traetement allezins aanspraak hebbenmaar ten aanzien der beide docenten in de oude talen is dit het geval niet. Betrof het nu een beroep naar elders en men stelde er prijs op verdienstelijke mannen voor het gymnasium te behouden, ik zou de eerste zijn die in eene verhooging met hart en ziel toestemde. Iets dergelijks heeft dan ook plaatsgegrepen, naar ik meen, met den heer Pluygerslater zeker met den heer Sicherer. Maar van de thans bedoelde heeren heeft op dit oogenblik geen beroep naar elders plaats gehad. Br bestaan dus op dit oogenblik geene termen voor eene verhooging. Verre van mij de geringschatting van het onderwijs in de oude talenmaal ais men in eene vergelijking treedt met de natuurwetenschappen, verlieze men toch niet uit het oog, dat er, naar mij van geachte zijde verzekerd wordt, in deze vakken niet minder dan 39 onderwijzers gevraagd worden, en er geen enkel persoon op dit oogenblik beschikbaar is, terwijl wij op dit oogenblik geene docenten aan het gymnasium missen. De heer du Rieu. Ik geloof, dat nu het oogenblik is om een wensch uit te drukken ten aanzien der titulatuur van de docenten. Ik wenschte die namelijk ten aanzien van allen te hebben gelijk gesteld en niet meer te behouden de titels van prorector en eersten en tweeden praeceptor. Ik zou voor allen den titel van docent willen hebben bepaald en het traetement van de docenten in de oude talen gelijk gesteld. Mij dunkt, dit ware beter. De Voorzitter. De titel van prorector is niet door ons bepaald voor gesteld, maar in het rapport opgenomen om aan te duiden, wien wij bedoel den, want het is niet meer dan eene veronderstelling, dat die titularis als eerste leeraar in geschiedenis, geographie en hollandsche taal konde worden aangewezen. Maar omtrent den titel van prorector is geen bepaald voorstel gedaan. Ook hetgeen ten aanzien van den eersten en tweeden leeraar in de oude talen is opgenomen, komt met het denkbeeld van den heer du Rieu overeen. De heer du Rieu. Ik wenschte voor beiden een gelijk traetement te hebben bepaald. Destijds is het onderwijs in de Grieksche taal opgedragen aan den prorector Pluygers, en later werd dit opgedragen aan een der jongste docenten, met een veel lager bezoldiging. Dat vind ik onbillijk. De Voorzitter. Ik zal niet ontkennen, dat de schaarschte van de onderwijzers in de oude talen niet zoo groot is als van die in de natuur kundige wetenschappen. Intusschen is mij van eene geachte zijde verzekerd, dat die schaarschte ten aanzien van de eerstbedoelden zich wel spoediger zal doen gevoelen dan wij konden vermoeden; en dit heeft ons bewogen om de ongelijkheid tusschen de tractementen der beide leerarenzoo al niet geheel op te heffen, althans eenigermate te verminderen. Er zijn evenwel nu tweeërlei gevoelens geopenbaardhet eerste om nu geene be slissing te nemen ten aanzien eener verhooging, maar daaromtrent alleen een besluit te nemen bij eene eventuele roeping naar eene andere plaats, wanneer men wenschen mogt den betrokken docent te behouden; terwijl het tweede gevoelen daarhenen strekt om de beide leeraren in de oude talen ten aanzien der titulatuur en het traetement op ééne lijn te stellen. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat het voorstel zijne verklaring vindt in de zucht om billijk te zijn ten aanzien der personen, die reeds aangesteld zijn. Wat nu den uitgedrukten wensch van den heer du Rieu betreft, ben ik het eens, dat het misschien voor het vervolg raadzaam was eene dergelijke titulatuur te vermijden. Maar ik zou er voor zijn aan den tegenwoordigen prorector, voor het geval, dat hij mogt werkzaam blijven, dezen zijnen titel te laten behoudeneven als gewoonlij k geschiedt en b. v. de heer van Breda bij het aannemen zijner betrekking van Secretaris der Hollandsche Maatschappij te Haarlem den titel van professor behouden heeft. Ik zou er eenige onbillijkheid in vinden den heer Bisschop zijnen titel niet even eens te laten behouden, ofschoon ik, daar het een zeer ondergeschikt punt is, nu op deze zaak niet nader wil aandringen. De heer Goudsmit. Ik herhaal het, ik ben volstrekt niet tegen eene verhooging in het algemeenmaar ik acht dit oogerrblik niet het geschikte om er toe over te gaan. De "Voorzitter. Mag ik vragen, of het gevoelen van den heer Goud smit ondersteund wordt? De heer van Outeren. Ik wil het zeer gaarne ondersteunen. Maar hoe hoog is de voorgestelde verhooging? Het cijfer daarvan is mij ontgaan. De Voorzitter. Zij genoten f 1200 en 1100; en er is nu voorgesteld f 1400 en f 1300. Ik zal het voorstel van den heer Goudsmit in stem ming brengen. De heer van der Hoeven. Ik wil gelooven, dat het tot eene latere gelegenheid kan worden uitgesteld om deze zaak te regelen, maar personeel ben ik er tegen. Het voorstel van den heer Goudsmit, strekkende om de tractementen der docenten in de oude talen niet te verhoogenalsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Tegen hebben gestemd: de heeren van der Hoeven, Stoffels, Krantz en Tollens. De Voorzitter. Daardoor is van zelf vervallen het voorstel van den heer du Rieu en is dat een punt van latere behandeling geworden. Ik zal nu het rapport zelf in stemming brengen. Het rapport wordt met algemeene stemmen aangenomen. IV. Concept-verordening, regelende het vormend onderwijs, te verstrek ken aan hulp-onderwijzers en kweekelingen der openbare lagere scholen. De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats aan de ledendie dit ver langen mogtengelegenheid geven om te dien aanzien algemeene beschou wingen voor te dragen en daartoe het woord verleenen. Ik open alzoo de beraadslagingen tot het voordragen van algemeene beschouwingen. De heer van Kaathoven. Deze verordening zal regelen het onderwijs, dat vroeger gegeven werd op de kweekschool voor onderwijzers. Die school is opgehevenzij genoot gedurende haar bestaan een subsidie uit de pro vinciale kas. Bestaat het voornemen om ook nu eene toelage voor deze inrigting te vragen? De Voorzitter. Neen, dat ligt niet in de bedoeling. De heer van der Hoeven. Hetgeen de heer van Kaathoven bedoelt, is uitgegaan van het departement Leyden der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, in zoover het in verband staat met het onderwijs. Maar ik geloof niet, dat het thans bedoelde de voortzetting is van het destijds be staande onderwijs. Dat is eene geheel andere zaak. De heer van Kaathoven. De aanvrage om subsidie geschiedde destijds van wege de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen als zedelijk ligchaam; het kon zijn dat de wetsbepaling ook nu die aanvrage om toelage niet ver bood. De reden, die toen bestond voor aanvrage en toelage, bestaat ook nu, namelijk dat personen uit andere gedeelten dezer provincie daarvan gebruik zullen kunnen maken en de instelling dus niet enkel zal dienen voor ingezetenen. De Voorzitter. Kort nadat de bestaande verordeningen op het lager on derwijs waren vastgesteld, hebben wij hier eene school opgerigt voor kwee kelingen. Dat geschiedde krachtens die verordeningen door Burgemeester en Wethouders. Maar nu wenschten wij deze inrigting uit te breiden en die niet alleen te doen strekken ten behoeve van kweekelingen maar ook voor meisjes, die er zeer gebrekkig aan konden deel nemenen tevens almede voor hulponderwijzers. Wij zijn daartoe gekomen door de goede resultaten bij de gehouden provinciale examina verkregen, bij de toelating der kwee kelingen, en den gunstigen indruk daardoor bij den districts-schoolopziener en den provincialen inspecteur over het lager onderwijs verwekt. Het heeft bepaaldelijk de attentie van den inspecteur getrokken, dat de kwee kelingen hier zulke goede blijken van gemaakte vorderingen hadden gele verd, en hij heeft daarin eene aanwijzing gevonden, om aan te nemen, dat men ten deze hier op eene goede hoogte was. Nu wenschen wij ook den hulponderwijzers gelegenheid te geven van de inrigting gebruik te ma ken te meerdaar zij tot dusver een goeden leiddraad voor hunne verdere studie misten. De algemeene beraadslagingen worden gesloten en de beraadslagingen over de artikelen geopend. Artt. 1 en 2 worden aldus goedgekeurd: Art. 1. Aan de hulponderwijzers en kweekelingen van de openbare lagere scholen der gemeente Leyden wordt onderwijs gegeven in de vakken genoemd in art. 44 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103) en het tee kenen. Bovendien ontvangen de jongens-kweekelingen onderwijs in de gymnastiek en de hulponderwijzers in de gymnastiek en de wiskunde. Art. 2. De jongens-kweekelingen worden in twee klassen verdeeld; de meisjes-kweekelingen worden gezamenlijk onderwezenen eveneens vormen de hulponderwijzers slechts ééne klasse. Art. 3 luidt aldus De leervakken van het gewoon lager onderwijs worden in vier rubrieken verdeeldals volgt 1° rubriek Lezen, Nederlandsche taalkunde, Stijlleer, Opvoeding en On derwijs; 2° rubriek Vormleer, Rekenen 3® rubriek Aardrijkskunde, Geschiedenis; 4® rubriek Natuurkunde, Scheikunde, Natuurlijke historie. Het onderwijs in de wiskunde, dat aan de hulponderwijzers gegeven wordt, wordt verbonden met dat in het rekenen en de vormleer. Het onderwijs in de theorie van het zingen wordt bij eene der overige rubrieken gevoegd. Voor de practische oefeningen in het schoonschrijven en zingen wordt op de scholen gezorgd. De heer van der Hoeven. Ik wenschte hierop eene kleine aanmerking in het midden te brengen. Ik heb geziendat de vierde rubriek omvat natuurkunde, waaronder begrepen zijn de vakken van physica, scheikunde en natuurlijke historie. En nu lees ik in art. 4, dat de lessen van eene rubriek wekelijks aan eene klasse van kweekelingen worden gegeven gedu rende twee, en aan -de klasse van hulponderwijzers gedurende slechts één uur. Nu kan ik mij niet voorstellen, dat men in 40 uren in het jaar, wanneer men de weken der vacantiën aftrektof laat het zelfs wat meer laat het 45 uren zijn, eenig onderwijs, dat dien naam kan verdienen, kan geven over die drie uitgebreide vakken. Dit is mij dus eenigzins vreemd voorgekomen. Een onderwijs in die vakken, in zoo weinig tijd gegeven, kanmet den besten wil en met de meeste bekwaamheidal weinig vruch ten dragen en kan onmogelijk in eenige bijzonderheden naauwkeurig door dringen. De heer Goudsmit. Ik heb mij de zaak zoo voorgesteld, dat de ge noemde vakken wel alle het voorwerp van onderwijs zullen uitmaken, maar niet dat gedurende eiken cursus in al die vakken te gelijk het onderwijs zou worden gegeven. De Voorzitter. Ik geloof, dat het hier personen geldt, die weinig tijd overhebben. Aan personendie het grootste gedeelte van den dag bezig zijn, rest al weinig beschikbare tijd. Meer te vorderen zoude ligt in de uit komst onmogelijk blijken te zijn. En er moet toch ook eenige tijd worden overgelaten voor behoorlijke rust en ontspanning. De heer van der Hoeven. Ik zal mij tegen het artikel verklaren maar verlang daarom geene afzonderlijke stemming. Maar wanneer er zoo weinig tijd overblijft ter beschikking, zou ik willen vragen, of het dan niet beter was de uren in verband tot de leervakken anders te verdeelen. Ja, opvoeding en onderwijs te geven is gemakkelijk gezegd, maar voor de uit voering wordt meer geeischt. Ik kan nu de explicatie van den heer Goud smit wel aannemen, maar mijne bedenking geldt ook voor één vak. Ik kan niet aannemen, dat één persoon in dien weinigen tijd een voldoend onderwijs zelfs in één vak kan geven. Ik verlang wel geene stemming, mijnheer de Voorzitter, maar ik zou in ieder geval aanteekening verzoeken, dat ik mij met het artikel niet vereenigd heb. De heer Goudsmit. Zou niet, ter tegemoetkoming aan het bezwaar van den heer van der Hoeven, dat ik eenigermate deel, de bijvoeging in het artikel kunnen worden opgenomendat aan dengenedie aan het hoofd der school was gesteld, vrijheid verleend werd te bepalen, in welk der aangeduide vak ken telkens het onderwijs kan worden gegeven. Daardoor zou men welligt voorkomendat het onderwijs te oppervlakkig zou worden door dat men te veel wil omvatten. De Voorzitter. Mag ik vragen, of daarin niet reeds eenigermate voor zien is bij artt. 13 en 14, waarin aan den hoofdonderwijzer de bevoegdheid wordt gegeven om de lessen te bepalen volgens een rooster, opgemaakt in overleg met de overige onderwijzers en onderwijzeressen en goedgekeurd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 3