moest wel eene verandering vragen.
De Voorzitter. Ik heb het dan ook zoo opgevat, dat gij alleen de
mogelijkheid steldet, dat de zaak het gevolg van de demping was.
De heer Gevers. Uit de fabriek van den heer van den Berg aan den
Vliet wordt het vuile water mede in de gracht gevoerd, zoo mede op vele
andere plaatsen. Van daar dat het water in de grachten zoo onrein is.
De heer du Kieu. Ik heb er niet tegen dat het verzoek tot het leggen
van een spoelvlot worde toegestaanmaar nu er toch over den toestand der
grachten geproken is zij het mij vergund daarover een enkel woordte zeg
gen. Ik geloof, dat veel daaraan is toe te schrijven, dat er te weinig ge
baggerd wordt. Immers ik houd het er voor, dat sedert het uitbaggeren
verpacht is, de pachter zoolang met het uitbaggeren wacht, dat hij verze
kerd kan zijn, zijne schuit spoedig vol te krijgen. Als dat waar is, dan
wordt hier ook al weder het spreekwoord bevestigd, dat de zuinigheid de
wijsheid bedriegt. Het zou dan misschien raadzaam zijn, die uitbaggering
niet meer te verpachten.
De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen, wordende de heer Scheltema geacht zich buiten stemming te
hebben gehouden.
IX. Adres van M. T. Meyer, wed. H. Koot, waarbij zij haar verzoek
herhaalt aangaande de vernieuwing der beschutting van hare huizen langs
het Gangetje.
Burgemeester en Wethouders nemen de vrijheid te raden te persisteren
bij het besluit, den 29«n Februarij jl. genomen.
De heer le Poole. Ik kan mij moeijelijk vereenigen met het voorstel,
om bij het onlangs genomen besluit te persisteren. Ik heb reeds den vori-
gen keer over de zaak gesproken, en behoef er dus niet breedvoerig meer
op terug te komen. Ik moet nog alleen opmerkendat ik niet weet waarom
men een zoo billijk verlangen niet zou inwilligen, terwijl men zooveel doet
om anderen burgers te gemoet te komen. Men moet niet uit het oog ver
liezen dat de scheepvaart of liever doorvaart en het is een verblijdend
verschijnsel hier ter stede ontzaggelijk toeneemt; en nu moest men
eens zien hoezeer de schutting der adressante onophoudelijk lijdt door de
boomen die tegen het huis aan gestoken worden. Intusschen kon men zich
toch evenzeer bedienen van de palen, die door de stad gezet worden. En
om nu te weigeren eene vergoeding waar zooveel aanstoot wordt gegeven,
dat vind ik in hooge mate onbillijk. Ik blijf dus van gevoelen, dat de
stad in redelijkheid tot eene zoodanige vergoeding gehouden is. De steeds
toenemende scheepvaart geeft toch aan de stad of liever aan de nering
doende inwoners velerlei voordeelen, want die zoogenaamde doorschieters
voorzien zich van allerlei behoeften't zij levensmiddelen of andere artike
len, waartegen wel mag opwegen eene betrekkelijk kleine opoffering uit de
gemeentekas.
De heer Gevers. Ook ik heb met leedwezen gezien, dat men in het
verzoek niet wil treden. Ik zou wel gaarne wenschen, dat aan de adres
sante eenige tegemoetkoming wierd verleend; want de schade, die haar toe-
gebragt wordt, is geheel buiten hare schuld.
De heer van der Hoeven. Het kan zijndat het niet onbillijk is aan
de weduwe Koot eene tegemoetkoming te verleenen; maar de zaak is mij
nog niet regt duidelijk.
De heer Hoog. Ik kan mij zeer wel met het voorstel vereenigen, om
het verzoek geheel af te wijzen. Als iemand over drukke passage op dat
punt kan oordeelen, dan ben ik dat zeker, door de nabijheid van
mijne woning. Toen den vorigen keer de zaak ter tafel was gebragtwas ik
er primitief vóór gestemd het verzoek toe te staan; maar na de stukken
te hebben gelezen, ben ik tot een geheel ander gevoelen gekomen. Im
mers daaruit is mij geblekendat die huizen daarom voor zeer lagen prijs
zijn verkochten dat al wat verder van de zijde der gemeente is geschied
uit louter benevolentie heeft plaats gehad. En nu die huizen zijn gekocht
met het bezwaar van dat servituut, om die schoeijngen te moeten
onderhouden, nu kan ik er niet voor zijn, om van de zijde der gemeente
hierin te gemoet te komen en een nieuwen last op zich te nemenwelken
de koopers hebben gekend vóór zij den aankoop deden.
De conclusie van het rapport, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde,
wordt aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen: de heeren le Poole en Gevers.
X Adres van P. van Vliet, om tegemoetkoming in zijne aanneming van
het Utrechtsche jaagpad.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud:
P. van Vliet te Oudshoornaannemer van het onderhoud van het
Utrechtsche jaagpad, beklaagt zich bij het nevensgevoegd adres over de
schade die hij heeft te lijden van de, in de daarlangs gelegene vaart ge.
bragte stoombooten, waarop bij zijne aanneming niet was te rekenen, ver
zoekt dientengevolge eene toelage en tevens dat waterschoeijingen mogen
worden aangebragt.
Wij zijn het geheel eens met de Commissie van Fabricage, wier advies
hierop door ons is gevraagd, en hetgeen wij hierbij in originali overleggen,
dat wat het eerste gedeelte van zijn verzoek aangaat, tot eene gunstige
beschouwing daarvan wel geene aanleiding bestaat, doch dat, ten opzigte
van het tweede gedeelte, art. 9 van het contract aanleiding geeft dat van
wege de administratie van het jaagpad op die plaatsendie blijken zulks te
behoeven, waterschoeijingen zouden kunnen worden gesteld, te beginnen
thans over eene lengte van 500 ellen, waartoe eene uitgaaf van f 800 noo-
dig is. Wij vinden alzoo vrijheid u te raden dien adressant te kennen te
geven dat zijn verzoek tot het bekomen eener toelage voor geene inwilli
ging vatbaar is, doch dat aan zijn verder verzoek, tot het plaatsen van
waterschoeijingen, voor zooveel zulks blijkt te kunnen worden ingewilligd,
zal worden voldaan."
De heer Gevers. Ik vind het zeer goed het verzoek niet toe te staan
en echter stelt men voor te bewilligen in het zetten eener schoeijingdie
jaarlijks p. m. /"600 zal kosten.
De heer Hubrecht. In het rapport is voorgesteld, om zoo noodig tel
ken jare hiermede voorttegaan en meer bepaald om voor dit jaar, op eene
lengte van vijfhonderd ellen, op die plaatsen waar de grond het meest is
weggespoeld, eene waterschoeijing aanteleggen.
De heer Gevers. Hij heeft toch vroeger het jaagpad aangenomen, toen
de stoomboot reeds in de vaart was.
De Voorzitter. Nevens de boot de Volharding op Amsterdam varende,
tijdens de aanbesteding reeds aanwezig, kwam later eene andere op Bode
graven, welke tweemaal daags vaart. Voor den aannemer ontstond daardoor
bezwaar, waarop niet konde worden gerekend.
De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XI. Suppletoire begrootingen en staten van af- en overschrijving, dienst
1868 en 1864.
De heer Meerburg. Ik kan mij niet begrijpen, dat er eene vaste som
wordt uitgetrokken voor de hoogere burgerschool, terwijl men toch niet
weet, wat zij wezen zal, ook waar zij komen zal en hoe zij zal zijn inge-
rigt. Er bestaat toch tijds genoeg om later zoodanige overschrijving voor
te dragen.
De heer de Moen. Er bestaat geen tijds genoeg; en als de overschrij
ving nu niet bepaald wordtkan zij over drie wekenwanneer de ontvan
ger zijne rekening en verantwoording sluit over de dienst van 1863, niet
meer plaats hebben. Het is eigenlijk te doen om eene kas van zekerheid te
hebben. En dat de hoogere burgerschool en wat meer genoemd is, wel
zooveel zal kosten als nu wordt aangevraagd, kan ik stellig verzekeren;
het zal misschien meer zijn.
De heer Meerburg. Waaruit wordt dan dat meerdere gevonden?
De heer de Moen. Uit de loopende dienst; door af- en overschrijving
is ligter het vermoedelijk ontbrekende te vinden, dan f 24,000 meer.
De heer Librecht Lezwvn. Ik ben er voor; want ik beschouw de
zaak als een noodzakelijk kwaad. Ik ben anders geen liefhebber om te
anticiperen op de saldo's van vorige jareD.
De heer du Kieu. Ten aanzien der suppletoire begrooting n°. 1 kan ik
niet instemmen. Op deze wijze wordt de opbrengst van den verkoop van
een vast goed tot roulerend kapitaal gemaakt. Mij dunkt, dat de opbrengst
van de Koepoort tot kapitaal moet worden aangelegd en dus voorkomen,
dat hetgeen strekt tot vervanging der vaste goederen van de gemeente
verloren ga of vermindere. Ik stel voor, dat deze som van f 5600 uit
den post voor onvoorziene uitgaven worde genomen en een nieuwe staat
van af- en overschrijving bij de overgelegde staten worde gevoegd.
De heer Krantz. Met het voorstel van den heer du Rieu kan ik mij
niet vereenigen. Het beginsel is bij de Commissie van Financiën bespro
ken. De meerderheid evenwel heeft zich daarmede niet kunnen vereenigen,
en was van meeningdat bij het voorstel om de Koepoort af te breken en
de gracht te dempener op gewezen isdat de opbrengst van de afbraak
zoude strekken ter vermindering der uitgaven, en dit is nog mijne zienswijze.
De Voorzitter. Ik zal dan het voorstel van den heer du Kieu in
stemming brengen.
De heer Gevers. Als dat voorstel niet geappuyeerd wordt, is het van
zelf vervallen.
De Voorzitter. Ik zal dan eerst de vraag stellen, of het ondersteund
wordt.
Het voorstel van den heer du Rièu, niet ondersteund zijnde, heeft geen
verder gevolg.
De Voorzitter. Ik zal nu de verschillende staten te gelijk in stemming
brengen.
De heer du Rieu. Ik wenschte tegen n° 1 te stemmen.
De Voorzitter. Ik ben dan in de noodzakelijkheid, de staten afzon
derlijk in stemming te brengen.
De staat n°. 1 wordt hierop aangenomen met 20 stemmen tegen 1 (die
van den heer du Rieu).
De Voorzitter. Ik geef thans in overweging om de volgende staten
te gelijk in stemming te brengen.
Deze worden alle met algemeene stemmen goedgekeurd.
XII. Rekening met bijbehoorendc staten, dienst 1863, van Vrouwen-
Kraammoeders.
De Commissie van Financiën heeft daarop geene aanmerkingenen raadt,
na voorafgaande goedkeuring der staten, de rekening vast te stellen: in
ontvang ter somma van f 2700.08'in uitgaaf f 2557.85, alzoo sluitende
met een batig saldo van f 142.23^, onder bepaling, dat in de eerstvol
gende rekening verantwoording zal behooren te worden gedaan van dit ba
tig saldo, mitsgaders van hetgeen is aangewezen als nog te ontvangen of
te verhalenten bedrage van f 8.20.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XIII. Suppletoire staten van begrooting, dienst 1863, van de admini
stratie der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen en de Gemeente-Apotheek.
De Commisssie van Financiën heeft daartegen geene bedenkingen en
raadt die goed te keuren en vast te stellen.
Wordt op gelijke wijze aangenomen; wordende de heeren Tollens, van
Kaathoven en Le Poole, als Gecommitteerden toteerstgemeldeinrigtingge
acht zich ten deze buiten stemming te hebben gehouden.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering
gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DKABBE.