fan onze nadere beraadslagingen uitmakenopdat worde beslotenwelk plan aan den Minister van Binnenlandsche Zaken kan worden aangebodenten einde daarop de bepaalde toezegging van subsidie te erlangen en zoo doende gelegenheid te vindentot de uitvoering het noodige voor te bereiden en te bewerkstelligen." De heer Scheltema. Ik vereenig mij met de conclusie van de voordragt. De heer Tichlee. Ik verheug mijdat deze voordragt is ingekomen maar ik wenschte daarbij de vraag te doenof ook nog het plan bestaat om de klasse B bij het gymnasium op te heftenwaarvan vroeger sprake is geweest. Uit de tegenwoordige voordragt blijkt dit niet. De Voorzitter. Dit is nog al pertinent in de stukken uitgedrukt. Tot dat einde wenschteu wij de meening van heeren Curatoren juist te hooren over die opheffing, omdat eene wijziging van het gymnasium juist van onze voordragt een hoofdbestanddeel uitmaakt. De heer vaN dek Hoeven. Ik ben er niet tegen om de papieren te ver zenden aan heeren Curatorenmaar ik wenschte alleen dit te vragenof daardoor de zaak voor ons uitgemaakt is, dat is namelijk of wij dan verder, ontvangen hebbende de inlichtingen van Curatorenreeds nu implicite moe ten geacht worden te hebben beslist over de zaak zelve. De Voorzitter. Ik geloof, dat het slot van het rapport die vraag vrij duidelijk beantwoordt. De heer van dek Hoeven. Dat heb ik zoo aanstonds wel gehoord; maar ik vraag bepaaldelijk dit: of het hooren van Curatoren alleen strekt om ons in te lichten omtrent de organisatie eener hoogere burgerschool. Hebben wij reeds vroeger het principe vastgesteld, dat wij zulk eene school zullen oprigten? Een besluit van den Kaad kan ik mij niet herinneren. De Vookzitteh. Ik meen, dat dit reeds geschied is in besloten verga dering, en dat het vorig rapport, dat daarin behandeld is, de goedkeuring heeft verworven. Althans bet algemeen principe meen ik, dat reeds vroeger is aangenomen. De heer van der Hoeven. In de leeskamer heb ik vruchteloos gezocht naar het adres van den Gemeenteraad, waarop de Minister van Binnenland sche Zaken heeft geantwoord. De Minister zegt, dat hij antwoord gaat geven op eene zinsnede van dat in December 1863 aan hem toegezonden adres. Ik heb echter dat stuk niet gevondenen op mijne vraag daarom trent is mij te kennen gegevendat het in de besloten vergadering behan deld was en dat men het mij toen niet bezorgen kon. Ik weet dus niet wel, waarop de missive slaat. Mijne herinnering daaromtrent is niet levendig genoeg. Ik weet alleen dit, dat door ons de wensch is uitgedrukt, dat er van rijkswege eene zoodanige school zog worden opgerigt. De Voorzitter. Wat in het adres vermeld staat, komt bijna overeen met het rapport, dat hier behandeld is, het verzoek om de school van Ma/ thesis Scientiarum Gepitris in de plaats der bij de wet als verpligtend voor- geschrevene burgerschool te mogen doen treden en de wensch dat van rijks wege eene hcogere burgerschool mogt worden ingerigt. Vond dit laatste zwarigheid, wij wezen bij ons rapport den weg aan, langs welken daarin konde worden voorzien, en die: wegthans nader door ons afgebakendmeen den wij dat in beginsel was goedgekeurd. De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat, als over het slot van de voor dragt van Burgemeester en Wethouders gestemd wordtdit alleen strekt om de discussie over de zaak zelve uit te stellen, en die zal worden verschoven, totdat wij het antwoord van Curatoren zullen hebben ontvangen. Zonder te treden in eene beoordeeling van het voorstel, om in de plaats van eene rijks school eene gesubsidieerde op te rigten, wil ik reeds nu mijn genoegen te kennen geven over c|e opheffing van afdeeling Bdie hier weinig vruchten heeft opgeleverd. In de tweede plaats zalwanneer het voorstel wordt goedgekeurd mijne vroeger gemaakte bedenking tegen de oprigting eener hoogere burger schoolzonder waarborg van bekwaamheid der leeraren, vervallen, omdat de regering zal oordeelen over de geschiktheid van het onderwijzend personeel. Als eene van rijkswege gesubsidieerde instelling wordt zij aan deze bepaling onderworpen. De heer Goudsmit. Ik moet erkennendat ik mij de zaak eenigzins anders voorgesteld heb. Wel dacht ik dat de Raad nog niets beslist had omtrent de détails, maar niet, dat er op nieuw eene discussie zou kunnen worden geopend over de vraag, of er eene hoogere burgerschool zou worden opgerigt. Ook geloof ik niet dat dit denkbeeld is opgesloten in het rapport van Burgemeester en Wethouders. Het gejdt hier geen quaestie van bloo- ten vorm, maar wel degelijk eene zaak van groot belang; want als dit voorstel naar Curatoren wordt verwezen en deze brengen eene wijziging in het plan, en wij moeten dan wederom terugkomen op de hoofdvraag, of er eene hoogere burgeischool zal worden opgerigt, dan is er veel tijd en moeite misschien verloren. De heer Krantz. Ik ben van het gevoelen van den heer Goudsmit, dat nu door den Raad moet worden beslist, of hij de regeling van het onder wijs goedkeurt, zooals die door Burgemeester en Wethouders wordt voorge dragen. Waartoe zouden onze beraadslagingen anders strekken? De Voorzitter. Ik ben het in zekeren zin eens met die leden, welke meenendat het beginsel zelf rakende de oprigting als beslist ia aan te nemen. Bedrieg ik mij daarindan acht ik wenschelijkdat zijdie tegen het principe zijn van de oprigting eerier hoogere burgerschool, stemmen tegen de verzending aan Curatorenwant om licht te putten van dat collegie terwijl wij de zaa|i zelve en de daarmede in naauw verband staande wijzi ging van het gymnasium niet toegedaan zijnware eene vreemde houding. Als irrtusschen de zaak naar Curatoren wordt verwezenverklaart men niet te zijn tegen het beginselmaar is men vrij in de regeling der onderdee- lenen door alzoo over de conclusie van het rapport te stemmen is nog niet alles beslist. Maar ik voor mij meendat het beginsel wel geacht kan worden beslist te zijn, als de zaak naar Curatoren wordt verwezen. De heer van der Hoeven. Ik moet nog alleen dit opmerken, dat ik niet tegen te zaak ben, piaar dat ik mij niet herinner, dat wij dat besloten haddenen ik juist wilde wetenof dat reeds geschied was. Hebben wij werkelijk daartoe beslotendan was ook niet noodig wat ik in het midden heb gebragt. Wanneer nu de geachte Voorzitter verzekert, dat in de vorige besloten vergadering de zaak beslist is, dan moet ik dat aannemen, maar ik herinner het mij niet. De Voorzitter. In algemeene trekken en met vermelding der cijfers- zijn de kosten geraamddie de hoogere burgerschool zou na zich slepen terwijl wij in de tabellen de bijzonderheden hebben uiteen gezet. De lieer de Moen. Als ik het wel hebis ook het oordeel van Curato ren gevraagd over onderscheidene vakken die /tan de hoogere burgerschool zouden gedoeeerd worden. Daarin komt onder anderen ais leervak voor: waren-kennis. Daaromtrent is bepaald, dat een onderwijzer in dat vak zal aangesteld worden om twee uren in de week te docerenterwijl zijn tracte- ment zou worden vastgesteld op het allerlaagste bedrag, waarop eene jaar wedde gemeenlijk bepaald wordt, namelijk van f 100. Dus, men beschouwt dit vak blijkbaar als eene zaak van ondergeschikt belang. Nu geloof ik, dat er geen vak is, dat van uitgebreider aard is dan juist het vak van koop waren. Ik zeg met alle vrijmoedigheid: als dat geene illusie is, dan be grijp ik niethoe men dat vak er bij neemten nog wel op zoodanige wijs. Ik zou er dan eerder voor zijndat leervak niet op te nemenmaar' door te halenwant alzoo komt er van die kennis toch niets. De Voorzitter. Ik moet opmerkendat niet wij dat leervak hebben opgenomenmaar dat de wet het heeft voorgeschreven. De heer de Moen. Dat weet ik wel; maar op de wijze, waarop het hier zou worden geregeldkan het niet veel beteekenen. De voordragt wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. V. Voordragt betreffende de herstelling aan de Mare-kerk. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud //Komt die meening (dat de toren der Mare-kerk noch aan de gemeente in eigendom toekomt, noch door haar behoort te worden onderhouden) u mede voor overweging te verdienendan geven wij u in bedenking die taak aan eene commissie uit uw midden op te dragenovereenkomstig het bij de behandeling der begrooting uitgedrukt voornemen. De heer van dek Hoeven. Ik heb volstrekt niets tegen de conclusie van die voordragtmaar ik wenschte alleen te wetenwelke bepaald de taak der commissie zal zijn, waarvan aan het slot van het rapport de be noeming wordt voorgesteld. In het rapport is ons gedemonstreerddat de toren niet tot onze bemoeijingen behoort en de reparatie daarvan dus niet ten onzen laste moet komen. Zal de commissie nu de zaak op nieuw onderzoe ken, of moet zij ingevolge van die opinie eenige andere handeling verrigten? De Voorzitter. Ik geloofdat de taak der commissie zal zijn te ver klaren, of dat onderzoek afdoende en volledig was. Bij gelegenheid, dat de begrooting behandeld werdis de wensch te kennen gegevendat de zaak door eene commissie zou worden onderzocht, en dien ten gevolge hebben wij het tegenwoordig voorstel gedaanen zeiven onze gronden opgegeven. De heer Goudsmit. Ik ben het eens met den heer van der Hoeven. Mij dunkt, dat het rapport van Burgemeester en Wethouders zeer conclu- dent is, en dat de Raad eenvoudig besluiten kan zich te vereenigen met dat rapport. Eerst dan als de belanghebbenden tegen deze conclusie opkomeneerst dan zou de tijd geboren zijn om de bedenkingen van den anderen kant te overwegen. Naar mijn inzien dus is het dagelijksch bestuur ten deze al te bescheiden geweest. De Voorzitter. Dat is gelukkig geen kwaad. De heer van Kaathoven. Ik ben er zeer voor, de zaak te stellen in handen eener commissie. Het is mogelijk, dat tot hiertoe gevolgd is het stelsel van den tijdtoen er eene kerk van staat was, misschien ook wel van dientoen de stad nog eene vesting was. Ook na de uitspraak van den Hoogen Kaad kan te Leyden de vraag gedaan worden: moeten die torens steeds door het gemeentebestuur worden onderhouden? en dat is wel de moeite waard om nader te onderzoeken. De heer le Poole. Als ik het wel hebis eeuige jaren geleden de toren op kosten van de stad geverwd. en zijn die kosten dus ook te bren gen onder kosten van herstel. Of er toch timmerwerk plaats heeft of ver wen zalmeen ikwel geen onderscheid maken. Wij zijn nu in dezelfde omstandigheden als toen, en ik begrijp niet, welke verandering er nu in de zaak is gekomen. De Voorzitter. Ik begrijp eigenlijk niet de strekking der bedenking van den heer Le Poole. De heer le Poole. Ik herhaal, dat eenige jaren geleden de toren is geverwd en de stad de kosten daarvan betaald heeft. Is, uit het oogpunt van herstel en onderhouddan niet verwen hetzelfde als timmeren De Voorzitter. Het is mogelijk, dat bij dat verwen men niet bedacht geweest is op de quaestie, die nu geopperd is. Het is niet voor het eerst gebeurddat wij meendendat eene verpligting op ons rusttedie later gebleken is niet tot onze verpligtingen te behooren. Laat het zijn, dat het verwen geschied is ten koste van de gemeente; maar daardoor is dan nog niet uitgemaakt, dat de gemeente verpligt was die kosten te dragen; en dat is juist de vraag, die nu uitgemaakt moet worden, waardoor mis schien zal blijkendat de gemeente bij dwaling die kosten gedragen heeft. De heer le Poole. Ik wil er maar op wijzendat er ten deze een ante cedent bestaat, en dat er reeds iets van dien aard gebeurd is. De heer Cook. Ik ben zeer voor de verzending naar eene commissie. Het rapport van Burgemeester en Wethouders komt mij niet onaanneemlijk voor. Evenwel ben ik nog niet volkomen zeker, dat die heeren de zaak regt begrepen hebben; en daarom zie ik er geen nadeel in, dat zij nog eens opzettelijk door andere personen worde onderzocht. De heer Meerrurg. Ik ben voor eene commissie maar zoude er nog veel meer voor zijn indien de vergadering konde besluiten op den ouden voet voort te gaan met het onderhond. De overeenkomst van 1780 spreekt niet alleen van torens, maar ook van uurwerken, en ik geloof wel dat dit de hoofdzakelijke- bedoeling is geweest. De gemeente heeft het onderhoud op haar genomen van de uurwerken ten gerieve der ingezetenenwat zal het gevolg zijn in dien de gemeente zich ontrekt? Dat het kerkgenootschap, waartoe die toren en uurwerken beboorendeze zullen doen wegnementer voorkoming van anders dringend kostbaar onderhoud en dit zoude tot groot ongerief zijn en vreemd in den tegenwoordigen tijdwaar de gemeentebesturen groote uit gaven doen ten genoegen van de ingezetenen. De heer Hart f.velt. Ook ik ben er voor de zaak in handen eener

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2