Artikel II gaf der Commissie grond tot meerdere bedenking. Zij kan den wensch niet deelen om vervalsching van eet- en drinkwaren strafbaar te stellenook zonder dat het gebleken zijdat uit die vervalsching nadeel voor de gezondheid te duchten is. Wordt daardoor voor de keurmeesters een ruim veld van onderzoek geopend, voor een tal van moeijelijkheden is tevens de deur ontsloten. Menigvuldig toch zijn, een ieder weet dit, de I onschadelijke vermengingen, door winstbejag of om andere redenen uitge lokt, en dikwijls bezwarend te onderkennen. Uwe Commissie wil ze in geenen deele in bescherming nemen, maar zij acht den gemeente-wetgever niet geroepen, zoolang er de gezondheid der ingezetenen niet onder lijdt, daartegen te waken. Zij wenscht vermeden te ziendatwaar geen nadeel te duchten is, de gemeente geroepen worde strijd te voeren of er eene vaak moeijelijk uit te maken vervalsching aanwezig zij en na herkeuring en expertise, gelijk elders plaats vond, aan proceduren worden blootgesteld. Indien dus de policie-verordening aanvulling en verduidelijking vordert, en de Commissie wil dit niet bestrijdendan wenscht zij den aanhef van art. 170 aldus te lezen: «Verkoop of uitstalling ten verkoop van bedorven, door vervalsching voor de gezondheid schadelijke of uit anderen hoofde ondeugdelijke" enz., en in de 3de alinea: «De bedorven door vervalsching voor de gezondheid schadelijk of uit anderen hoofde ondeugdelijk bevon den enz. Zij herinnert daarbij, dat, in plaats van art. 474, Wetboek van Straf- regt, reeds in de policie-verordening verkeerdelijk aangehaald, zal moeten gesteld worden art. 475. Tegen de artt. Ill en IV, strekkende om de verkooping van likeur mede onder de bepalingen der verordening te begrijpen, heeft de Commissie geene bepaalde bedenking. Alleen zag zij dan gaarne het woord likeur mede in het opschrift van den titel vermeld. Zij wil echter gevraagd heb ben, wordt art. 170 goedgekeurd, waar zonder eenige beperking van dranken is gesproken, likeur niet onder die bepaling van zelf begrepen is, en dus de altijd toch eenigzins vreemd klinkende inlasschingen der artt. 224 en 225 kan worden vermeden." De heer Krantz. Mag ik even eene toelichting geven op de vraag, in het rapport van de Commissie voor de strafverordeningen gedaan, wat eigenlijk het doel is van de Gezondheids-Commissie met het ophangen eener lijst van schadelijke en onsch'adelijke kleurstoffen? Die bedoeling is deze, dat men niet kan veronderstellen, dat de verkooper altijd weet, wat als eene meer of min schadelijke kleurstof is te beschouwen. Daarom be paaldelijk acht de Commissie eene lijst wenschelijk. Daardoor voorkomt men eene bestendiging van de onzekerheiddie daaromtrent nog bestaat. Het is een leiddraad, die den verkooper dikwijls kan te stade komen, ook wanneer hij die waren van elders ontvangt. Dat is de bedoelingwaar van de Commissie bij het doen van haar voorstel is uitgegaan. De Voorzitter. Ik blijf nog steeds het practisch nut van eene derge lijke bepaling betwijfelen, omdat dezelfde kleur soms zoowel onder de scha delijke, als onder de onschadelijke voorkomt. B.v. de lijst zou als schade lijke kleurstof groen aanwijzen. Nu zal de kooper, wien groen suikerwerk wordt aangebodenbij het zien van de lijst dat suikerwerk natuurlijk afwij zen. Geldt het echter eene kleur, welke als schadelijk maar tevens als on schadelijk, naarmate van de bestanddeelen waaruit zij is zamengesteldaan te merken is, de kooper mist dan stelligen waarborg. De verkooper toch zal vermoedelijk op de vraag, waaruit het goed is zamengesteldde onschade lijke kleurstof noemen, om geene angst te wekken. De geheele lijst schijnt mij dus inderdaad eene omslagtige voorzorgwaarbij men er niet in slagen zal het doel, dat men beoogt, te bereiken. De heer Krantz. Ik heb gezegd, dat de lijst eigenlijk moet strekken tot toelichting van den verkooper, en niet van den kooper, opdat de ver kooper niet onwetend kunne misdoen. De Voorzitter. Dus is de bedoeling dan om den winkelier te waar schuwen: zorg uwe waren te kleuren met eene verwstof, die niet schadelijk is; wacht u voor eene kleurstof, die nadeelig is. De heer Tollens. Er stond, bedrieg ik mij niet, in de voordragt, dat de lyst moest hangen in den winkel, en dat deed ons denken, dat zij bo venal dienen moest voor den kooper. De heer Krantz. Als de lijst in den winkel hangt, wordt daarmede niet bedoelddat zij bepaaldelijk voor den kooper bestemd is. De Voorzitter. Ik zal de vrijheid nemen, na de inlichtingen, die ge hoord zijn, te vragen, of de heeren nog consideratiën hebben. Zoo niet, dan wensch ik de drie punten afzonderlijk in stemming te brengen. Het kon zijn, dat niet alle evenzeer de goedkeuring der vergadering verkregen. De heer Hartevelt. Ik wensch alleen op te merken, dat ik evenmin als het dagelij ksch bestuur vervalsching van levensmiddelen in bescherming wil nemen. Maar ik zou aan den anderen kant geene nieuwe verbodsbepa lingen in het leven wenschen te roepen, waarvan het doel toch niet kan worden bereikt; want, wilde men alle vervalsching in levensmiddelen nagaan en constateren, dan had men dagwerk, ja wat is tegenwoordig niet vervalscht? De heer Stoffels. Wat mij betreft, zal ik gaarne zien, dat art. 170 in dien geest veranderd worde, dat het van toepassing is öp het verval- schen van levensmiddelen, en de verkooper wegens den verkoop daw- van worde vervolgd. Want waartoe dient de bestaande bepaling in de policie-verordening, als zij, gelijk wij zoo dikwijls bij ervaring hebben, straffeloos kan worden overtreden? Het is volkomen waar, wat de heer Hartevelt zegt, dat er tegenwoordig veel vervalscht wordt; maar waartoe dient de policie-verordeningindien die daartegen niet^ waken kanen er geene straf tegen is? Dat er iets schadelijks is in likeuren, is iets wat uiterlijk des noods kan worden waargenomen. Maar dat is bij eetwaren zoo niet het geval. Wij hebben daarom bepaald, dat vervalsching in het fabri- caat van brood tot vervolging aanleiding geeft. Maar als men dergelijke bepalingen niet evenzeer maakt voor andere levensmiddelen die bedorven zijn, dan liever geene bepalingen hoegenaamd. Kan toch de keurmeester geen proces-verbaal tot vervolging opmaken, waartoe dan die onnoodige for maliteit? Want voor zoo verre het betreft «voor de gezondheid schadelijk, zal die uitdrukking steeds een struikelblok blijven; want hetgeen de een daarvoor schadelijk noemt, zal een ander nog dikwerf goedkeuren. B. v. den bedorven vischdie sommigen eten, zullen anderen verre van zich zetten. En wat nu betreft het ophangen eener lijst in den winkel, ik zie daartoe «eene noodzakelijkheid. Als maar art. 170 veranderd werd, dan is die lijst niet meer noodig, en die verandering zou de eenig geschikte weg zijn om het publiek te vrijwaren tegen bedrog. Ik ben in dat opzigt dus zeer voor het voorstel der Gezondheids-Commissie. De heerde Moen. In het rapport- vond ik ook melding gemaakt van meerdere zorg, die men wenschelijk achtte, opdat geen bedorven levensmiddelen worden verkocht. Ik kan dienaangaande het volgende mededeelen. Eenige weken geleden werd hier veel visch aangevoerd, zoodat overal in de ach terbuurten daarvan werd te koop aangeboden; doch die visch, het was meerendeels schol zag er letterlijk zoo groen uit als gras en bedorven. Ik heb dit dikwijls gezien en vroeg mij afis dit nu vischdie den keurmees ter gepasseerd heeft, en heeft hij daarvoor een briefje kunnen afgeven, en dus voor goed verklaren? De Voorzitter. Het kon zijndat de visch den keurmeester was voor gelegd, voor hij groen was. De heer de Moen. Dan helpt de geheele bepaling niet veel, als men visch mag bewaren en verkoopen als hij bedorven is. De heer de Eremery. Ik vereenig mij geheel met de zienswijze van de Commissie voor de strafverordeningen. Ik geloof ook dat vervalsching eerst dan, wanneer er nadeel voor de gezondheid uitkan voortvloeijen, kan en mag gestraft worden; gaat men verder, men zou alligt menig onschuldig genot aan den minvermogende ontnemen, en overtredingen zouden geene uitzon dering maar bijna regel worden. De heer Goddsmit. Ik vereenig mij geheel met de beschouwingen van de Commissie voor de strafverordeningen en houd bovendien die lijst voor meer schadelijk dan doelmatigdaar zij de verantwoordelijkheid van den verkooper wegneemt. De kunst gaat steeds vooruit en met deze de middelen om vervalsching te plegen; en wanneer men nu eene lijst ophangt van verwstoffendie wel niet bepaald in de termen van de wet vallenmaar toch schadelijk zijn, dan zal men, in plaats van de verantwoordelijkheid van den verkooper te vermeerderen, die gaan beperken. Wat het tweede punt aangaat, als op elke vervalsching of imitatie eene gevangenisstraf van zeven dagen wordt toegepast, verbeeld ik mij, dat eene gevangenis zal moeten worden ingerigt, minstens zoo ruim als de Breedestraat. De eenige vraag kan zijn: is de waar schadelijk voor de gezondheid of niet? De heer Scheltema. Ik heb een paar aanmerkingen in het midden te brengen. Volgens het voorstel der Gezondheids-Commissie zou de verkoop van alle vervalschte, bedorven en ondeugdelijke eetwaren en dranken verbo den worden. De Commissie voor de verordeningen is daarentegen volgens het door haar uitgebragt rapport van gevoelendat alleen verboden moet worden wat voor de gezondheid schadelijk is. Ik kan mij met dit laatste gevoelen wel vereenigen, maar als men van dit beginsel uitgaat dan acht ik de voorgestelde redactie van het artikel niet juist. Volgens deze zoude geene vervalsching van eetwaren verboden zijn, indien ze niet schadelijk zijn maar wel dezulke die ondeugdelijk zijn, al zijn ze onschadelijk. Mijns in ziens is het voldoende, als men alleen weert datgene wat werkelijk voor de gezondheid schadelijk is. De redactie zou dus iets moeten veranderd wor den; en daarom neem ik de vrijheid voor te stellen de bepaling van het artikel aldus te doen luiden«de verkoop of uitstalling tot verkoop van alle door vervalsching of uit anderen hoofde ondeugdelijke en daardoor voor de gezondheid schadelijke levensmiddelen enz, is verboden." Mijne tweede aanmerking is deze. Wanneer niet mogt worden aangenomen het geen door de Gezondheids-Commissie is voorgesteldzou er in de instructie van den wetenschappelijken keurder der levensmiddelen moeten worden ge- bragt en die instructie in verband dienen te komen met het artikelzoo als het nu luiden zal. Volgens zijne instructie is hem opgedragen ook te onderzoeken of levensmiddelen vervalscht zijn en daarvan proces-verbaal op te makenen alzoo van ietswat niet verboden of strafbaar isen dit kan niet. De woorden in de verbodsbepaling moetendunkt mijeensluidend zijn met die van de instructie van den keurder. De Voorzitter. Dat zou eene zaak van nadere zorg kunnen uitmaken. De heer Scheltema. Als ik het dan aan de Commissie voor de veror deningen mag in overweging geven. De Voorzitter. Het zou eigenlijk de Huishoudelijke Commissie aangaan. De heer Goudsmit. Ik meen de opmerkingen van den heer Scheltema gemakkelijk te kunnen oplossen. In de eerste plaats zou zijn denkbeeld alleen dan juist zijnals altijd mathematisch kon worden bewezen wat voor de gezondheid schadelijk is of niet. Het is daarentegen bekendhoe^ vele geneeskundigen het daaromtrent zelve oneens zijn. Ik wil slechts herinne ren, dat, ten aanzien van vee, dat aan de longziekte lijdt, men voor 25 jaren meende, dat die daarvan at naauwelijks in het leven kon blijven. Latere ondervinding heeft geleerd, dat die vrees ongegrond was. Zoozal het ook wel met andere zaken gelegen zijn. Als het dus niet mathematisch bewezen wordt wat werkelijk voor de gezondheid schadelijk isdan betee- kent het geheele verbod niets. Daarom geloof ikdat de woorden bedorven en ondeugdelijk wel degelijk moeten blijven staan. Daardoor vervalt dan ook de tweede bedenking van den heer Scheltema. Ik geloof tochdat aan de keurmeesters steeds de bevoegdheid moet worden toegekend om proces-ver baal op te maken, omdat zij niet op het eerste gezigt kunnen zeggen, in hoever eenig levensmiddel al of niet schadelijk is. Dan kan een nader on derzoek worden ingesteld, in hoeverre de waren schadelijk zijn te achten. De Voorzitter. Ik zal nu het artikel voorlezen. De Commissie stelt het volgende voor «De algemeene policie-verordening van 26 September 1861 wordt tusscnen de artt. 225 en 226 aangevuld met de volgende bepalingen: Art. 2251'. Het is verboden te verkoopen of ten verkoop uit te stallen gebaksuikerwerk of likeurgekleurd met voor de gezondheid schadelijke kleurstoffen. De handelaars in de genoemde waren zijn gehouden in hunne winkels voorhanden te hebben eene lijst, volgens een door Burgemeester en Wet houders vast te stellen model, vermeldende 1° onschadelijke kleurstoffen; 2° schadelijke kleurstoffen." De heer Krantz. Er is nog niet aangetoonddat het kwaad kandat aangewezen worde wat schadelijk of niet schadelijk is; en het is juist het doel om dat ter kennis te brengen van die het niet weten. De Voorzitter. Ik geloof, dat de hoofdzaak, zoo als uit de discussie gebleken is, geene bepaalde bedenking heeft ontmoet. Alleen is men ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 4