die het bevat, bijaldien zij onveranderd in toepassing worden gebragt, een zeer nadeeligen invloed op de belangen der ingezetenen zullen uitoefenen, jj Volgens dit ontwerp toch zou de plaatselijke belasting op het gemaal moeten worden opgeheven, waardoor voor deze gemeente in eene ontvangst van 68000 a 70000 'sjaars op eene andere wijze zou moeten voorzien worden. Het is waar, dat daartegen de opcenten op de rijks-personele belasting tot 50 zullen kunnen worden opgevoerd, doch verreweg het meeste gedeelte van die som zou (tenzij de uitzonderings-bepaling van art. 255 i van het ontwerp worde ingeroepen) door eene eigene plaatselijke directe belasting moeten gevonden worden. Hierdoor zou de plaatselijke directe belasting, die nu geheven wordt tot een bedrag van f 52O00 met 80°/o moeten wor den verhoogd, eene verhooging waartoe de Raad niet dan in de hoogste noodzakelijkheid zoude kunnen besluiten, daar dezelfde ingezetenen, die deze belasting moeten opbrengen, reeds buitendien, door de vermeerdering der gemeente-opcenten op het personeel, met nagenoeg (- in die belasting zullen worden verhoogd. De Gemeenteraad van Leyden, overtuigd van het drukkende van deze aanzienlijke verhooging van twee belastingen (de opcenten op de personele- en zijne eigene plaatselijke directe belasting), die door dezelfde belasting schuldigen moeten worden opgebragt, vindt zich verpligt deze zijne bezwa ren aan uwe vergadering te moeten mededeelen. Ware bij dat wets ontwerp voorgesteld de afschaffing van alle gemeente- accijnsen en het vervangen daarvan door andere belastingen, die thans door het rijk geheven worden, de Raad der gemeente Leyden zoude zich daar mede in het algemeen zeer goed kunnen vereenigen en het zelfs eene be langrijke verbetering beschouwenindien voortaan alle accijnsen door het rijk geheven werden. Hij vindt zich thans echter verpligt u dringend te verzoeken uwe goed keuring aan het wets-ontwerp tot wijziging der gemeentewet, voor zooveel de plaatselijke belastingen betreft, te onthouden. 't Welk doende enz." De heer Cock. Ik heb dan verder geene consideratiën. De heer Goudsmit. Ik vereenig mij volkomen met den inhoud en de strekking van het adres. In hoofdelijke oravrage gebragt, wordt het concept-adres met algemeene stemmen aangenomen. VI. Voortzetting der behandeling van de concept-verordening op den ijk en herijk van het botervaatwerk. Art. 8 wordt aldus goedgekeurd: De in het voorgaand artikel bedoelde vaten zullen niet zwaarder mogen wegen dan: het -J- vat 8.5 ned. ponden -j 5.0 T'ff 2.5 Art. 9 luidt aldus: De ijkmeester kan het ijkloon vorderen, zoodra de vaten hem ter ijking worden aangeboden. Dat ijkloon bedraagt, zoo bij de eerste ijking, als bij den jaarlijkschen herijkvoor elk vat f 0.05. De Voorzitter. Ik herinner nu hier aan de wijziging, door de com missie voorgedragen, volgens welke het ijkloon in de 2e alinea zal worden 3J cent. De heer Librecut Lezwyn. Wordt nu bij het afkeuren der vaten niets betaald? De moeite voor den ijkmeester is toch dezelfde, en de schuld zal toch wel bij den aanbieder zijn. Ik vind dat nog al hard. De Voorzitter. Ik weet weldat het in de vorige verordening ook stond; maar men vond het eenigzins abnormaal, dat er ijkloon zou worden betaald voor een vat, dat afgekeurd en dus niet geijkt was. De heer Librecht Lezwyn. Maar het is toch dezelfde moeite, want het vat moet toch worden gebrand en van een teeken voorzien worden waarbij het wordt afgekeurd; het is dus eene gelijke behandeling. De Voorzitter. Ik zou den heer Lezwyn dan verzoeken bij art, 12 daaromtrent een voorstel te doen; want ik blijf het er voor houden, dat, bij afkeuring, van geen ijkloon sprake kan zijn. De heer Goudsmit. Mij vereenigende met het stelsel der commissie, om geen ijkloon te vorderen als een vat afgekeurd wordt, zou ik in overweging geven om in de eerste alinea te lezen: zoodra dc vaten geijkt zijn." Zoo alleen beantwoordt de uitdrukking aan de gedachte. De Voorzitter. Ik geef toe, dat daardoor alle twijfel zou worden weggenomen. De heer de Moen. Wat het ijkloon betreftvind ik het loon volgens het primitief voorstel zoo magtig hoog niet, om dat nog te verminderen Mij dunkt, dat 5 cents voor de moeite, er aan verbonden, al min genoeg is. Maar wat is de grondslag voor het verminderd voorstel? De heer le Poole. Ik ben het volkomen eensik vind dat loon van 5 cents ook al zeer min. De heer van Outeren. Ten einde eenigerraate de jaarlijksche bezoldi ging van den ijkmeester te kunnen begrootenkan dienen, dat, gedu rende de laatste tien jaren van den verpligten ijk, aan de waag geijkt zijn 15ü2!l/t, 365891/8 en 84016/16 botervaten, te zamen 464927 stuks, of gemiddeld 46492 'sjaars. Indien nu voor ijkloon betaald werd 5 cents per vat, gaf' zulks een bedrag van f 2324.60, welk loon toch wel te hoog zal worden geacht, ook nadat daarvan de kosten werden afgetrokken, die de ijkmeester dragen moet. Daarom stelde de commissie een ijkloon voor van 31 cent per vatwaardoor naar gezegden maatstaf toch nog ruim 1600 door den ijkmeester zoude ontvangen worden. De heer Librecht Lezwyn. Men moet ook in aanmerking nemen dat de ijkmeester nog aan den waagmeester en keurmeester moet betalen, en daarbij nog de onkosten er af moeten, zoodat hij nooit meerder heeft ge noten dan hoogstens f 800. De heer van Outeren. Gedurende den verpligten ijk hebben de kosten ten laste van den ijkmeester gemiddeld jaarlijks bedragen eene som van f 570; maar de destijds betaald wordende onkosten voor een keurmeester zijn vervallen daar die betrekking zelve niet meer bestaat. De heer de Moen. De getallendoor den heer van Outeren opgegeven zijn zeer hoog. Maar wie voorspelt dat in volgende jarenonder de werking der nieuwe verordening, die cijfers zoo hoog zullen zijn en blijven? De heer Gevers. Waren onder de vroegere verordening de loonen ook gelijk voor groote en kleine vaten? De Voorzitter. Neen, bij de provinciale verordening was het loon be paald voor -J vat op 7 cents, voor j op 5 en voor r'e vat op 3 cents; terwijl voor onzen facultatieven ijk de loonen waren 5, 3} en 2 cents. Wij begrepen echter, dat het ijk werk hetzelfde bleef voor iedere soort van vaat werk en dat er geene gezonde reden was om dat loon te vermeerderen of te verminderen naar mate van de grootte van het vat. De heer Tollens. De ondervinding heeft geleerd, dat er bijna geen fust van de grootste soort of 4 vaten ter ijking werd aangeboden, maar meestal 4 of x'ff vaten. De heer Goudsmit. Ik heb nog eene opmerking. Door een matig ta rief te stellen voorkomt men eene ontduiking, die in het tegenovergestelde geval al ligt plaats heeft. Ik zou alzoo gaarne de door de Commissie voorge stelde wijziging aangenomen zien. De Voorzitter. Ik moet den heer de Moen vragen, of hij ook een bepaald voorstel doet om het artikel te veranderen. De heer de Moen. Volstrekt niet, mijnheer de Voorzitter, na de ont vangen inlichting. De Voorzitter. Dan zal ik het artikel in stemming brengen. De heer van Kaathoven. Dan toch met verandering van de eerste alinea mijnheer de Voorzitter? De Voorzitter. Ja. De heer van Kaathoven. Hoe zal die dan zijn? De Voorzitter. //De ijkmeester kan het ijkloon vorderen, zoodra de vaten door hem zullen zijn geijkt." Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 10 luidt aldus: Het merkteeken van den ijk en herijk bestaat in het wapen dezer ge meente en het jaartal. Ieder vat zal op den bodem en op de buitenzijde der duigen worden gebrand, en wel op den naad of de zamenvoeging der staven of duigen en op de zamenvoeging des bodems. Bovendien zal het merk van den kuiper, of het zoogenaamde huismerk, op ieder vat worden ingebrand. De Voorzitter. Daarin zal nu nog, als ik mij wel herinner, op ver langen der adressanten, eene inlassching moeten komen, zoodat de le al. gelpzen wordt: //Het merkteeken van den ijk en herijk bestaat in den naam en het wapen dezer gemeente met bijvoeging van het jaartal. Met die aanvulling wordt 'het artikel goedgekeurd. Art. 11 luidt aldus: De botervaten, welke blijken dragen van tot andere einden te zijn ge bruikt, zullen even als die, welke door verwaarloozing vuil en onaanzienlijk zijn geworden, bij den herijk worden afgekeurd, en hij die dergelijke vaten, met boter gevuld, ter waag of aan de markt gebragt of afgeleverd zal hebbenzal in eene geldboete worden verwezen. De Voorzitter. De commissie wenschte voor te stellen de woorden «of afgeleverd," aan het eind van het artikel, te doen vervallen. De heer Goudsmit. Ik heb op dit artikel aanmerkingen te maken. In de eerste plaats vind ik het hardeen botervatdat eens tot andere einden gebruikt is en toch nog geschikt kan wezenste. ds af te keuren. Ik zie daartoe geene noodzakelijkheid. Maar aan den anderen kant moet die af keuring plaats hebben niet alleen van botervaten, die door verwaarloozing, maar ook van die, welke door toevallige omstandigheden vuil zijn geworden. Eindelijk wensch ik de woorden «door verwaarloozing" en het woord//onaan zienlijk," dat in dien zin zeker geen goed Hollandsch woord is, te doen wegvallen. De Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegenmaar niet zelden zul len er klagten geuit worden over de verwaarloozing, wanneer daartegen niet gewaakt wordt. Ik heb er echter niets tegen, het woord «onaanzienlijk" te doen vervallen. De heer van Kaathoven. Ik ben tegen die veranderingen, daar deze bepalingen in het belang der verbruikers zeer noodig zijn. Het is bekend dat de boter een zeer gevoelig artikel van consumtie is, dat door verzuring schadelijk werkt op de gezondheid. De heer Goudsmit. Ik kan er mij bij neerleggen, daar ik geen des kundige ben. De heer van der Hoeven. Wat het woord «onaanzienlijk" betreft, dat schijnt misschien voor botervaten minder gepast. In het dagelijksch leven gebruikt men in den bedoelden zin wel het woord «onoogelijk", en ik zou gaarne weten of dat woord ook genade in de oogen van den heer Goudsmit zou kunnen vinden. De Voorzitter. Volgens het verlangen van den heer Goudsmit zouden dus de woorden «door verwaarloozing", en «onaanzienlijk" en voorts, gelijk de commissie voorstelt, »of afgeleverd" moeten vervallen. Dc heer van Kaathoven. Er zou dan alleen staan: «die, welke vuil zijn geworden." Dat vind ik al eene zeer algemeene uitdrukking De Voorzitter. Ik zou u dan verzoeken eene betere uitdrukking aan te geven. Het zal voor de zaak zeer bevorderlijk zijnals men niet alleen afbreekt, maar er ook iets anders voor in de plaats stelt. De heer van Outeren. Ik zou in overweging geven, alleen de woor den «door verwaarloozing" er uit te laten. De heer Goudsmit. Ik stel voor te lezen: «zullen even als die, welke vuil of onzindelijk zijn geworden" enz. De Voorzitter. Ik wil het gaarne overnemen. Het is maar te doen eene uitdrukking te vinden, die het juiste denkbeeld aangeeft wat wij willen. Ik zal vragen of de heeren zich met die verandering kunnen vereenigen. Het artikel wordt met deze verandering en weglating der woorden //door verwaarloozing" en «of afgeleverd" goedgekeurd. Art. 1 2 luidt aldus De afgekeurde vaten, zoowel oude als nieuwe, zullen, ten blijke daar van, gebrand worden met de letters A.f.g.welke, voor de vroeger ge ijkte vatenover het laatste ijkmerk zullen worden geplaatst. De Voorzitter. Ik meen mij te herinneren, dat door een der adressan ten bedenking is gemaakt over het woord over, dat men liever door hoven wenschte te hebben vervangen. I)e heer de Fremery. Ik heb vroeger attent gemaakt op het Woordje over en voorgesteld om daarvoor in de plaats te stellen boven of onderwaar door de duidelijkheid zal bevorderd worden. De heer du Rieu. Ik zou denken, dat het geheele artikel wel kon weg vallen. Ik vind het eene hardheid, als die vaten niet geheel aan den ijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2