HANDEUN&EN TAN BIN GEMEENTERAAD TAN LEYDEM Zitting van Donderdag 26 Del 1864, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek. Tegenwoordig de heerén de MoenStoffelsvan KaathovenKrantz lollens, Le Poole, Goudsmit, Hartevelt, de Fr emeryHubrecht, Wttewaall MeerburgDriessenvan OuterenTichlerdu Kieuvan der Hoeven en Siegenbeek. De heer Scheltema gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag 7 Mei 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland, van den 3en dezer maand, B n°. 2419 (3® afd.), G. S. n°. 26waarbij worden goedgekeurd de raadsbesluiten tot uitgifte van gronden aan J. Kneppelhout en aan P. Kooreman Pz.en tot onderhandsche verhuring van het lokaal in het Catharina-Gasthuis aan I. J. Brandhoff Isselman. Deze wordt aangenomen voor kennisgeving. 2°. Missiven van Mr. H. P. J. Tollens en Dr. E. van der Venwaarbij deze ontslag nemen als leden der Plaatselijke Schoolcommissie. Deze missiven zijn van den volgenden inhoud "Aan den Gemeenteraad te Leyden. Leyden, 12 Mei 1864. Ik heb de eer ter kennisse van UEA. te brengen, dat ik mijne betrek king als lid der schoolcommissie alhier wensch neder te leggenen daarom naar aanleiding van artikel 6 der Verordening voor de Plaatselijke School commissie te Leyden van den 21s"n December 1857, de vrijheid neem, aan UEA. mijn ontslag als zoodanig in te zenden. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen, Edel Achtbare Heeren, U Wel-Ed. Achtb. dienstw. Dienaar H. P. J. Tollens." «Leiden, den 23sten Mei 1864. Mijne Heeren, Door deze heb ik de eer u te melden dat ik, door mijn vertrek naar elders, mij genoodzaakt zie ontslag te nemen als lid van de Plaatselijke Schoolcommissie. Terwijl ik u dank zeg voor het in mij gestelde vertrouwen, heb ik de eer te zijn UEd. Dienstw. Dienaar, Aan den Gemeenteraad te Leiden. E. van dee Ven." 3°.. Missive van de D»-> B. S. Tjaden Modderman en E. van der Ven, waarbij zij hun ontslag nemen als leden der Gezondheids-commissie. Deze missive luidt als volgt: «Leiden, 23 Mei 1864. De Ondergeteekenden hebben de eer U te berigtendat zij door vertrek uit deze gemeente zich genoodzaakt zien hun ontslag te nemen als leden der Plaatselijke Gezondheids-commissie. Terwijl zij hun dank betuigen voor het in hen gesteld vertrouwen heb ben zij de eer te zijn Van UEd. Achtbaren de dienstw. Dienaren, Aan den Baad der Ge- B. S. Tjaden Modderman. meente Leiden. E. van der Ven." Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze missiven aan te nemen voor kennisgeving en daarvan mededeeling te doen aan de daarbij betrok ken commissiën. Voorts deelt de Voorzitter nog mede, dat bij de aanstaande verkiezing van een lid voor de Tweede Kamer der Staten Generaal, de hh. Goudsmit en du Bieu, volgens den rooster, in het stembureau als leden moeten zit ting nemen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Het procesverbaal van het opnemen der boeken en kas van den gemeente-ontvanger op den 24en dezer maand. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit aan te nemen voor ken nisgeving en gedurende veertien dagen ter inzage van de leden in de lees kamer neder te leggen. 2 Adres van M. T. Meyerwed. H. Bootwaarbij zij terugkomt op haar verzoek tot herstelling der schoeijing langs hare huizen. 3 Adres van F. C. Bose te 's Gravenhage, houdende verzoek om een stuk gemeentegronds, groot ±581 Q ellen, bij de Koepoort, ter bebouwing. r 4°. Adres van J. Scheltema Jz.om vergunning tot het leggen van een vast spoelvlot in den Ouden Singel. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 5°. Suppletoire staten van begrooting, dienst 1863, van de Vereenigde Gast- en Leprooshuizen en van de gemeente-apotheek. Wordt beslotenovereenkomstig de voordragtdeze te stellen in handen van de Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. 6°. Adres van eenige aangelanden aan de Bloemmarktwaarbij zij verzoeken dat voornamelijk de schouwburgtenten, gedurende de kermis, weder aldaar worden geplaatst. 1804. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten hierop over te gaan tot de orde van den dagals behoorende tot de bevoegdheid van het Collegie van dagelij ksch bestuur. 7° Adres van J. Scheltema Jz.tot het leggen van een duiker van den Ouden Singel naar zijne fabriek, wijk V n° 326, ter bekoming van verseh water. De Voorzitter. Dat verzoek tot het leggen van een duiker is wel eerst gisteren ingekomenmaar niettemin wenschte de adressant daarop eene spoedige beslissing te erlangen. De reden, die hij daartoe opgeeft is, dat, zoo als hij mij gisteren heeft gezegd, het water, dat hij tot nu toe uit de Langegracht trok, naar zijne meening, door het dempen der IJzeren gracht in een^ min gunstigen toestand is geraakt, derwijze, dat hij er voor zijne verwerij niet meer dat gebruik van maken kan als noodig is; en dat het derhalve van groot belang is voor die verwerijdat hem de gelegenheid worde gegeven om spoedig versch water uit de Oudevest te trekken, tot welk einde hij het verzoek heeft gedaan den bedoelden duiker te leggen. De Voorzitter der Commissie van Fabricagedie omtrent dit verzoek be reids geraadpleegd isheeft verklaard daartegen geene bezwaren te hebben weshalve ik den Baad in overweging zou geven het leggen van een duiker aan den adressant toe te staanmits onder inachtneming der bestaande bepalingen nopens het betalen eener recognitie. Hebben de heeren daarte gen geene bedenkingen? Wordt beslotenovereenkomstig het voorstel van den Voorzitterhet ver zoek van den heer Scheltema toe te staanmits betalende de kosten van straten en herstraten, alsmede het regt van /"1.50 'sjaars, bepaald bij art. 3 n®. 9, 10, 16 en 17 van het tarief, vastgesteld 5 Maart 1857. De heer van Kaathoven. Ik vraag verlof tot het doen van eene vraag. Ik heb afgewacht of onder de ingekomene stukken ook zou vermeld wor den het voorstel, hetzij van de Gezondheids-commissie, hetzij van de Plaat selijke Commissie van geneeskundig toevoorzigt, tot het nemen van voor zorgsmaatregelen tegen hondsdolheid. Ik heb in de dagbladen geziendat in de nabijheid dezer gemeente en in vele plaatsen van Zuidholland de honds dolheid is waargenomen. Het is mij gebleken, dat in Botterdam als plaat selijke policiemaatregel is voorgeschreven het dragen van korven door de honden. Nu heeft de ervaring geleerd, dat daaraan geene moeijelijkheid verbonden is en die maatregel als middel van voorzorg zeer bevredigend is. Ik zou dus willen vragen, of het niet wenschelijk ware, reeds nu die poli- cie-zorg ook hier in te voeren, die anders op gezette tijden ingevoerd wordt. Die gezette tijd rust echter bloot op een vooroordeel; en de ondervinding heeft geleerd, dat de hondsdolheid, in alle landen, in alle tijden zich kan voordoen. Als ik dus naga het onafdoende van de bestaande bepaling hier omtrent, voor zooveel een vasten tijd betreft, zou ik gaarne wenschen, dat het dagelijksch bestuur reeds nu de vereischte voorzorgen konde nemen ter voorkoming van gevaren. De Voorzitter. Ik heb de algemeene policie-verordening laten halen ter raadpleging, daar ik niet bepaald durf verzekeren, of krachtens deze het dagelijksch bestuur aan een vasten tijd gebonden is tot het nemen van voor zorgsmaatregelen. Ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders ten allen tijde bevoegd zijn, waar de omstandigheden het meebrengen, de vereischte maatregelen te nemen. De heer van Kaathoven. Vroeger is die maatregel steeds op een vas ten tijd toegepast en ik meen, dat die bepaling uit de laatste policie-veror dening zou kunnen worden afgeleid; dóch die bepaling heeft geen weten- schappelijken grond. De Voorzitter. Ik meen, dat in vorige jaren die maatregel niet gere geld is toegepast, daar, zooals ik wel gehoord heb, hij somtijds minder gunstig zoude kunnen werken en daarom niet doorgaande behoefde te gelden. De heer van Kaathoven. Dat bezwaar ligt niet aan het dragen der korven, maar aan het vastleggen der honden; zij worden door de korven alleen belet in het toebrengen van verwondingen. De Voorzitter. Ik heb daarom de policie-verordening laten halen, daar ik geloof, dat wij bij magte zijn den maatregel ten allen tijde te nemen. Het blijkt mij nu, dat de bepaling te vinden is in art. 131, luidende: «Gedurende den tijd door Burgemeester en Wethouders te bepalen, mogen honden niet anders dan behoorlijk gemuilband op straat gelaten worden." Er is dus werkelijk geen tijd bepaald, waarin de maatregel moet worden genomen en deze kan alzoo reeds dadelijk worden toegepast. De heer van Kaathoven. Ik zou dan gaarne die bepaling wenschen te zien toegepast. De heer Goudsmit. Ik wenschte bij deze gelegenheid eene vraag te doendeze namelijkof er niet een bepaald raadsbesluit dient te worden genomen, hoe lang die maatregel zou moeten werken, juist omdat de ver ordening uitgaat van het denkbeeld van tijdelijkheid. Het kan toch niet de bedoeling zijn, dat Burgemeester en Wethouders op den duur dien maat regel zouden toepassen. De Voorzitter. Ik geloof ook niet, dat het denkbeeld is, dat die maatregel op den duur kan gevorderd wordenmaar tot wederopzeggens toe. De heer van der Hoeven. Ik meendat het volgens de verordening aan Burgemeester en Wethouders volkomen vrijstaat om den tijd van duur, dat de maatregel zal moeten werken te bepalen. Ik geloof nietdat uit de verordening blijkt, dat daaromtrent door den Baad een besluit dient te worden genomen. De heer van Kaathoven. De bedoeling is blijkbaar, dat de maat regel werken zal, zoolang Burgemeester en Wethouders dit noodig oor- deelen. De Voorzitter. Wij zullen het geuit verlangen gaarne overnemen en dienovereenkomstig de vereischte bepalingen maken. 16

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 1