Art. 29 luidt aldus:
De boeken en verdere leermiddelen worden aan de kweekelingen der open
bare scholen van wege de gemeente verstrekt. Kweekelingen, die de lessen
verlaten, voordat zij eene acte als hulponderwijzer verkregen hebben, geven
het ontvangene terug.
De heer Goudsmit. Ik zou die tweede paragraaph willen weglaten, niet
omdat ik de zaak niet goed vindmaar omdat veelal het middel van con-
trainte zal ontbreken. Immers als die kweekelingen heengaanzal men
groote moeijelijkheid hebben om die voorwerpen terug te krijgen. Ik acht
het dus een voorschrift, dat gelijk staat met een nudum praeceptum.
De Voorzitter. Tot nog toe hebben wij geen voorbeeld gehad, dat de
bepaling niet in praktijk te brengen was.
De heer Goudsmit. Er kunnen andere redenen zijn, die de kweekelin
gen beletten hulponderwijzer te wordenen in den regel zijn het niet-ver-
mogende personen, welke ik de boeken wil laten behouden.
De heer van der Hoeven. Vóór ik het amendement van den heer
Goudsmit ondersteun, zou ik willen weten, hoever de zaak zich uitstrekt.
Het kon zijn, dat de boeken die niet teruggegeven werden van mindere
waarde waren; maar het kon ook zijn, dat eenige enkele meer kostbare
werken ter leen waren gegeven, en dan was de zaak bedenkelijker. Maar
daar ik gehoord heb, dat de zaak tot dusverre tot geene moeijelijkheid
heeft aanleiding gegeven en de boeken in den regel worden teruggegeven,
zou ik die personen gaarne in het bezit willen laten van kleine werken en
stukgeleerde boeken. Deze zijn dan toch niet meer in zindelijke conditie
en kunnen kwalijk weer aan anderen worden gegeven. Wanneer het echter
kostbare werken betreft, acht ik de bepaling goed.
De Voorzitter. Het zijn wel geen kostbare werken, maar die dan toch
in de meeste gevallen nog met vrucht kunnen worden gebruikt. Maar ik
heb niet bemerktdat het denkbeeld van den heer Goudsmit ondersteund is.
De heer Hartevelt. Ik zou willen vragenof uit dit artikel niet van
zelf voortvloeit, dat, als een kweekeling hulponderwijzer wordt, hij de
boeken niet behoeft terug te geven, dat hij die dan cadeau krijgt.
De heer van der Hoeven. Ja, ik geloof, dat de bepaling beteekent,
dat de kweekeling ze mag behouden, wanneer hij hulponderwijzer wordt. Ik
geloof daaromdat het artikel meer kracht heeft en beter beteekenisen
dat de heer Goudsmit bij nader inzien er geene bedenking tegen zal hebben.
De heer Goudsmit. Mijn éénig bezwaar is de moeijelijkheid om de be
paling ten uitvoer te brengenwant als de kweekelingen de boeken niet
willen teruggevenkan men er moeijelijk over procederen en het is dus
eene ijdele bepaling. Maar ik erkendat het hier een ondergeschikt punt betreft.
Het artikel wordt hierop goedgekeurd.
Artt. 30 en 31 worden aldus goedgekeurd:
Art. 30. In de tweede week van de maand Februarij worden de jongens-
kweekelingen geëxamineerd in tegenwoordigheid van Burgemeester en Wet
houders en den Schoolopziener. De leden van den Gemeenteraad en de
Plaatselijke Schoolcommissie worden tot de bijwoning van dit examen uitge-
noodigd.
Art. 31. De vacantiën zijn:
a. Vrijdag en Zaturdag vóór Pasehen en de Paasehweek;
5. de Hemelvaartsdag
c. de Pinksterweek;
d. van 16 Julij tot 1 September;
e. de derde October;
f. de Kersweek, gerekend van 24 December tot 2 Januarij.
De verordening, in haar geheel in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde,
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
V. Bedenkingen tegen de verordening, houdende aanvulling en wijziging
der algemeene policie-verordening.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders deswege is van den vol
genden inhoud
//Bij ons is ingekomen de hierbij overgelegde missive van den Commis
saris des Konings in deze provincie, van den 21sten dezer maand, B. n°.
2609 (1° afd.), ten geleide van eene nota van aanmerkingen bij Gedepu
teerde Staten dezer provincie op de, den 7de" dezer maand, vastgestelde
verordening tot aanvulling der algemeene policie-verordening.
Deze aanmerkingen zijn twee in getal: de eerste van deze is blijkbaar
onjuist; artikel 169 toch heeft met het tegenwoordig onderwerp geen ver
band. Zeer zeker wordt bedoeld art. 170, ook voor den titel. In de tweede
aanmerking zou kunnen toegegeven worden, weshalve wij raden dienover
eenkomstig te besluiten, de verordening te wijzigen en haar daarna in haar
geheel vast te stellen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
"VI. Voordragt tot het vragen van magtiging ter regeling van gemeen
schappelijke zaken met de gemeente Bergen op Zoom.
Die voordragt is van den volgenden inhoud
//Burgemeester en Wethouders van Bergen op Zoom hebben ons het
voorstel gedaan tot herziening van het beurtverdrag en tarief tussehen onze
beide steden over te gaanonder bepaling dat met wederzijdsch goedvinden
afgezien wordt van het regt van uitsluitende vaart. Daar wij hiertegen
geene bedenkingen hebbennemen wij de vrijheidter voldoening aan art.
121 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85), u voor te stellen tot
regeling dier gemeenschappelijke zaak de magtiging van Gedeputeerde Sta
ten onder hoogere goedkeuringte vragen."
De heer Goudsmit. Ik heb tegen deze voordragt eene bedenking. Er
zijn geene stukken bij geweest, waaruit precies blijkt wat eigenlijk de
gemeente Bergen op Zoom wenscht. Zij schijnt voor te stellen het tarief
voor de beurtschepen te wijzigen. Maar welke noodzakelijkheid bestaat er
voor ons tot regeling, als toch vrije concurentie bestaat?
De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat er op dit oogenblik een beurt
verdrag bestaat tussehen beide gemeenten.
De heer Goudsmit. Dan ben ik er zeer voorin zoo verre wij allen de
vrije vaart wenschen.
De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Verzoeken van M. van Weeren en P. van Duuren Sr. tot het in
eigendom bekomen van gemeentegronden ter bebouwing.
a. Verzoek van M. van Weeren.
1864.
//Burgemeester en Wethouders nemenonder referte aan het rapport der
I Commissie van Fabricage, de vrijheid te raden, het erf in de eerste Ha-
verstraat, Kadastraal bekend Sectie D. n°. 917, ter grootte van 42 ellen,
nadat het, ingevolge art. 230 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85),
verklaard zal zijn ter openbare dienst niet meer bestemd te wezenaan den
adressant in eigendom af te staan mits op dien grond worde gebouwd een
woonhuisje, terwijl na de bebouwing dat erf, zonder betaling van recognitie
of koopprijs, wat het bebouwde gedeelte, en tegen f 1.de el, wat
den onbebouwden grond of de open plaats betreft, aan hem zoude worden
overgedragen."
6. Verzoek van P. van Duuren Sr.
//Met referte aan het rapport der Commissie van Fabricageraden Burge
meester en Wethouders het erf in de Kaarsenmakersstraat, bij het Kadaster
bekend onder Sectie C. n°. 940, groot 370 ellen, nadat het, ingevolge
art. 230 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85) verklaard zal zijn
ter openbare dienst niet meer bestemd te wezenaan den adressant in
eigendom af te staanmits die grond geheel worde bebouwd met tien
woonhuisjes, en zulks zonder betaling van recognitie of koopprijs, wat het
gebouwde gedeelte, en tegen f 1.de el, wat de open plaats of den
onbebouwdén grond betreft.
De conclusiën van beide rapporten worden zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
VIII. Adres van J. iE. Timmerman, tot afschrijving van plaatselijke
directe belasting over 1863.
Burgemeester en Wethouders raden het verzoek van den adressantals
voor geene gunstige beschouwing vatbaar, te wijzen van de hand, waar
mede de Commissie van Financiën zich vereenigt.
De heer Goudsmit. Ik ben tegen de conclusie van het rapport. Ik ben
er tegen in 't algemeenom het beginselmaar bovendien in dit bijzondere
geval, omdat mijns inziens de adressant volkomen heeft bewezen, wat er te
bewijzen was, namelijk dat hij niet alleen de stad heeft verlaten, maar dat
daarenboven onmiddellijk na zijn vertrek zijn huis door een ander betrokken
is geworden. Ik zou er voor zijn het verzoek toe te staan.
De conclusie van het rapport, waarover verder door geen der leden het
woord wordt gevraagd, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
wordende de heer Goudsmit geacht daartegen te hebben gestemd.
IX. Plans en voorwaarden omtrent de aanbesteding van
a. de leverantie en het aanbrengen van ijzeren balansen bij onderschei
dene bruggen
b. het schoonmaken, invoegen en herstellen van de gemetselde wallen
binnen en buiten de stad, benevens het maken van eene schoeijing;
c. het schoonmaken en invoegen der gemetselde brugwerkenenz. binnen
de stad en langs de singelsbenevens eenige vernieuwingen daaraan.
De drie opgemelde punten worden zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
d. het vernieuwen van eenige bruggenenz.
De heer Dbiessen. Omtrent de brug over den Ouden Rijn heeft het mij
verwonderd, dat zij, nadat zij vóór vijfjaren was vernieuwd nu weder moet
worden gerepareerd. Dit is daarom des te opmerkelijker, omdat zij zeer wei
nig wordt bereden en dus niet veel kan hebben geleden, terwijl de brug
over de Haven acht jaren geleden is vernieuwd en nog zeer goed is. De
brug over den Ouden Rijn moet dus al van zeer slechte constructie zijn.
Nu heeft het mijne aandacht getroffen, dat bij de aannemingsconditien
men van den aannemer eene teekening verlangt. Mij'dunkt, het ware beter
geweestdat de gemeente-architect de teekening leverde. De leden van den
Raad zullen dan kunnen beoordeelenwat men van den aannemer heeft te
verwachten.
De heer Hubrecht. De brug over den Ouden Rijn is, gelijk de heer
Driessen zal weten, van hout, en vorderde veel naauwlettendheideen paar
jaren geleden is nog een der stangen gebroken, de brug is krom getrok
ken nu is de bedoeling om de trekijzers op de brug weg te nemen en door
een sluittoestel te vervangenwaardoor verkregen zal wordendat de bfUg
vaster zal liggenen ook het openen en sluiten beter verzekerd zal zijn.
De sluittoestel, hoewel in zamenstelling verschillende, dient tot hetzelfde
doelals die welke aan de brug over de Oude Vest bij de Turfmarkt is
aangebragt.
De heer Driessen. Ik moet nogmaals opmerkendat wel de architect
eene volkomen beschrijving geeft van hetgeen hij verlangt, maar zelf
geene teekening daarbij overlegt, terwijl hij daarentegen in de aannemings-
voorwaarden de bepaling stelt, dat de aannemer die teekening zal leveren.
Ik had het beter gevonden, dat dit door den architect geschiedde.
De heer Hubrecht. Hiervan is geene teekening overgelegd, omdat het
werk naauwkeurig in het bestek is omschrevenen de aannemer dus de
bewerking daarnaar kan doen uitvoeren. Gaarne ben ik bereid de teeke
ning nader in de leeskamer over te leggen.
De heer Driessen. Ik weet toch niet beter, of van ieder werk behoort
eene teekening door den architect geleverd te worden. Zonder die teeke-
kening is het ons niet mogelijk de constructie van eenig werk te beoordee
len. Met het oog daarop zou ik dus verlangendat deze zaak alsnog werd
aangehoudenten einde zoodanige teekening te verkrijgen.
De heer Hubrecht, Het is in het belang der verschillende 'werken
dat de aanbesteding van alle werken te gelijk kan plaats hebben.
De heer Driessen. Na het door mij aangevoerde, zou ik er toch bij
zonder prijs op stellendat de beslissing over dit punt verdaagd werd. Ik
zou ongaarne ziendat men weer in eene slechte constructie verviel.
De heer Hubrecht. Indien het overleggen van eene teekening, door
den gemeente-architect vervaardigdvooraf wordt verlangd wil ik op geen
voortgang met deze brug verder aandringenen zal vooraf aan den geuiten
wensch voldoen.
De vergadering zich met het verlangen van den heer Driessen vereenigende
wordt besloten deze zaak alsnog uit te stellen tot eene volgende gelegenheid.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
17